Wat is er gebeurd?
Omdat Corné zijn situatie als uiterst stressvol en uitzichtloos ervaart, besluit hij hulp te zoeken. Via de huisarts komt hij in november 2012 terecht bij Pieter, die verbonden is aan een eerstelijnspraktijk. Ze voeren een serie gesprekken waarvan vier ook worden bijgewoond door de partner van Corné. Op 21 december stuurt Pieter een brief aan de huisarts waarin hij hem informeert over het behandelplan. Na het stoppen van de behandeling ontvangt de huisarts in juli 2013 hiervan een afsluitend bericht.
Uit het verslag is niet duidelijk op te maken waarom de behandeling beëindigd wordt. In elk geval is Corné bepaald niet tevreden en dient hij een reeks klachten in. Pieter zou hem nooit een diagnose of een behandelplan hebben voorgelegd en in de gesprekken viel geen structuur te ontdekken. En waarom moesten er steeds nieuwe afspraken gemaakt worden; een eerstelijnsbehandeling is toch kortdurend? Pieter had hem moeten doorverwijzen naar de tweedelijnszorg. En wat was dat voor therapie waar zijn partner bij aanwezig was: relatietherapie, systeemtherapie of nog iets anders? Bovendien koos Pieter in die gesprekken de kant van zijn partner. Verder bracht Pieter ook deze gezamenlijke sessies bij Corné in rekening. Ten slotte had Pieter hem nooit geïnformeerd over de brieven naar de huisarts. In deze brieven stond trouwens onjuiste en negatieve informatie over hem.
De reactie van Pieter
De lezer vraagt zich vast af waar het is misgegaan. Pieter doet in ieder geval zijn best om de klachten te weerleggen. Er was wel degelijk een behandelplan, zoals blijkt uit de brief van december aan de huisarts. De structuur van de gesprekken valt te reconstrueren uit de sessieverslagen in het dossier. Ook de sessies met de partner waren doelgericht, namelijk gericht op het verbeteren van de communicatie tussen het stel.
De financiën stonden duidelijk vermeld in de behandelovereenkomst, die Corné tekende bij de aanvang van de therapie. Aangezien Corné aanwezig was bij de gesprekken met zijn partner was het logisch dat de rekening van die gesprekken naar hem gingen en niet naar zijn partner.
En wat de huisarts betreft ging Pieter ervan uit dat het verslag aan hem valt onder artikel III.3.3.11 Verstrekking van gegevens en beoordelingen zonder toestemming van de Beroepscode voor Psychologen 2007. Pieter ging ervan uit dat een mondelinge toelichting aan Corné voldoende was.
Wat vindt het College van Toezicht?
Het College laat zich door de meeste tegenargumenten van Pieter overtuigen. Voor wat de meeste klachten betreft kan het College niet constateren dat Pieter in zijn beroepsmatig handelen tekort is geschoten of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Wel vinden de leden van dit College het begrijpelijk dat niet alle informatie van Pieter over het behandelplan of de gang van zaken rond de behandeling niet (volledig) tot Corné is doorgedrongen, gezien zijn moeilijke situatie. Los daarvan merkt het College op dat het veruit de voorkeur verdient alle relevante informatie schriftelijk te verstrekken, zoals ook in artikel III.3.2.5 Informatie bij het aangaan en voortzetten van de professionele relatie is vermeld.
Het College gaat echter niet mee in Pieters redenering wat betreft de positie van de huisarts. De huisarts valt wel degelijk onder de definitie van derden in artikel I.1.2.6.: alle anderen dan de cliënt of het cliëntsysteem. De verwijzer valt niet onder de uitzonderingsgevallen van artikel III.3.3.11. Dit betekent dat Pieter vooraf inzage in zijn brieven aan de huisarts had moeten geven en om Corné’s toestemming had moeten vragen. Hierdoor is hem ook het correctierecht onthouden. Overigens tekent het College nog wel aan dat in de afsluitende brief van Pieter aan de huisarts niet staat dat Corné manipulatief zou zijn. Dit in tegenstelling tot wat Corné hierover gesteld had.
Al met al is de handelswijze van Pieter op dit punt in strijd met de artikelen III.3.2.14 en III.3.2.16.
Op dit punt acht het College de klacht van Corné gegrond en besluit tot een waarschuwing voor Pieter. Daarbij wordt met instemming kennis genomen van het feit dat Pieter inmiddels zijn praktijkvoering op dit punt heeft aangepast.
Wat valt op?
Pieter heeft met succes zijn handelswijze kunnen verantwoorden aan de hand van zijn aantekeningen in het dossier. Dit illustreert een belangrijke functie van het dossier. In opleidingen en in intervisiegesprekken wordt er regelmatig uitvoerig gediscussieerd over de vraag welke en hoeveel informatie moet worden vastgelegd. Het is moeilijk om dit in zijn algemeenheid heel precies aan te geven. Veel factoren hebben hier invloed op. Maar de casus van Pieter leert ons dat er in elk geval zoveel moet worden genoteerd als nodig is om je handelwijze als psycholoog te kunnen verantwoorden. Men kan hierin beter niet te zuinig zijn, omdat vooraf niet altijd ingeschat kan worden waarover later geklaagd kan worden.
Verder springt de misvatting omtrent de rol van de huisarts als verwijzer in het oog. Pieter is hierin bepaald niet de eerste of de enige. Voor elke terugkoppeling naar de huisarts of een andere verwijzer is de toestemming van de cliënt nodig. Verwarrend in dit verband is dat artsen wel zonder toestemming informatie onderling uitwisselen. Iedereen die wel eens door zijn huisarts naar een specialist is verwezen, heeft dit zelf kunnen ervaren. Maar wat onder hen gebruikelijk is, is in strijd met de beroepscode van de psychologen. Vooral daar waar regelmatig met artsen samengewerkt wordt – zoals in grotere gezondheidszorginstituten – kan het verstandig zijn om dit verschil expliciet te bespreken om onderlinge wrijving in de samenwerkingsverhoudingen te voorkomen.