Lees verder
Als voetballer was ik relatief langzaam. Ik heb te veel lange, witte spiervezels, kun je niets aan doen. Maar ik zag het spel wel altijd heel snel, sneller dan mijn medespelers en tegenstanders. Daarmee compenseerde ik mijn gebrek aan snelheid. Snel overzicht hebben is een eigenschap die me als coach nog meer van pas komt. Ja, ik denk dat ik meer waarneem dan de gemiddelde speler, niet alleen tijdens wedstrijden, juist ook tijdens trainingen. Ik zie, of beter gezegd, léés na één minuut of spelers een bepaalde oefening beleven of niet. Oefeningen moet je namelijk beleven alsof het een wedstrijd is, imagineren noem ik dat.
Vittorio Busato

Om een wedstrijd zo goed mogelijk te simuleren laat ik spelers tijdens trainingen oefeningen doen die dicht bij wedstrijdsituaties liggen, meestal in relatie tot de laatst gespeelde wedstrijd. Zo daag ik spelers uit het beste van zichzelf te geven qua balaanname, balsnelheid, balvastheid, in de strategie van die laatste wedstrijd, en dat alles met een nog veel hogere moeilijkheidsgraad, met veel herhalingen en met de hoogste intensiteit. Steeds vraag ik van spelers hun grenzen op te zoeken, zo blijven ze supergemotiveerd. Elke dag eis ik totale focus, inzet en overgave, van mijn spelers én staf. Als de intrinsieke motivatie ontbreekt, ben je ongeschikt. In topsport gelden nu eenmaal andere normen en waarden dan in het gewone leven: je moet er alles voor laten.’

Wie met de bevlogen Louis van Gaal praat*, komt er snel achter: hij voelt zich nog altijd in hart en nieren leraar. Dat was als clubcoach van Ajax, AZ, Barcelona en Bayern München niet anders dan nu als bondscoach van het Nederlands elftal, vertelt hij. Nadat hij op zestienjarige leeftijd met succes de HBS had afgerond, schreef Van Gaal zich in aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO). ‘Op de Academie werd ik min of meer als broekie in het diepe gegooid: ga jij maar lesgeven! Uiteindelijk heb ik elf jaar lesgegeven op de Don Bosco-school, in Amsterdam-Oost, met lang niet altijd de makkelijkste leerlingen. Een fantastische tijd! Op die school heb ik geleerd dat iedereen een eigen benadering heeft, dat elke groep om een eigen aanpak vraagt. In het onderwijs heb ik geleerd mensen te raken, te roeren, in gang te zetten. Juíst als ze in groepen waren.’

Van Gaal heeft het leraarschap lang gecombineerd met een actieve voetbalcarrière, achtereenvolgens bij Ajax, FC Antwerp, Telstar, Sparta en AZ. Alleen in België speelde hij een tijdje als full-prof. ‘Maar ik vond dat een leeg bestaan, zeker omdat ik niet altijd speelde. Pas toen ik in 1988 naar Ajax ging en fulltime trainer werd, heb ik mijn vaste baan opgezegd. Mijn moeder vroeg zich af of ik daar wel verstandig aan deed.’

Dat hij trainer wilde worden, wist hij al vroeg. Van Gaal groeide op in de buurt van De Meer, het oude Ajax-stadion. Zijn favoriete speler was Henk Groot, met 41 goals in het seizoen 1959-1960 nog altijd clubtopscorer aller tijden. Van Gaal: ‘Rinus Michels was destijds trainer van Ajax. Na schooltijd ging ik vaak trainingen kijken in De Meer. Toen heb ik bedacht: ooit wil ik zoals Michels worden.’

Omschakelmomenten

Ook in zijn uitleg van de essentie van het voetbalspel toont Van Gaal zich docent. ‘Voetbal kent vier hoofdmomenten. De tegenpartij heeft balbezit, dan moet er dus verdedigd worden. Je hebt het moment van balverovering, oftewel omschakeling naar balbezit; dan moet er gekozen worden om balbezit te houden of snel een tegenaanval op te zetten. Het derde hoofdmoment is balbezit, het vierde de omschakeling naar balverlies. En bij balverlies moet er wederom gekozen worden: of de bal direct terugveroveren, of zo snel mogelijk achter de bal komen en terugkomen in de teamorganisatie.’

In topvoetbal zijn juist die omschakelmomenten cruciaal, vervolgt Van Gaal. ‘Vaak is er gebrek aan organisatie bij het team dat de bal verliest. Door deze vier hoofdmomenten expliciet te benoemen, kun je ze makkelijker trainbaar maken. Qua teamorganisatie begin ik weliswaar bij balbezit tegenstander, maar mijn trainingen baseer ik meer op balbezit van mijn elftal en op de daartoe vereiste automatismen en vaste patronen. Aanvallend gedacht dus.’ En natuurlijk wil hij graag winnen, maar het resultaat is voor hem niet heilig. ‘Als trainer moet je daarvan loskomen, je moet in je geest onafhankelijk zijn en de moeilijkste weg durven bewandelen door aanvallend en aantrekkelijk te spelen. Voetbal is immers ook een product dat je moet verkopen.’

Zijn voetbalvisie is in wezen heel simpel: ‘Ik wil samenspelen op de helft van de tegenstander. En bij balverlies wil ik, afhankelijk van de kwaliteit van de tegenstander, zo snel mogelijk druk zetten. Dus moet elke speler weten wat zijn taak is en moet iedereen van elkaar weten wat hij doen moet. Daarom wil ik zo graag in een groep kunnen corrigeren. Want mijn spelers moeten zich ervan bewust zijn dat ze fouten mogen maken. Sterker, ze móeten fouten maken. Want hoe aanvallender je speelt en hoe meer je durft, des te groter de kans op fouten.’

Chemie

Van Gaal kijkt altijd eerst sec naar het teambelang, daarna pas naar een individuele speler. ‘Wat vereist het team, welke kwaliteiten zijn het hardst nodig? Als ik mijn team kan verbeteren, zal ik dat altijd doen. Daarom zet ik spelers ook op andere posities dan ze gewend zijn. Ik zie, voel, ruik aan spelers wie er wel en niet achter me staan. In zes weken kan ik een team naar mijn hand zetten.’

Als bondscoach beschikt hij weliswaar niet dagelijks over spelers zoals een clubcoach, maar dat maakt het niet moeilijker om zijn visie op het Nederlands elftal over te brengen, zegt hij. ‘Het voetbalspel is onze binding. Dus ik leg altijd aan het begin van bijeenkomsten van het Nederlands elftal mijn visie uit aan de gehele groep, aan de hand van de laatste interland. Bovendien heb ik al voldoende ervaring met de spelers en weet ik dat ze graag volgens mijn visie willen spelen. Ja, op mijn visie leg ik de meeste nadruk, zowel naar de groep als naar spelers individueel.’

De beste teams bevatten altijd een mix van jonge, talentvolle en oude, meer ervaren spelers, aldus Van Gaal. ‘Die spelers moeten samen een chemie vormen. En die chemie wordt versterkt door een open lijn tussen spelers, trainer en staf. Ik communiceer alles, probeer altijd te verklaren waarom ik iets doe. Of het nu om de inhoud van de training gaat, waarom een bepaalde speler een keer vrijaf krijgt, waarom ik een uitzondering op een afgesproken regel maak, ik leg het allemaal uit.’

En hij eist dat niet alleen van zijn staf, hij wil per se dat spelers zelf nadenken, zich weren. ‘Mijn teams zijn lerende organisaties, geen hardleerse. Mijn mooiste jaar bij AZ was niet het kampioensjaar, maar het jaar met spelers als Barry van Galen, Kenneth Perez, Joris Mathijsen. Het tegenspel dat die jongens gaven tijdens evaluaties, dat was zo leerzaam. Als je als coach zulk tegenspel voor spelers faciliteert in een vertrouwde, veilige omgeving, dan leer je elkaars fouten benoemen in het belang van het team.’

In Barcelona discussieerden de spelers tot zijn spijt daarentegen nauwelijks met hem. ‘Latijnse spelers ervaren het als hard en vernederend als je ze in de groep ergens op aanspreekt. De cultuur is anders daar. Ik conformeerde me toen dusdanig dat ik meer ging afwijken van mijn principes en visie dan me lief was. Daarvan heb ik geleerd dat je als mens en professional altijd zo dicht mogelijk bij jezelf moet blijven.’

Totale mens

Op de ALO, waaraan Van Gaal tussen 1968 en 1973 studeerde, kreeg hij onder meer het vak psychologie. ‘Toen is mijn interesse in psychologie ontstaan, tijdens mijn opleiding is de basis gelegd. In de daarop volgende jaren ben ik mij steeds bewuster geworden van psychologische processen. Geleidelijk bouwde ik een filosofie op die ik de naam “de Totale Mens” heb gegeven.’

Van Gaal is naar eigen zeggen een van de eerste voetbaltrainers die een beroep deed op psychologen. ‘Tussen 1988 en 1997 formeerde ik bij Ajax al een bank van deskundigen met onder meer psychologen, onder leiding van parttime teamarts Piet Bon. Vroeger had de voetbalwereld wellicht weinig op met psychologen en mentale begeleiding, maar bij de clubs waar ik heb gewerkt is het altijd bespreekbaar geweest. Zeker individueel staan spelers erg open voor mental coaching. Het gaat dan altijd om communicatie: hoe zeg je iets, op welk moment, op welke toonhoogte!’

Spelers moeten en willen immers beter worden, vervolgt Van Gaal, en mentaal is er heel wat te winnen. ‘Als het in het hoofd niet goed zit, dan doen de benen het ook niet. En ik sta erg open voor onderzoek. Zo heb ik eens wetenschappelijk laten uitzoeken dat drie dagen het beste zijn om je op een wedstrijd voor te bereiden. Spelers moeten bij mij ook twee dagen voor een wedstrijd enquêtes invullen over hun gemoedstoestand.’

Een van zijn inspirators op het mentale vlak is wijlen de bedrijfseconoom Leo van der Burg, oprichter van een bureau voor mensgerichte bedrijfskunde en auteur van Doe waar je goed in bent. Van Gaal: ‘Ik zag ooit een presentatie van hem, en zijn filosofie stond heel dicht bij de mijne. Leo heeft mijn staf inzicht gegeven in het totale mensprincipe, zodat mijn staf mijn beslissingen beter kon begrijpen. In mijn carrière heb ik altijd meer oog gehad voor de “totale mens” dan voor de “voetballer alleen”. Als coach kijk ik niet alleen naar de technische, tactische en fysieke kwaliteiten van een speler. De persoon die de voetballer is, wat hij denkt en voelt, dat is minstens zo belangrijk.’

Daarom wil Van Gaal niet alleen zien hoe een speler zich gedraagt en ontwikkelt binnen het team, hij wil ook zien hoe die speler openstaat jegens de perschef, de fysiotherapeut, de koffiejuffrouw. ‘Ik ben een aanhanger van het harmoniemodel. In een harmonieuze voetbalorganisatie dragen velen bij aan de doelen die je samen hebt gesteld. Daaraan moet iedereen zich volledig kunnen overgeven. Ik ben weliswaar eindverantwoordelijk, maar niemand is meer of minder. Een individuele speler wordt geen kampioen, het team wordt geen kampioen, de club wordt kampioen! Bijvoorbeeld een goed gemaaid en gerold trainingsveld met verse lijnen is van het grootste belang, dat moet spelers en trainers uitnodigen om optimaal te trainen. De terreinknecht en zijn staf zijn daarom onmisbare schakels in de organisatie.’

En Van der Burg heeft Van Gaal geleerd om individueel ook anders naar spelers te kijken. ‘Hoe heb je binnen een organisatie, of binnen een voetbalteam, te maken met verschillende personen en karakters? Leo maakte onderscheid tussen blauwe spelers die meer intellectueel en beschouwend zijn, groene spelers die emotioneler zijn en gevoeliger voor stemmingen en rode spelers die creatiever en daadkrachtiger zijn. Dat geeft mij houvast.’

Want als trainer ervaart Van Gaal dat alle spelers een aparte uitwerking op hem én op elkaar hebben. ‘Hoe haal ik het beste uit mijn spelers? Waarom krijg ik van de een meer gedaan dan van de ander? Welke invloed heb ik daarop als trainer? “Laat spelers doen waar ze goed in zijn,” zei Leo. Iedereen heeft een talent en het is de kunst binnen een organisatie om dicht bij dat talent te blijven. Mijn kracht is dat ik spelers met hun specifieke talent op die positie kan brengen dat ze zo dicht mogelijk bij zichzelf blijven. Het gaat om het geheel, en dat is altijd meer dan de som van de afzonderlijke delen.’

* In deze bijdrage zijn, met toestemming van Louis van Gaal, citaten en parafraseringen verwerkt uit Louis van Gaal: biografie & visie (Publish Unlimited, 2009).