Lees verder
De academische vrijheid is niet absoluut en wordt onder meer begrensd door integriteitsnormen die zijn vastgelegd  in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit. Pieter Drenth wil die grenzen graag wat breder trekken. ‘Natuurlijk kan de wetenschappelijk onderzoeker niet overal voor verantwoordelijk worden gesteld, maar met altijd de handen in onschuld wassen komt hij of zij tegenwoordig niet meer weg.’
Pieter Drenth

In De Psycholoog van december 2022 stelt Vittorio Busato een voor de wetenschapsbeoefenaar relevant en actueel thema aan de orde: het belang en de reikwijdte van de academische vrijheid. Terecht wijst hij op deze vrijheid als een sine qua non voor een hoogwaardige wetenschapsbeoefening in een open samenleving, zoals ook het recente rapport van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) aangeeft. Busato laat zien dat die vrijheid op dit moment door allerlei maatschappelijke krachten direct of indirect (zelfcensuur) onder druk staat. Met recht geeft hij aan dat die vrijheid niet absoluut is, maar wordt begrensd door integriteitsnormen, zoals eerlijkheid (geen gegevens verzinnen of falsificeren), toetsbaarheid en eerlijkheid (niet plagiëren). Die normen zijn onder andere vastgelegd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit.

In deze bijdrage zou ik die grenzen graag wat breder trekken dan de hier bedoelde integriteitseisen. Ik richt me primair op het wetenschappelijk onderzoek, en wil daarbij de vraag onder ogen zien hoe tegelijkertijd zowel de noodzakelijke onafhankelijkheid van de wetenschap als haar maatschappelijke verantwoordelijkheid dienen te worden gehonoreerd (zie ook Drenth, 2020, hoofdstuk 3).

Verlichting

Inderdaad is goed wetenschappelijk onderzoek niet mogelijk zonder vrijheid van denken, vrijheid van interpreteren en vrijheid van communiceren. Het gaat hierbij om een wezenskenmerk van de wetenschap als vrucht van de verlichting: rationeel analyseren van feiten, observaties en experimentele vondsten, zonder de remmende of sturende invloed van traditie, ideologie, religie en economische of politieke pressie.

Door de eeuwen heen hebben kerkelijke en religieuze leiders geprobeerd invloed uit te oefenen op de wetenschap of wetenschappelijke ontwikkelingen tegen te houden. Zo mag er bijvoorbeeld nog steeds in het biologieonderwijs in vele conservatieve staten in de Verenigde Staten, evenals op orthodoxe scholen in de Nederlandse Biblebelt, niet of in ieder geval niet eerlijk over de evolutie worden gesproken. In islamitische landen is de repressie van de wetenschap door de moslimgeestelijkheid nog veel dramatischer. Door die geestelijkheid wordt gesteld dat de gangbare wetenschap ‘westers’ is en een product van de verwerpelijke westerse verlichting. Opgeroepen wordt om een eigen, aan de Koran en de Sunnah gehoorzame wetenschap te ontwikkelen. Dit streven is desastreus. Wetenschap is universeel en de verlichting geldt voor iedereen. De gevolgen zijn zichtbaar: nauwelijks publicaties in gerenommeerde tijdschriften, slechts één islamitische Nobelprijswinnaar (de Pakistaanse kernfysicus Abdus Salam, die dan ook nog verguisd wordt), minder dan een handvol universiteiten uit islamitische landen in de top 200 in de wereld en een verontrustend gering aantal wetenschappers werkzaam in wetenschappelijk onderzoek (voor een uitvoeriger bespreking zie Drenth, 2020, hoofdstuk 1 pag. 24-27, en hoofdstuk 2 pag. 56-58).

Daarnaast is er sprake van soms zeer ernstige repressie van dictatoriale regimes tegen vrijheid van meningsuiting en onderzoek. De reportages van internationale organisaties voor vrijheid van wetenschapsbeoefening, zoals SAR (Scholars at Risk), en IHRN (International Human Rights Network of Academies and Scholarly Societies), over verbannen, geïnterneerde en mishandelde wetenschappers die opkomen voor deze vrijheid en protesteren tegen haar beperkingen zijn schrijnend. Onlangs heeft ook de Europese Associatie van Nationale Academies (ALLEA) krachtig geprotesteerd tegen de serieuze bedreiging van deze vrijheid door repressie van de overheid in Turkije, Polen en Hongarije (allea, 2019).

Ook zijn er tegenwoordig allerlei maatschappelijke bewegingen of politieke krachten die een gevaar vormen voor vrije wetenschap. Politieke correctheid en pressie door belangengroepen kunnen nare effecten hebben. Denk aan de onverkwikkelijke discussie indertijd rond het onderzoek van Swaab en Hofman (1990), die verschillen in hersenstructuur tussen wel en niet homoseksuele mannen vonden, aan het verzet van ‘nurture’-activisten tegen de biopsychologische onderzoeksplannen van de Leidse hoogleraar Buikhuisen, of aan het monddood maken van de Chinese ontdekker van het covidvirus Li Wenliang. Tegenwoordig zijn virologen en epidemiologen het slachtoffer van haatmail en bedreigingen door woke-denkers en aanhangers van waanideeën en complottheorieën.

Ten slotte vormen ook economische factoren (subsidies, contracten, sponsering) een toenemend gevaar. Denk aan de waarschuwing van de scheidende President van Harvard Derek Bok (2003) dat het penetreren van de markt in de universiteit de fundamentele academische waarden zal eroderen. Natuurlijk hoeft contractresearch niet onmiddellijk te leiden tot beïnvloeding van de betalende partij, maar de neiging ‘not to bite the hand that feeds you’ is bepaald niet denkbeeldig.

Het zijn inderdaad allemaal gevaarlijke tendensen. Als de wetenschap haar onafhankelijkheid verliest, verliest zij vroeg of laat ook haar relevantie. 

Verantwoordelijkheid

Tegelijkertijd kan de wetenschap zich niet aan verantwoordelijkheden onttrekken. In de publieke discussie en in pers en media worden wetenschappelijke onderzoekers vandaag de dag geconfronteerd met een veelheid van ethische, sociale en politieke vragen, die niet zonder meer terzijde geschoven kunnen worden met het argument dat ze normatief en niet wetenschappelijk zijn. Maatschappelijke verantwoordelijkheid is tegenwoordig een even essentiële conditie voor een aanvaardbare beoefening van de wetenschap als onafhankelijkheid. Om welke verantwoordelijkheden gaat het zoal?  

In de eerste plaats de verantwoording voor de keuze van de onderzoeksvraag. Is het de moeite waard het antwoord te weten op de vraag van ons onderzoek? Welke prioriteiten moeten worden gesteld als de middelen beperkt zijn? Dit geldt zeker als we te maken hebben met publieke middelen die door de belastingbetaler worden gedragen.

Dan is er de vraag of door het onderzoek geen onaanvaardbare schade wordt toegebracht aan het object van onderzoek. Dit geldt voor al het onderzoek, of het nu gaat om mensen, dieren, de natuur, de cultuur of de sociale samenleving. Onderzoek kan schadelijk zijn voor de gezondheid van mens en dier, kan sociale onrust veroorzaken in een organisatie of de maatschappij, kan milieuschade veroorzaken, kan inbreuk maken op inheemse culturen, kan archeologische vindplaatsen onherstelbaar beschadigen, enzovoorts. Soms prevaleert het belang van kennisvermeerdering boven wat ongewenste bijverschijnselen. Bijvoorbeeld in de psychologie: het op het verkeerde been zetten van proefpersonen bij sociaalpsychologische experimenten, enig ongerief bij hersenscanonderzoek of slaapdeprivatie-experimenten. Maar als ernstige schade wordt toegebracht, zoals de ingrijpende psychische gevolgen bij sommige deelnemers aan de Milgram-experimenten (Milgram, 1974), is er sprake van een disbalans en is het onderzoek niet aanvaardbaar.

Vervolgens kan het onderzoek onaanvaardbaar zijn omdat het in strijd is of onvoldoende rekening houdt met basale menselijke waarden. Onderzoekers dienen alle vormen van discriminatie te vermijden en gelijkwaardigheid en rechten van de mens te honoreren, met erkenning van haar integriteit, autonomie en vrijheid van handelen. De onderzochte moet instemmen met het onderzoek na eerlijke informatie (informed consent) en te allen tijde de vrijheid hebben deelname aan het onderzoek te stoppen. Als dit alles niet kan worden gegarandeerd, is het onderzoek niet geoorloofd.

Als de wetenschap haar onafhankelijkheid verliest, verliest zij vroeg of laat ook haar relevantie

Slow-go

En dan noemen we ook het netelige gebied van de verantwoordelijkheid voor toepassing en gebruik van het onderzoek. In de eerste plaats is bepaald onderzoek sowieso onacceptabel. Men denke aan ‘human cloning’ voor procreatie, ontwikkeling van chemische wapens, bevordering van intelligentie door genetische modificatie, onderzoek naar versnelde verslaving aan tabak en dergelijke. Maar in de tweede plaats kán onderzoek, dat op zichzelf neutraal of zegenrijk is, ten kwade worden aangewend. Farmacologisch onderzoek kan worden misbruikt voor sportdoping, kernfysisch onderzoek kan worden toegepast in de wapenindustrie, kennis omtrent de ontwikkeling van pathogene organismen kan in de handen vallen van terroristen.

De Engelse medisch-biologe Ann McLaren (1999) maakte in dit verband een aardig onderscheid in ‘no-go’- en ‘slow-go’-beslissingen. Bij ‘no-go’ gaat het om onaanvaardbaarheid zonder meer. Bij ‘slow-go’ om gevallen waarbij het aan te raden is het onderzoek op te schorten tot in ieder geval een publieke discussie over de ethische implicaties van het onderzoek heeft plaatsgehad. Sommige wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen gaan zo snel, dat een ontwikkeling in het ethisch doordenken van de consequenties geen gelijke tred heeft kunnen houden. Te denken valt aan onderwerpen als synthetische biologie, embryoselectie, xenotransplantatie, pre-implantatiediagnostiek en vroegtijdige diagnose van ernstige erfelijke ziekten, geavanceerde communicatietechnieken met hun invloed op privacy, de in vele levenssferen binnendringende robotisering, de menselijke beslissingen overnemende geavanceerde artificiële intelligentie en algoritmen (zie bijv. Harari, 2015) en vele andere. Het is natuurlijk niet mogelijk en ook niet wenselijk het onderzoek op deze terreinen te stoppen. Maar als dit onderzoek en zijn producten leiden tot te sterke angst en onzekerheid en tot sociale onrust is het toch de vraag of de bevordering van dit soort onderzoek niet dient te worden vertraagd tot er een ethische discussie heeft kunnen plaatsvinden en misschien een consensus is bereikt. Vandaar de suggestie ‘slow-go’. 

Duidelijk is dat het thema van de lustrumviering van de KNAW in 1980, ‘Wetenschap ten Goede en ten Kwade’, nog niets aan actualiteit heeft ingeboet. Tegenwoordig heet het ‘dual use concern in science’. Natuurlijk kan de wetenschappelijk onderzoeker niet overal voor verantwoordelijk worden gesteld, maar met altijd de handen in onschuld wassen komt hij of zij tegenwoordig niet meer weg.

Dilemma

Een interessante vraag is hierbij of die twee voorwaarden, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid, niet met elkaar in conflict zijn. Sluiten ze elkaar niet uit? Hoe kunnen beide heren gediend worden?

Een oplossing voor dit dilemma kan wellicht worden geboden door onderscheid te maken tussen enerzijds ‘wetenschap in strikte zin’, als getoetste en te toetsen kennis, en anderzijds ‘wetenschap als proces van kennisvergaring’ dat is ingebed in een sociaal-maatschappelijke context (vergelijkbaar met het onderscheid dat de filosoof Józef Bochenski (1995) maakte tussen Wissenschaft als Inhalt en Wissenschaft als Tätigkeit). Het eerste, wetenschap in strikte zin, is moreel neutraal en slechts onderworpen aan methodisch-wetenschappelijke normen. Conclusies worden gebaseerd op rationele analyses en zijn onafhankelijk van externe invloeden en belangen of morele doelstellingen. Maar als proces van kennisvergaring is de wetenschap ingebed in de context van sociale, politieke en ideologische randvoorwaarden en condities. Autonomie en vrijheid zijn essentiële voorwaarden bij de eerste dimensie en verantwoordelijkheid en het naleven van sociaal-ethische normen bij de tweede.

Resumerend

In dit artikel heb ik een genuanceerde kijk op de vrijheid van de wetenschap bepleit. Haar onafhankelijkheid moet zeker worden gewaarborgd, maar zelfgenoegzaamheid dient te worden vermeden. Wetenschapsbeoefening is ook een maatschappelijke bezigheid, waarbij men de sociale en ethische normen van die maatschappij in acht moet nemen.

Beeld: Chiara Arkesteijn

Bronnen

  1. ALLEA (2019). ALLEA reinforces its calls to protect institutional autonomy and academic freedom of the Hungarian Academy of Sciences. Statement, 15-02-2019.
  2. Bochenski, J.M. (1995), Keynote Engelberg Forum.
  3. Bok, D. (2003). Universities in the marketplace; the commercialization of higher education. Princeton: Princeton University Press.
  4. Busato, V.V. (2022). ‘De academische vrijheid staat altijd en per definitie onder druk.’ De Psycholoog, 57(12), 46-53.
  5. Drenth, P.J.D. (2020). Geloof in de Wetenschap; Reflecties over wetenschap, religie en moraal. Pumbo.nl.
  6. Harari, Y.N. (2015). Sapiens; een kleine geschiedenis van de mensheid. Uitgeverij Thomas Rap (Ned. vertaling).
  7. McLaren, A. (1999). The ethical dilemma: the living world. In: Drenth, P.J.D., Fenstad, J.E., Schiereck, J.D. (Eds. 1999), European science and scientists between freedom and responsibility (p. 101-107) . Luxembourg: Office for Official Publications of the European Communities.
  8. Milgram, S. (1974). Obedience to authority; an experimental view. New York: Harper & Row.