Om meer te weten te komen over de fundamenten van de psychologische wetenschap lijkt onderzoek naar het ontstaan van een gevestigd psychologisch begrip een juiste methode. Het ontstaan van een dergelijk begrip toont namelijk hoe de psychologische wetenschap tot ‘ontdekkingen’ komt. ‘Intelligentie’ is zo’n gevestigd begrip dat zowel in het maatschappelijk leven als in de klinische praktijk als een bestaande, objectief houdbare entiteit gezien en gebruikt wordt. Het begrip is geïnstitutionaliseerd en stuurt ons handelen; er bestaan scholen voor ‘hoogbegaafden’ en instellingen voor ‘verstandelijk beperkten’. Het begrip bestaat.
Het klassieke werk van Alfred Binet (1905/ 1916)1 waarin hij de ‘ontdekking doet’ is naar de achtergrond geraakt en vergeten. Dit werk wordt in dit artikel ontdaan van stof om de wetenschapspraktijk rondom dit begrip te kunnen onderzoeken. De vraagstelling van dit essay luidt: hoe is het psychologische begrip intelligentie ontstaan en wat zegt dit over de psychologische wetenschap?
Binet en zijn dochters
In de negentiende eeuw las Sir Francis Galton The Origin of Species (1859) dat zijn neef Charles Darwin geschreven had. Hij was zeer onder de indruk van het werk van zijn neef en begon zich bezig te houden met de rol van genetica in de menselijke ontwikkeling. Galton wilde deze verschillen kunnen meten in zijn zoektocht naar de Hereditary Genius en ontwikkelde daartoe een aantal psychologische tests die hij voor het eerst in de geschiedenis ook statistisch kon onderbouwen. Hij kwantificeerde karakteristieken en vermogens van een aantal generaties proefpersonen en zocht naar correlaties. De tests bleken echter zwak doordat deze niet correleerden met de werkelijke successen die proefpersonen in hun leven behaalden (Fancher, 1996). Ondanks deze kanttekening was er een psycholoog die zeer geïnspireerd raakte door het werk van Galton: Alfred Binet.
Binet was in die tijd druk bezig met het observeren van het gedrag van zijn twee dochters Alice en Madeleine. Hij merkte op dat zijn dochters Galtons testjes heel goed konden maken, maar dat zij snel afgeleid waren. Binet begon zodoende zelf testjes te ontwikkelen die hiermee rekening hielden; het oordeelsvermogen, geheugen en de verbeelding van Madeleine en Alice werd zodoende in detail onderzocht door hun vader.
Over de onderzoeken die hij door de jaren heen met zijn dochters deed, heeft Binet een aantal werken geschreven . Hij vond dat zijn dochters erg verschilden. Madeleine typeerde hij als een ‘observer’ en Alice was volgens haar vader een ‘imaginer’ (Binet, 1903). In zijn boek beschrijft hij hoe hij dit verschil terug ziet in een antwoord op een simpele vraag. Hij vraagt Madeleine en Alice in hun tienerjaren iets te schrijven over een blad van een kastanjeboom en krijgt de volgende antwoorden van zijn dochters (Binet, 1903, p. 218-219):
Madeleine: ‘The leaf [was] gathered in the autumn, because the folioles are almost yellow except for two, and one is half green and yellow….The folioles are not of the same size; out of the 7, 4 are much smaller than the three others. The chestnut tree is a dicotyledon, as one can tell by looking at the leaf, which has ramified nervures.’ Alice: ‘This …has just fallen lanquidly in the autumn wind…. Poor leaf, destined now to fly along the streets, then to rot, heaped up with the others. It is dead today, and it was alive yesterday! Yesterday, hanging from the branch it awaited the fatal flow of wind that would carry it off, like a dying person who awaits its final agony. But the leaf did not sense its danger, and it fell sofly in the sun.’
Binet (1903) tracht hier relatieve, individuele verschillen tussen zijn dochters aan te tonen. Dit vormde de grond waarop hij zijn werk over de intelligentietest bouwde.
Vraag Franse overheid
In het begin van de 20ste eeuw werd in Frankrijk de leerplicht ingesteld. Zodoende hoefden kinderen die voorheen gestopt waren met school omdat het niveau te hoog gegrepen was, nu niet meer thuis te blijven. Er werden speciale scholen voor deze kinderen ingericht en de Franse overheid wilde weten hoe deze ‘mentaal subnormalen’ middels een accurate diagnose onderscheiden konden worden van ‘normalen’. Samen met de natuurkundige en psycholoog Théodor Simon trachtte Binet een test te ontwikkelen om kinderen met een ‘mentale handicap’ te kunnen identificeren en zodoende de Franse overheid te helpen om alle kinderen een passende educatie te geven (Cicciola, Foschi & Lombardo, 2014; Fancher, 1996).
Binet en Simon (1905/1916) ontwikkelden dertig items die opliepen in moeilijkheid en zoveel mogelijk los stonden van de invloed van onderwijs. Deze uiteindelijke intelligentietest werd in 1905 door Binet gepubliceerd. Zijn artikel over deze test is nog altijd één van de meest geciteerde artikelen binnen de psychologie.
Ontologische kunst
‘The greatest scientists are always artists as well’ (Albert Einstein)
Als we Binet (1905/1916) lezen, begrijpen we dat het artikel in die tijd en context overweldigend, origineel en bruikbaar nieuws was. Tot op de dag van vandaag is Binets ‘ontdekking’ onaangetast gebleven en is het wetenschapsproces achter dit begrip naar de achtergrond verdwenen en vergeten.
Bovenstaande quote van Einstein lijkt over dit wetenschapsproces te gaan; deze illustreert het subtiele verschil tussen constructie en ontdekking. Einstein lijkt ons te willen vertellen dat een wetenschapper zowel creëert als ontdekt. Juist dit proces lijkt belangrijk om in kaart te brengen als we een beter beeld willen krijgen van hoe er in de psychologische wetenschap realiteit wordt toegekend aan bepaalde verschijnselen.
Binet (1905/1916, pag. 6) legt uit wat we onder het begrip intelligentie moeten verstaan: ‘It seems to us that in intelligence there is a fundamental faculty […] This faculty is judgement, otherwise called good sense, practical sense, initiative, the faculty of adapting one’s self to circumstances. To judge well, to comprehend well, to reason well, these are the essential activities of intelligence.’
Er wordt eerst verondersteld dat intelligentie bestaat uit een fundamenteel vermogen, namelijk het oordeelsvermogen; en later blijkt dat intelligentie bestaat uit een aantal fundamentele vermogens. We wisten niet wat de essentie van intelligentie inhield; wat een non-entiteit was, krijgt hier vorm en inhoud. Het begrip staat ineens los van ons en we beginnen een beter beeld te krijgen van de wereld waarin we leven; er bestaat zoiets als intelligentie en dit is het vermogen om te oordelen, begrijpen en redeneren. Er vindt hier in deze zinnen een wijziging van de werkelijkheid plaats.
Het doel van Binets artikel (1905/1916) is niet (alleen) intelligentie te definiëren, zijn doel is tevens om een meetinstrument te presenteren en onderbouwen. Behalve dat hij beweringen doet over de betrouwbaarheid en validiteit van de test, doet hij echter ook beweringen over de werkelijkheid middels die test: ‘This scale properly speaking does not permit the measure of the intelligence, because intellectual qualities are not superposable, and therefore cannot be measured as linear surfaces are measured, but are on the contrary, a classification, a hierarchy among diverse intelligences; […] Understanding the normal progress of intellectual development among normals, we shall be able to determine how many years such an individual is advanced or retarded. In a word we shall be able to determine to what degrees of the scale idiocy, imbecility, and moronity [débilité] correspond’ (Binet, 1905//1916, pag. 4).
Aan het einde wordt werkelijkheid toegevoegd aan ons ‘huidige’ plaatje van de werkelijkheid, namelijk verschillende op intelligentie gecategoriseerde groepen kinderen. We krijgen er groepen idioten, imbecielen en debielen bij. Waar deze namen voor de groepen en grenzen tussen de groepen vandaan komen, vertelt Binet ons niet. In een paar zinnen zijn er ordeningen aangebracht en groepen toegevoegd aan onze werkelijkheid.
Ook verderop in het artikel vinden we een aantal nieuwe groepen waarvoor volgens Binet (1905/1916, pag. 26) een geschikt meetinstrument ontwikkeld moet gaan worden: ‘One could even extend the scale up to the adult normal, the average intelligent, the very intelligent, the hyper-intelligent and measure, or try to measure, talent and genius. We shall postpone for another time this difficult study.’
We zien hier de psychologische wetenschap in actie. Sommige kinderen hebben zaken sneller onder de knie dan een gemiddeld kind, sommige kinderen doen langer over het oplossen van een probleem dan een gemiddeld kind. Dit is iets in de werkelijkheid, iets dat bestaat. Dit waar te nemen relatieve verschil in oordeelsvermogens tussen kinderen kreeg een naam: het betrof ‘de intelligentie’ van een kind. We zijn nu nog dicht bij de feiten, er is alleen een naam toegevoegd aan iets dat we gewoon konden waarnemen. Vervolgens werd er een test ontwikkeld die kinderen classificeerde in groepen die weer namen kregen; er ontstonden verschillende soorten groepen kinderen die ingedeeld waren op hun cognitieve vermogens. De spanning tussen construct en werkelijkheid wordt beter zichtbaar: waar komen die soorten groepen kinderen vandaan en waar ligt de grens tussen de verschillende groepen?
Binet (1905/1916) voegt hier iets toe aan onze werkelijkheid; hij heeft groepen gecreëerd en grenzen tussen groepen geconstrueerd en namen bedacht. Dit lijkt het ontologisch spel dat Binet voor ons opgevoerd heeft opdat we zijn werkelijkheid zouden omarmen; we zagen rondom iets bestaands een construct gevormd worden.
Epistemologische kunst
Einsteins opmerking is ook op een andere manier te bekijken. Een wetenschapper moet naast dat hij of zij ‘feiten construeert’ ook nog (andere) kunsten beheersen; de wetenschapper moet zijn bevindingen ‘kunstig’ kunnen omschrijven.
Als we opnieuw kijken naar het volgende stuk, zien we naast een ontologisch ook een epistemologisch spel opgevoerd worden: ‘It seems to us that in intelligence there is a fundamental faculty […] This faculty is judgement, otherwise called good sense, practical sense, initiative, the faculty of adapting one’s self to circumstances. To judge well, to comprehend well, to reason well, these are the essential activities of intelligence’ (Binet (1905/1916, pag. 6).
Juist omdat Binet goed begrijpt dat er een groot verschil bestaat tussen het verzinnen of ontdekken van iets, verleidt hij ons zijn hand te pakken en ons te gedragen als voorbeeldige lezers. Intelligentie lijkt in de eerste zin al te bestaan: ‘It seems to us that in intelligence there is a fundamental faculty.’ Maar later blijkt intelligentie juist geconstrueerd te worden door Binet: ‘to judge well, to comprehend well, to reason well, these are the essential activities of intelligence.’
En hier gebeurt iets vreemds; het constructieproces wordt verbloemd in de laatste zin. Intelligentie gaat hier plotseling voor zichzelf spreken. Binet en collegae laten hun eigen aandeel weg, “these are” in plaats van ‘wij denken dat’ of ‘wij verzinnen hier ter plekke dat’. Er lijkt niemand meer verantwoordelijk voor het nu autonome en onafhankelijke begrip.
In het volgende stukje tekst zien we wat Binet (1905/1916, pag. 3) doet om het verschil tussen ontdekken en construeren te verbloemen wanneer hij zijn gekozen methode verantwoordt : ‘To what method should we have recourse in making our diagnosis of the intellectual level? No one method exists […] because the question is a very difficult one to solve, and demands rather a collaboration of methods.’
De wijze waarop intelligentie nu getest moet worden, lijkt niet meer gekozen te zijn door Binet maar als het ware vereist en logisch voort te vloeien uit de vraagstelling. Hij heeft zich even onttrokken aan het gebeuren en even later licht deze de psychologische methode als volgt toe: ‘The fundamental idea of this method is the establishment of what we shall call a measuring scale of intelligence. This scale is composed of a series of tests of increasing di±culty […] Each group in the series corresponds to a di¦erent mental level. […]This scale properly speaking does not permit the measure of the intelligence, because intellectual qualities are not superposable, and therefore cannot be measured as linear surfaces are measured, but are on the contrary, a classification, a hierarchy among diverse intelligences…’ (Binet (1905/1916, pag. 4).
Binet verlaat stilletjes het toneel: ‘This scale is composed’ en dan staat er een nieuwe actor op: ‘This scale [..] does not permit’. De fictionele wereld van het artikel parasiteert op ‘de werkelijke wereld’ waarin sommige actoren inderdaad dingen kunnen eisen of zaken kunnen verbieden. Zo kan de lezer worden overtuigd van het feit dat er sprake is van objectiviteit. Zo kan de lezer geloven dat de auteur niet iets verzint maar ‘de feiten’ weergeeft. Zo tracht de empirische auteur, Binet, het gat tussen constructivisme en realisme te dichten.
Natuurlijk, artificieel & interactief
Zijn de groepen idioten, imbecielen, debielen, normalen, begaafden, hoogbegaafden en genieën – nu natuurlijke soorten (behorend tot realisme) of artificiële soorten (behorend tot constructivisme)? Onder een natuurlijke soort wordt een soort verstaan die op natuurlijke wijze voorkomt en een bestaand cluster van dingen omvat in plaats van dat deze op willekeurige, kunstmatige wijze is samengesteld door een persoon of groep mensen. De artificiële soort is de klassieke tegenhanger van de natuurlijke soort; een kunstmatige soort die juist wel op arbitraire, kunstmatige wijze door een mens of een groep mensen geconstrueerd is en dus geen realiteitswaarde kent (Zachar, 2000)2. Het begrip intelligentie en de groepen die Binet (1905/1916) ‘ontdekt’ dan wel ‘geconstrueerd’ heeft, lijken echter wel gedeeltelijk, maar niet volledig te passen in deze categorieën.
Deze dichotomie tussen een meer essentialistische, realistische ofwel biologische visie versus een meer constructivistische, sociaalculturele of contextuele visie speelt hier een grote rol. Latour (1993) is intensief bezig geweest met bovenstaande zaken in zijn analyse van het wetenschappelijke werk van Louis Pasteur naar het micro-organisme. Latour noemt bovenstaande ontologische en epistemologische bewegingen ‘drama’s’ waarmee hij zowel het ‘kunstige’ als een zekere tragiek uitdrukt. Het lijkt hem aan het hart te gaan dat er taaltrucs uitgehaald worden om het gat tussen constructivisme en realisme te dichten terwijl deze twee begrippen elkaar naar zijn idee niet hoeven uit te sluiten. Latour concludeert na analyse van Pasteurs werk dat Pasteur zowel het micro-organisme ontdekt als geconstrueerd heeft en beziet het wetenschapsproces als een ‘sociale constructie van feiten’. Het (onderzoekende) subject en (kennis)object hangen in een netwerk samen (Latour, 1999).
Hacking (2001) biedt tevens een alternatieve kijk. Hij stelt dat de sociale wetenschappen altijd bezig zijn geweest met het gelijken op de natuurwetenschappen; de sociale wetenschappen trachten van groepen mensen ware natuurlijke soorten te maken. Mensen worden in tegenstelling tot een natuurlijke soort als bijvoorbeeld goud beïnvloed door psychologische categorieën, en dit heeft effect op degene die gecategoriseerd wordt. Instituties en praktijken zullen veranderen door dergelijke categorieën en zowel de gedragingen, gedachten en gevoelens van de gecategoriseerde als zijn omgeving veranderen. Een psychologische categorisatie, zoals ‘mentaal geretardeerd’ of ‘hoogbegaafd’, beïnvloedt en interacteert met de gecategoriseerde. Hacking stelt voor om dergelijke psychologische categorieën zodoende ‘interactieve soorten’ te noemen.
Een voorbeeld van de interactiviteit van het begrip intelligentie wordt zichtbaar in de casus van Remzi Cavdar 3. Deze jongeman van Turkse afkomst kreeg op vierjarige leeftijd na diagnostisch onderzoek het label ‘mentaal geretardeerd’. Cavdar werd op grond van dit label gedurende tien jaar van zijn jeugd in een instelling voor verstandelijk gehandicapten geplaatst. Hij werd gezien en bejegend als iemand die zwakbegaafd was. Door de scepsis en assertiviteit van één begeleidster die de diagnose in twijfel trok, werd opnieuw onderzoek gedaan bij Cavdar en deze keer werd een bovengemiddelde intelligentie gevonden (IQ-score van 118 punten). Behalve dat dit tragische voorbeeld getuigt van slecht diagnostisch onderzoek, wordt tevens duidelijk hoe een dergelijke psychologische categorie doorwerkt in instituties en praktijken en hoe deze de gedragingen, gedachten en gevoelens van zowel de gecategoriseerde als zijn omgeving veranderen.
Besluit
Binet (1905/1916) beheerst twee kunsten die typisch lijken voor de psychologische wetenschap. Allereerst schept hij een categorie die daarvoor nog niet bestond en doet hij het voorkomen alsof dit op geheel natuurlijke, objectieve en logische wijze geschiedt. Daarnaast beheerst Binet de kunst om het constructieproces te verbloemen middels de taal die hij gebruikt. Met deze wijze van formuleren tracht hij het gat tussen constructivisme en realisme te dichten.
Met het bekijken van de natuurlijke en artificiële soort werd duidelijk dat het voor een psychologische categorie lastig te zeggen is waar construct en realiteit overlappen en waar deze overlap ophoudt. We kunnen met zekerheid zeggen dat sommige kinderen sneller of langzamer reageren en oordelen dan andere kinderen. Maar dat wat daar omheen gedacht en gebouwd is, is een sociale constructie. Daarnaast is het een constructie die de gecategoriseerde mens beïnvloedt en daarmee ook nieuwe realiteit schept. Dergelijke psychologische categorieën raken geïnstitutionaliseerd en kunnen mensenlevens gaan bepalen en ook schaden, zoals het voorbeeld van de Turkse jongen Cavdar liet zien.
Het werk van Binet lijkt vormend geweest voor de psychologische wetenschap (Cicciola, Foschi & Lombardo, 2014). En voor een begrip als ‘persoonlijkheid’ en begrippen uit de psychopathologie lijkt hetzelfde te gelden 4. Wetenschappers ‘construeren feiten’ (Latour, 1999) die in meer of mindere mate de werkelijke stand van zaken representeren in plaats van dat zij objectieve feiten beschrijven. Het (onderzoekende) subject en (kennis)object hangen in een netwerk samen.
Het voorgaande leidt tot de stelling dat de academische psychologie moet stoppen het gat tussen realisme en constructivisme te dichten middels allerlei kunstige verbloemingen. De psychologische wetenschap is niet open over haar kwetsbaarheden en dit maakt haar zwakker in plaats van sterker.
Transparantie zou kunnen bijdragen aan de integriteit van de psychologische wetenschap welke de laatste jaren fors geschaad is door oneerlijkheid en publicatiedrang (zie bijv. Ferguson, 2015). Ook kan hiermee een impuls worden gegeven aan om vanuit die transparantie en eerlijkheid verfrissende vragen en bewegingen te initiëren. Als wetenschappers transparanter zijn en met een zekere relativering naar hun inspanningen weten te kijken, kunnen nieuwe terreinen worden betreden en veroverd.
Noten
1 Het betreft een internetpublicatie van de Engelse vertaling uit 1916 van het oorspronkelijke artikel uit 1905. De paginanummers corresponderen met de word-versie die van dit artikel gemaakt is.
2 Zie voor dit onderwerp een uitgebreidere bespreking in Köhne (2015).
3 Brandpunt, 4 november 2012: http://www.npo.nl/brandpunt/04-11-2012/KRO_1572663
4 Zie Köhne (2015) voor een analyse over een psychische stoornis
Literatuur
- Binet, A.S.T. (1903). The Experimental Study of Intelligence. Paris: Schleicher.
- Binet, A.S.T. (1905). New Methods for the Diagnosis of the Intellectual Level of Subnormals. L’Année Psychologique, 12, 191-244.[ (Transl.)
- Kite, E.S. (1916). The development of intelligence in children. Vineland, NJ: Publications of the Training School at Vineland.]
- Cicciola, E., Foschi R. & Lombardo G.P. (2014). Making Up Intelligence Scales: De Sanctis’s and Binet’s Tests, 1905 and After. History of Psychology, 17 (3), 223-236.
- Fancher, R.E. (1996). Pioneers of Psychology (3rd ed.). New York: Norton.
- Ferguson, C.J. (2015). Everybody knows psychology is not a real science. American Psychologist, 70(6), 527-542.
- Hacking, I. (2001). The social construction of what? London: Harvard University Press.
- Köhne, A.C.J. (2015). De realiteitsaanspraak van het Psychiatrisch Etiket. Tijdschrift voor Psychiatrie, 57(6), 433-440.
- Latour, B. (1999). Pandora’s hope. Essays on the Reality of Science Studies. Cambridge Mass.: Harvard University Press.
- Latour, B. (1993). Pasteur on Lactic Acid Yeast: A Partial Semiotic Analysis. In: Configurations 1.1. The Johns Hopkins University Press and the Society for Literature and Science, (pp.129-146).
- Zachar P. (2000). Psychiatric disorders are not natural kinds. Philosophy, Psychiatry, & Psychology, 7(3), 167-82.