Zo’n tien jaar geleden vroeg ik een Vidi-subsidie aan. Ik wilde sociale interacties bij psychose gaan onderzoeken met behulp van spellen uit de speltheorie. Mijn onderzoeksvoorstel werd doorgestuurd naar reviewers en een van hen suggereerde dat mijn onderzoek ermee geholpen zou zijn als we ook met een econoom zouden gaan praten. Zelf was ik er niet opgekomen, maar ik vond het onmiddellijk een heel goed idee.
Ik werkte nog in Maastricht en heb op de website van de universiteit gekeken of er een econoom op de universiteit was die ervaring had met economische spellen. Ik benaderde hem. De gesprekken met hem gaven me totaal nieuwe inzichten over hoe de discipline waarin je zit de manier beïnvloedt waarop je naar iets kijkt. Het gebruik van deceptie bijvoorbeeld, dat was destijds in de psychologie gemeengoed. Dat houdt in dat je bijvoorbeeld zégt dat een proefpersoon tegen een ander mens speelt, maar in het echt speelt hij tegen een computer. Ik had dat in mijn voorstel opgenomen, maar de econoom zei: “Als je dat doet, werk ik niet mee.” Deceptie was not done binnen de economie, het zou het einde van zijn carrière betekenen. De bezwaren ertegen gaat niet zozeer om de individuele proefpersoon, het gaat er vooral om dat je daarmee de subject-pool bederft. Want op een gegeven moment weten mensen dat in dit soort onderzoek waarheid niet wordt verteld en daar gaan ze zich naar gedragen. Omdat ik graag met hem wilde samenwerken en ik zijn visie interessant vond, veranderde ik de onderzoeksopzet.
En zo hebben we een ingewikkelde studie uitgevoerd waarin de proefpersonen – mensen met psychosen, hun familieleden en controles – echte tegenspelers kregen. Dat maakte het onderzoek lastig, want als psycholoog wilden wij de reacties van de tegenspelers standaardiseren, maar met deze opzet kon dat niet. Dat had gevolgen voor de resultaten. We wilden bijvoorbeeld ook de reactie onderzoeken van onze proefpersonen op iemand die unfair speelt en het vertrouwen van de proefpersoon niet beantwoordt. Die conditie verviel helemaal, want er waren weinig tegenspelers die deze strategie hanteerden. Afgezien daarvan was het logistiek een ingewikkeld project om alle proefpersonen op het juiste moment naar het lab te laten komen.
Toch had ik er geen spijt van. Ik leerde dat het interessant is om over de grenzen van je eigen discipline heen te kijken en dat het echt impact kan hebben. Ik had er veel lol in.
Antropologen
Ook later in mijn carrière ben ik actief op zoek gegaan naar samenwerking met andere disciplines. In 2009 ging ik naar de VU en daar deed ik onder andere onderzoek naar de ontwikkeling van empathie bij adolescenten. Hetzelfde wordt in de antropologie onderzocht, maar antropologen doen het op een heel andere manier dan psychologen, ontdekte ik toen ik met hen de samenwerking zocht. Binnen de psychologie onderzoeken we iets als empathie met tests en gevalideerde vragenlijsten. Binnen de antropologie wordt observatie vaker toegepast, maar anders dan psychologen het doen. Het is veel participerender, er wordt gebruikgemaakt van de eigen subjectiviteit en die wordt ook geregistreerd. Het verschil is dat empathie binnen de psychologie vaak als individuele vaardigheid wordt beschouwd, het is een soort stabiele trek van het kind. In de antropologie daarentegen ziet men het vooral als proces tussen twee mensen. Dan gaat het meer over de relatie die een kind op dat moment heeft. Ik blijf psycholoog, maar ik kijk wel wat die andere discipline eraan kan toevoegen en hoe die mijn ideeën kan verrijken.
Dat levert nieuwe ontwikkelingen op. Voor mij was de samenwerking met antropologen een opstap om gebruik te maken van de sociale netwerkanalyse; een manier om de relaties in kaart te brengen. We gebruiken binnen verschillende disciplines vaak dezelfde begrippen, maar we geven er een verschillende invulling aan.
Congress
Ik ben ook keynote speaker op het European Congress of Psychology dat het NIP 11 tot en met 14 juli organiseert samen met de Belgische zusterverenging BFP. Mijn bijdrage zal gaan over de overlap tussen dit keer de neurowetenschappen – mijn eigen vakgebied – en de onderwijswetenschappen. Daarover ga ik ook samen met Nienke van Atteveldt een symposium houden. De kennis over leren die er vanuit de neurowetenschappen en vanuit de onderwijswetenschappen is over wat goed onderwijs is, willen we combineren. Want er is een kloof tussen de twee velden, hoewel ze allebei toch over leren gaan. De manier waarop een proefpersoon in een fMRI—-studie leertaken uitvoert, verschilt erg van hoe iemand in klaslokaal leertaken uitvoert. Vandaar dat er sceptische reacties zijn, men vindt dat de kennis uit neurowetenschappelijk onderzoek te snel toegepast wordt op het onderwijs. Dat kan waar zijn, maar toch kunnen de twee vakgebieden wel van elkaar leren. Ze gaan immers allebei over leren bij mensen. Wij willen proberen de brug tussen de twee wetenschapsgebieden te slaan.’
Meer informatie over het European Congress of Psychology: https://psychologycongress.eu/2017/
Lydia Krabbendam, hoogleraar Neuropsychologie aan de Vrije Universiteit (VU)