De casus
Pauline werkt als gz-psycholoog in opleiding in een ggz-instelling. Eén van haar cliënten is Frits. Frits is gediagnosticeerd als iemand met een persoonlijkheidsstoornis nao (niet anders omschreven). Op een gegeven moment is Pauline bang dat Frits mogelijk suïcidaal is of dat hij weer naar de fles zal grijpen. Zij besluit hem in het weekend bij haar thuis uit te nodigen. Zij bespreekt dit niet met haar begeleider en noteert dat evenmin in het dossier. Blijkbaar hebben ze het goed gehad dat weekend, want daarna ontwikkelt zich tussen hen een seksuele relatie. Kort na het weekend rond Pauline haar opleiding af en gaat zij op een andere afdeling werken.
Na ongeveer vier maanden vertelt Frits op de afdeling, waar hij nog steeds verblijft, over zijn relatie met Pauline. Dit komt de directeur van de instelling ter ore, die Pauline onmiddellijk ter verantwoording roept. Zij geeft de relatie toe en wordt op slaande voet ontslagen. Even later wordt de relatie met Frits beëindigd. Na haar ontslag belandt Pauline in de bijstand. Zij besluit voorlopig niet als gz-psycholoog te gaan werken en vindt na enige tijd een baan als docent. Ook meldt zij zich direct aan bij een klinisch psycholoog voor een psychotherapeutische behandeling.
Zowel de directie als Frits zien af van het doen van aangifte bij de politie en dienen evenmin een tuchtklacht in. Wel meldt de directie de relatie bij de Inspectie. Er volgt een gesprek tussen Pauline en de Inspectie. Zij spreken af dat de Inspectie geen klacht indient bij het Regionaal Tuchtcollege, maar dat Pauline zich bij de Inspectie zal melden als zij weer in de directe cliëntenzorg wil gaan werken. De Inspectie wil dan een verslag van haar therapeut over de voortgang en resultaten van de therapie ontvangen. Ook wordt verwacht dat de verantwoordelijkheid van Pauline als hulpverlener in de therapie aan de orde komt. Op dat moment zal de Inspectie haar oproepen voor een gesprek om te beoordelen of zij inderdaad weer verantwoord aan de slag kan gaan in de gezondheidszorg.
Na anderhalf jaar meldt Pauline zich volgens afspraak weer bij de Inspectie. Haar therapie heeft ongeveer een jaar geduurd en zij wil weer aan het werk als gz-psycholoog. De ontslagbrief van de klinisch psycholoog aan haar huisarts voegt zij aan haar verzoek toe. De Inspectie nodigt haar uit voor een gesprek. Direct bij de aanvang van dit gesprek krijgt Pauline echter te horen dat de Inspectie alsnog een tuchtklacht tegen haar gaat indienen. Eind 2012 heeft de Inspectie haar beleid gewijzigd en besloten geen onderhandse afspraken meer te maken met beroepsbeoefenaren die tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Dergelijke zaken worden voortaan ter beoordeling aan de tuchtrechter voorgelegd. De Inspectie beoordeelt niet meer zelf of een beroepsbeoefenaar veilig in de gezondheidszorg kan werken of niet.
De reactie van Pauline
Ik stel me zo voor dat dit bericht bij Pauline hard aankwam. Denk je dat je afspraken met de Inspectie hebt gemaakt en dat je conform daaraan handelt, blijkt opeens dat de Inspectie zich door een beleidsverandering niet meer gebonden acht aan die afspraken. In plaats van dat je, zoals je verwachtte, de laatste stap kunt gaan zetten in het verantwoord terugkeren in je beroep, moet je opeens alsnog een tuchtprocedure doormaken.
Tegenover het Tuchtcollege bestrijdt zij de klacht van de Inspectie niet. Zij is doordrongen van de ernst van de feiten en haar gedragingen. Maar zij verwacht dat het college de Inspectie niet ontvankelijk verklaart in de klacht, omdat de Inspectie met haar had afgesproken geen klacht in te dienen. Dit blijkt ook uit het schriftelijke verslag van dat gesprek. Zij meent dat zij met recht op deze afspraken mocht vertrouwen.
Wat vindt het Tuchtcollege?
Het college oordeelt dat de Inspectie niet de van haar verwachte zorgvuldigheid en betrouwbaarheid in acht heeft genomen door op de genoemde toezegging terug te komen. Pauline heeft immers naar het zich laat aanzien aan alle voorwaarden voldaan. Bovendien is de beleidswijziging van de Inspectie nergens vastgelegd en dus niet bekend bij beroepsbeoefenaren. Ook is er geen overgangsregeling gemaakt voor afspraken, die al gemaakt waren voor de beleidswijziging. Dit alles neemt niet weg dat de Inspectie wél bevoegd is om een tuchtklacht in te dienen en dus is de Inspectie ontvankelijk in deze klacht.
Inmiddels staat het niet meer ter discussie dat Pauline tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest in het aangaan van de seksuele relatie met Frits. Pauline zelf erkent dat ook. De klacht is daarom gegrond. Als regel past bij een dergelijke fout een zware maatregel. Het college besluit echter af te zien van het opleggen van een maatregel. En wel om de volgende redenen: zij is destijds uit zichzelf direct gestopt met haar werk als gz-psycholoog en is in therapie gegaan om te werken aan haar persoonlijke en professionele ontwikkeling. Zij heeft zich open en coöperatief opgesteld en heeft voldaan aan alle voorwaarden van de Inspectie. Al met al is Pauline drie jaar niet werkzaam geweest als gz-psycholoog. Het effect daarvan is groter dan een schorsingsmaatregel die het college anders zou hebben opgelegd. Klaar dus wat het college betreft.
Door het indienen van deze klacht heeft de Inspectie in feite de vraag of Pauline verantwoord weer als gz-psycholoog aan het werk kan doorgeschoven naar het college. Maar, zegt het college, dat is helemaal niet onze taak. Het college oordeelt slechts over klachten. Deze vraag hoort juist wel door de Inspectie beantwoord te worden. Door de vraag bij het college te leggen geeft de Inspectie, aldus het college, blijk van een slecht inzicht in de wettelijke taken van zowel het college als van de Inspectie zelf.
Wat valt op?
Allereerst moet natuurlijk erkend worden dat het aangaan van een relatie tijdens of direct aansluitend aan een behandelrelatie niet kan. Artikel III.2.3.7 (Geen seksuele relatie met de cliënt)2 van de beroepscode is daarover glashelder. In de code van de American Psychological Association (apa) wordt in dit verband gesproken over een termijn van twee jaar, waarin na afloop van de behandeling geen nieuwe relatie kan worden aangegaan.
Het noemen van een termijn heeft vanzelfsprekend iets willekeurigs. Maar duidelijk is wel dat er behoorlijk wat tijd overheen moet gaan, wil men de dynamiek en asymmetrie van een behandelrelatie achter zich laten. Over dit punt is eigenlijk geen discussie. Zelfs Pauline geeft toe dat zij vanaf het begin wist dat zij fout zat, maar zij was te verliefd. Opleiding, supervisie en intervisie zijn belangrijke methoden om professioneel om te gaan met de eigen gevoelens, die een rol spelen in een behandelrelatie.
Opvallender is de rol van de Inspectie. De rol van de Inspectie is toe te zien op de kwaliteit van de zorgverlening. Het indienen van klachten bij één van de regionale tuchtcolleges tegen BIG-geregistreerde professionals die op een of andere manier in de fout zijn gegaan, is een methode die de Inspectie daarbij kan inzetten. Het is wel begrijpelijk dat de Inspectie besloten heeft af te zien van het maken van afspraken met de beroepsbeoefenaren gezien de daarmee opgedane ervaring. Zo is in de media veel aandacht geweest voor de zaak van de neuroloog Ernst Jansen Steur, met wie destijds wel afspraken werden gemaakt. Deze neuroloog verplaatste echter eenvoudigweg zijn werkzaamheden naar Duitsland en zette daar zijn praktijken voort – een ongewenste zaak.
Het verhaal van Pauline illustreert dat het mogelijk is dat de Inspectie zelf een klacht tegen een psycholoog indient. Veel psychologen zijn zich dit niet bewust. De Inspectie schat dat één tot vijf procent van de beroepsbeoefenaren disfunctioneert. Het voorkómen van dit disfunctioneren is voor de Inspectie een speerpunt voor de komende jaren.3 Het moge duidelijk zijn dat de tijd van onderhandse afspraken met de Inspectie voorbij is. Dat schept in ieder geval duidelijkheid.