Lees verder
Paul van Geert, hoogleraar Ontwikkelingspsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen
Geertje Kindermans

Het proefschrift waarop ik in 1975 aan de Universiteit van Gent promoveerde, was een lijvig werk en ging over de taalontwikkeling van mijn zoon. Tijdens mijn promotieonderzoek was mijn zoontje bezig met het ontwikkelen van zijn moedertaal. Vanaf dat hij anderhalf was tot zijn derde jaar heb ik hem dagelijks geobserveerd, daarna moest het proefschrift worden afgerond. Ik ging zelden naar het instituut, liep continu achter mijn zoon aan, speelde met hem en noteerde alles wat hij zei fonetisch in een schriftje.

Deze ervaring leerde mij dat als je ontwikkelingsprocessen wilt begrijpen, het essentieel is om te beginnen met een nauwkeurige, observationele studie van dat proces. Dat begint principieel bij één individu. Nieuw was deze aanpak niet binnen de taalontwikkeling. Er waren meer taalwetenschappers in die tijd, die hun eigen kind volgden om grondig en feitelijk vast te leggen hoe de taal zich opbouwt, hoe het kind varieert en hoe er nieuwe dingen in de taal komen.

Binnen de psychologie heeft altijd grote nadruk gelegen op generaliseerbaarheid en dat definieert men door grote steekproeven. Mijn punt is: als je iets met een grote steekproef onderzoekt, kun je wat zeggen over een grote steekproef, bijvoorbeeld over de distributie van een kenmerk over mensen heen. Maar het is een illusie te denken dat je dan leert hoe zich concrete processen bij individuen voordoen.

Als ontwikkelingspsycholoog was dat langetermijnproces essentieel. En de literatuur over taalontwikkeling benadrukte dat elke individueel ontwikkelingsproces echt individueel is en dat die een individuele variatie laat zien die weer heel systematisch is. Kenmerkend voor de taalontwikkeling van mijn zoon was zijn creativiteit in het proces: hij was voortdurend bezig dingen uit te proberen, niet alleen grammaticaal, maar ook conceptueel. Hij maakte werkwoorden van naamwoorden. We woonden op een boerderij, hij keek naar eendenkuikens die aan het drinken waren, wat ze nogal actief doen, en hij zei: “Ze zijn aan het dorsten.” Of hij wees naar een plamuurmes, dat hij ‘punt’ noemde en zei: ‘Die punt pakken om te punten.’

Dat was zijn ontwikkelingsproces, niet alle kinderen doen het zo. Het liet me zien hoe belangrijk de rol van een kind zelf is in iets als de ontwikkeling van taal. Later vond ik daar de geschikte statistiek bij. Ook zo kun je verantwoord psychologisch onderzoek doen.’

Foto: Jeroen van Kooten