Op 22 december 2003 werd bekendgemaakt dat voor het ‘woord van de week’ de term ‘vechtscheiding’ was gekozen. Onder professionals, scheidende mensen, journalisten, politiek en eigenlijk iedereen, heerste toen de breed gedragen opvatting dat er ‘iets’ moest veranderen om scheidingen die gepaard gingen met intense, frequente, duurzame en ogenschijnlijk op wraak beluste strijd, in te dammen of te stoppen.
Sindsdien is veel gebeurd om het aantal ‘conflictscheidingen’ en ‘blokkadescheidingen’ terug te dringen. (Deze termen hebben mijn voorkeur en elk een eigen definitie en vervangen de term ‘vechtscheiding’). Ten opzichte van 2011 is het aantal van ongeveer 33.500 scheidingen per jaar, waar gemiddeld 70.000 kinderen bij betrokken zijn, iets teruggelopen of afgevlakt (Ter Voert, 2017; 2018). Gezagszaken en kwesties als zorg voor en contact met de kinderen bij moeizame scheidingen liggen echter nog steeds aan de basis van langdurige juridische procedures en chronische ouderlijke strijd.
Niet afgerond
In 2018 vonden in totaal 3.686 verwijzingen plaats, waarvan 1.911 familie- en jeugdzaken en 1.472 strafzaken (Jaarverslag Rechtspraak 2018).1 Van de doorverwijzingen via de rechtbanken in 2016 (Jaarverslag Rechtspraak 2016)2 naar mediation is slechts 56% met een gehele of gedeeltelijke overeenkomst afgerond en via de hoven 77%. Dit betekent dat een aanzienlijk percentage van zaken niet is afgerond en partijen mogelijk gedurende jaren aaneen telkens weer nieuwe procedures starten of zich neerleggen bij onopgeloste kwesties die eveneens jaar op jaar tot onvrede en verdriet bij zowel de ouders als de kinderen of andere familieleden, zoals opa’s en oma’s kunnen leiden.
Een belangrijke oorzaak van chronische strijd en een aaneenschakeling van dan weer door de ene, dan weer door de andere ouder of beiden in gang gezette rechtszaken, is dat een uitspraak van de rechter niet a priori aansluit op de wensen en belangen van beide ouders en de kinderen, hoewel zoveel als mogelijk wordt gewikt en gewogen. Omgekeerd kan psychische problematiek van een ouder een negatief effect hebben op de juridische procedure. Welke juridische uitspraak bij welke psychische factoren het beste aansluit, is niet bekend, omdat psychologen en juristen met betrekking tot relatieproblematiek en scheidingen niet over gemeenschappelijke definities, begrippen, maatstaven en criteria beschikken. Daardoor ontbreekt methodisch onderzoek.
Een uitspraak van de rechter sluit niet a priori aan op de wensen en belangen van beide ouders en de kinderen
Professionals zoals rechters, advocaten, psychologen, jeugdbeschermers, maatschappelijk werkenden, docenten en ook de politiek zien in dat zij moeten gaan samenwerken. Op 7 november 2019 schrijven minister Hugo de Jonge van Volksgezondheid en Sander Dekker van Rechtsbescherming in een brief aan de Tweede Kamer3 dat er sinds de decentralisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering weliswaar ‘meer kinderen in beeld zijn dan voorheen’ en ook dat het aantal plaatsingen in gesloten jeugdzorg is gedaald, maar dat de kinderen ‘niet altijd op tijd de hulp ontvangen die zij nodig hebben’.
Het Rijk en de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) hebben gezamenlijk onderzoek gedaan en geconcludeerd dat in het kader van de Jeugdwet het jeugdstelsel (weer) gereorganiseerd moet worden. De Jonge en Dekker benadrukken het belang van extra geld, maar ook van een niet vrijblijvende manier van (boven-) regionale samenwerking van gemeenten. Tevens geven zij aan dat de complexiteit van de doelgroep van de jeugdbescherming onder andere is toegenomen door verhoudingsgewijs steeds zwaardere gevallen, waaronder de conflict- en blokkadescheidingen (zij spreken van vechtscheidingen) en ernstige psychiatrische problematiek.
Onmisbaar
Tot nu toe ligt het accent van hulpverlening bij strijdende ouders bij scheiding vooral op de belangen van de kinderen. De Jonge en Dekker geven aan dat de problematiek van ouders een dominante rol speelt. De hulpverlening moet daarom eerst de volwassenproblematiek aanpakken, in plaats van pedagogische begeleidingsvormen zoals gebruikelijk is door de jeugdbescherming (zie ook De Vries, 2019, deel I). De expertise van klinisch en gz-psychologen is hier noodzakelijk.
Op 2 november 2019 hebben de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Jusititie en Veiligheid in partnerschap met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de conferentie ‘Het scheidingsloket: wat kunt u als gemeente doen?’ georganiseerd. Deze conferentie maakt deel uit van het programma Scheiden zonder Schade, van VWS en JenV, waarvan Andre Rouvoet ambassadeur is. Het programma bestudeert alternatieve procedures bij scheiding, zoals de invoering van scheidingsloketten bij gemeenten en manieren van samenwerking tussen gemeenten en deskundigen binnen de regio’s. In juni 2019 is een pilot met de eerste twee ‘regiolabs’ van start gegaan. Het regiolab vallend onder het arrondissement Oost-Brabant, waaronder de rechtbank Breda, en het regiolab vallend onder het arrondissement Den Haag, waaronder de rechtbank Den Haag en de voorzitter van het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht (LOVF) van de Rechtspraak hebben de eerste contouren vormgegeven voor de ontwikkeling van een gestroomlijnd scheidingsdomein dat zich richt op de preventie van complexe en schadelijke ouderlijke strijd bij scheiding en, als partijen er na mediation niet uitkomen, op alternatieve procedures bij de rechtbank. Het LOVF experimenteert met een procedure waarbij beide ouders met hun beider advocaten en eventueel een raadsonderzoeker, gezinsvoogd of een andere deskundige aanschuiven aan tafel bij de rechter.
Naar mijn idee zijn psychologen onmisbaar bij het terugdringen van psychisch lijden bij kinderen en ouders ten gevolge van scheidingen. Omdat een gemeenschappelijk methodisch fundament tussen professionals uit onderscheiden disciplines ontbreekt, wordt niet systematisch bijgehouden om hoeveel conflicten blokkadescheidingen het jaarlijks gaat. Daardoor zijn optelsommen over de jaren heen evenmin bekend. We weten dus feitelijk niet hoeveel kinderen en hoeveel ouders lijden onder de chronische ouderlijke strijd nog tijdens het samenleven, maar ook daarna als het gezin uiteen is gevallen. Zicht op en inzicht in allerlei demografische factoren bij relatieproblematiek of scheiding en hun onderlinge samenhang ontbreekt.
Psychologen zijn onmisbaar bij het terugdringen van psychisch lijden bij kinderen en ouders ten gevolge van scheidingen
Een voorbeeld kan dit illustreren. Er ontbreekt een heldere definitie van ‘chronische ouderlijke strijd’, noch in duur, intensiteit en frequentie, en evenmin binnen een juridische context, zoals de duur van een juridische procedure. Als de definitie deze factoren zou omvatten, dan kan de rechtspraak een termijn bepalen waarbinnen een scheiding geregeld dient te zijn. Blijkt na conflictdiagnostiek dat dit niet mogelijk is, dan heeft de rechter in ieder geval een indicatie en handvatten om adequate begeleiding van ouders en kinderen in gang te zetten, zodat schadelijke stress en psychisch lijden zo veel als mogelijk wordtenvoorkomen, teruggedrongen of stopgezet.
Bij twijfel of scheiding: Naar de T-shaped psycholoog
Ouders die twijfelen over hun relatie of een scheiding overwegen, zouden eerst naar een psycholoog en dan pas naar een advocaat moeten gaan. Aan de basis van hun aectieve relatie liggen immers diverse interacterende processen, zoals sociaalpsychologische, neuropsychologische en cognitieve processen. Dat zijn gebieden die bij uitstek onder de expertise van psychologen en niet onder die van juristen vallen. Als ouders zorgen hebben en zich afvragen of zij met de ander verder willen of kunnen samenleven, psychisch lijden vanwege onderlinge misverstanden en strijd en hun kinderen lijden ook, dan kan een T-shaped psycholoog (zie kader ‘Overbruggen Kloof)’ hen begeleiden in het reflecteren op die zorgen en op hun onderlinge hechtingsrelatie. Reflectie op disfunctionele gedachten en omzetting daarvan in functionele en rationele gedachten en gedragingen die in juridische termen ook ‘redelijk en billijk’ worden geacht, geeft betrokkenen de gelegenheid hun relatie, de eventuele keuze voor een scheiding en de consequenties daarvan met ‘andere ogen’ te beschouwen. Als een van hen of beiden dit proces overslaan en naar een advocaat gaan om de juridische scheiding te regelen, dan kan het cognitieve losmakingsproces, de onthechting en het zogenoemde gezinstransformatieproces (De Vries, 2019), onzorgvuldig of inadequaat verlopen.
Ouders die twijfelen over hun relatie of een scheiding overwegen, zouden eerst naar een psycholoog en dan pas naar een advocaat moeten gaan
Chronische ouderlijke strijd en schadelijke stress bij kinderen
Misverstanden gebaseerd op denkfouten dragen bij aan strijd en depressieve gevoelens. Als die denkfouten niet worden weggenomen of aangepast kunnen ruzies uitmonden in chronische strijd. De langdurige stress die daarmee gepaard gaat, is voor zowel ouders als kinderen schadelijk. Als kinderen langdurig aan stressvolle omstandigheden worden blootgesteld, kunnen hun hersenen veranderingen op cellulair en moleculair niveau ondergaan. Door aanhoudende stress kan het stressmanagementsysteem of de werking van de hypothalamushypofyse- bijnier-as ontregeld en beschadigd raken (Havranek et al., 2015). Het stressmanagementsysteem blijft dan door de verhoogde stresshormonen in de ‘alarmstand’ staan. Dat leidt tot psychische en fysieke schade en uitputting, met klachten als hoge bloeddruk en ontstekingen in de vaatwanden. Uit gezamenlijk onderzoek4 blijkt dat de helft van de kinderen van ouders met ernstige conflicten aan het begin van de behandeling een verhoogd risico heeft op posttraumatische stressklachten, veroorzaakt door de scheiding (Schoenmaker et al., 2016).
Chronische strijd tussen ouders kan tot eindeloos juridisch procederen leiden. Hoewel er nog geen methodisch onderzoek beschikbaar is van de wisselwerking tussen juridische procedures en het psychisch welbevinden van ouders en kinderen, laat de praktijk zien dat zowel ouders als kinderen psychisch lijden en stress ervaren als ouders niet in staat zijn om gezamenlijk tot oplossingen te komen, maar daarvoor hun advocaten of de rechter raadplegen. Dat is niet alleen schadelijk voor de psychische en lichamelijke gezondheid, maar ook kostbaar voor zowel ouders, de rechtspraak, de gezondheidszorg, de jeugdzorg en de maatschappij. De psycholoog wordt in dit proces soms als mediator, forensisch onderzoeker, bijzondere curator of als medewerker van jeugdzorg betrokken. Maar deze interventies komen vaak te laat, waardoor de strijd tussen de ouders dusdanig is verhard dat deze interventies weinig effectief zijn in het wegnemen van blokkades die door een of beide ouders zijn opgeworpen, meestal een contactblokkade.
Noodzaak gemeenschappelijke methodische basis
Mensen die relatieproblemen hebben, kunnen alleen of samen naar een psycholoog of relatietherapeut gaan. Willen zij scheiden, dan moeten zij het juridische domein van het personen- en familierecht betreden. Dat domein is (meestal) voor zowel betrokkenen als de psycholoog onbekend. Daardoor beginnen zij min of meer onvoorbereid aan de scheiding, tenzij het een tweede of derde scheiding betreft. Het antwoord op de vraag waarom slechts een handjevol psychologen werkzaam is in het scheidingsdomein is dan ook: omdat zich een kloof voordoet tussen de diverse disciplines en in het bijzonder tussen psychologie en recht. Ad hoc-cursussen voor juristen over bijvoorbeeld hechting of voor psychologen over het procesrecht, verschaffen weliswaar kennis. Kennis toepassen uit een ander vakgebied zonder de bijbehorende context van methoden van onderzoek, maatstaven, criteria en begrippen te kennen is evenwel zeer moeilijk. Het is begrijpelijk dat verschillen in benadering en opvattingen niet alleen tot verwarring leidt onder professionals, maar ook tot handelingsverlegenheid onder psychologen die betrokken zijn bij de begeleiding van (potentiële) scheidingen. Daardoor kunnen ouders vaak alleen terugvallen op juridisch advies of een beslissing van de rechter.
Ontbreken gemeenschappelijk fundament voor psychologen en juristen
Psychologen en juristen die werken met mensen met relatieproblemen en scheidingen bedienen dezelfde populatie en herkennen de problematiek van ouders en kinderen. Hun benaderingswijzen zijn echter op verschillende paradigma’s gebaseerd. Een psychologisch onderzoek is van een geheel andere orde dan een juridisch onderzoek. Psychologen baseren hun werkwijzen over het algemeen op evidence based onderzoek, verkregen door dataverzameling en daarop toegepaste statistische berekeningen. Een jurist hanteert criteria volgens het Burgerlijk Wetboek en baseert haar begeleiding, strategie en zoektocht naar oplossingen op eerdere gedane uitspraken door rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad – de zogenoemde jurisprudentie.
Meningsverschillen tussen strijdende ouders in scheiding kunnen vanuit beider paradigma’s geanalyseerd en begrepen worden. Deze situatie schept verwarring. Welke aanpak uit welke discipline heeft de voorkeur? Geen enkele aanpak, beide disciplines zijn gelijkwaardig aan elkaar. Toch moet een keuze gemaakt worden. Kuhn (1962) definieert dit probleem met de term incommensurabiliteit. Dat houdt in dat beide zienswijzen uit de onderscheiden disciplines niet boven elkaar verkozen kunnen worden.
Drie aspecten – de interdisciplinaire kloof, incommensurabiliteit of gelijkwaardigheid, en de min of meer gemeenschappelijke cliëntengroep – veroorzaken verwarring over doelstelling en oplossingen, strategie, korte- en langetermijnvisie en plannen van aanpak onder professionals en cliënten. De kloof weerspiegelt een verwijdering tussen professionals uit onderscheiden disciplines, terwijl een gemeenschappelijke cliëntengroep professionals, zoals psychologen en advocaten, juist kan verbinden. Daarentegen kan tussen professionals een meningsverschil, en in het meest ongunstige geval een machtsstrijd, optreden als zij oplossingen of strategieën die voortkomen uit het eigen vakgebied laten prevaleren boven die uit het vakgebied van een ander. Een juridische oplossing kan psychische problemen geven en vice versa kunnen psychische problemen van betrokkenen een juridische oplossing in de weg staan. Door de verschillende standaarden en maatstaven en daarop gebaseerde perspectieven kunnen psychologen en juristen elkaar ongemerkt en wellicht ongewild tegenwerken. Neem het voorbeeld van de uitruil:
Als een vader van zijn advocaat verneemt dat de kinderalimentatie hoog genoeg is, terwijl de andere ouder van haar psycholoog het advies krijgt dat zij moet oefenen in weerbaarheid en opkomen voor haar eigen belangen en geen genoegen neemt met de voorgestelde alimentatie, dan kan een patstelling ontstaan over het te bepalen bedrag. Door twee onderscheiden en tegelijkertijd valide benaderingen kunnen ouders als het ware tegen elkaar worden ‘uitgespeeld’. Daardoor neemt de ouderlijke strijd toe in plaats van af. Dergelijke omstandigheden zijn stressvol en dragen bij tot psychisch lijden en stress.
Gevoelige strijd en patstellingen over kwesties als bijvoorbeeld alimentatie of een vakantieregeling kunnen overslaan op de verdeling van zorg en het contact van het kind met de ouder bij wie het niet het hoofdverblijf heeft, meestal de vader. Kwesties als alimentatie en ‘de kinderen zien’, worden bij scheidingen met een hoog conflictgehalte en een dreigende contactblokkade, de zogenoemde conflictscheidingen, vaak tegen elkaar uitgeruild door de ouders. Als het contact van het kind met (meestal) de vader is geblokkeerd, dan is sprake van een blokkadescheiding. Het mag duidelijk zijn dat de begeleiding van conflict- en blokkadescheidingen van elkaar verschilt zoals dit voorbeeld illustreert:
Wat doet het met een verlatene als de verlater besluit met zijn nieuwe partner te gaan samenleven? In diezelfde periode verzoekt de verlater de rechter een voorlopige uitspraak te doen, die hem toestemming geeft de kinderen mee te nemen op vakantie. Dit verzoek om ‘voorlopige voorzieningen’ komt extra hard aan bij zijn toekomstige ex-partner, de verlatene. Ten eerste moet de verlatene nog bijkomen van de shock dat zijn partner een relatie heeft. Vervolgens komt daar de klap bovenop dat die nieuwe partner met haar/zijn kinderen op vakantie gaat en haar/zijn kinderen verzorgt. Zo’n situatie kan diverse primaire gedachten en gevoelens oproepen en voor de verlatene aanleiding zijn de hakken in het zand’ te zetten, als die besluit niet toe te staan dat de verlater en de nieuwe partner met de kinderen op vakantie gaan. Een blokkadescheiding dreigt.
Rigiditeit is een belangrijke factor die bijdraagt aan relatieproblemen en langdurige chronische ouderlijke strijd over blokkades in de zorg- en contactregeling en het zogenoemde ouderschapsplan. Ter voorkoming van deze en soortgelijke pijnlijke situaties, in het bijzonder voor de kinderen, en in plaats van direct de juridische scheiding in te zetten, zouden ouders eerst naar een psycholoog moeten gaan met kennis van conflictsymptomen, van relevante juridische aspecten bij scheiding en/of ouderlijke strijd, van de wisselwerking tussen juridische en psychologische factoren, de effecten daarvan op het fysiek en psychisch welbevinden van ouders en kinderen, en op de duur van juridische procedures en strijd.
Doordat methodisch onderzoek binnen het psychologisch-juridisch domein van relatieproblematiek en scheidingen ontbreekt, is onbekend welke begeleidingsvormen en interventies het meest effectief zijn bij factoren als mate van stress, depressieve gevoelens, intensiteit, duur en frequentie van ruzies tussen de ouders, en eventuele andere factoren die zijn opgenomen in het classificatiesysteem bij scheiding en/of ouderlijke strijd (CSO; De Vries, 2019, hfst. 15). Door dit gebrek aan onderzoeksresultaten kunnen psychologen (eigenlijk) geen adequate hulp verlenen, noch vooraf tijdens de oriëntatiefase als de ouders nog in relatietherapie zijn, noch tijdens de scheidingsfase, en ook niet daarna in de vorm van nazorg. Er is dan ook dringend onderzoek nodig naar de wisselwerking tussen psychologische en juridische aspecten bij scheidingen van ouders en hun psychisch lijden en dat van hun kinderen.
Tekort schieten relatietherapeut
De begeleiding van relatietherapeuten reikt meestal tot het moment waarop de partners hun meningsverschillen niet willen of kunnen bijleggen en een van hen of beiden aangeven niet meer met de ander of met elkaar verder te willen. Natuurlijk zijn er methoden zoals familiemediation, Emotionally Focused Therapy of de overlegscheiding (Collaborative divorce), maar deze bieden nog geen methodische maatstaven en criteria om de wisselwerking tussen psychologische en juridische aspecten te onderzoeken. De begeleiding slaat een brug tussen beide toekomstige ex-paren, maar dicht niet de kloof tussen psychologie en recht. Hierdoor schiet de hulpverlening van de relatietherapeut op het scherpst van de snede noodgedwongen tekort vanaf het moment dat de juridische scheiding in gang wordt gezet en de onthechting door een fase gaat die tot een van de meest stressvolle life events wordt gerekend. Partners die dit willen, kunnen eventueel individueel in therapie gaan. Maar als deze psycholoog geen kennis heeft van juridische aspecten bij scheiding, dan kunnen door de onderscheiden disciplines fricties ontstaan.
Hoewel ik hier in eerste instantie pleit voor conflictdiagnostiek en niet a priori voor psychodiagnostiek bij relatieproblematiek of scheidingen, moet het werkveld wel zo zijn ingericht dat een T-shaped psycholoog zo nodig ook psychologisch onderzoek kan doen. Gedragscodes en wetgeving moeten dit mogelijk maken. Een gemeenschappelijke definitie ‘Kindermishandeling bij ouderlijke strijd’ geeft ondersteuning aan zowel ouders als professionals bij het bepalen van functioneel gedrag.
Bovenal pleit ik er dus voor at koppels eerst de gelegenheid krijgen hun disfunctionele gedachten en gedragingen en, belangrijker, de mogelijke, daaruit voortvloeiende disfunctionele opvoeding van de kinderen onder de loep te nemen. Een psycholoog met ervaring in het begeleiden van volwassenen, met kennis van leer- en opvoedingsmoeilijkheden bij kinderen en met kennis van juridische aspecten en het familierecht is hiervoor de eerst aangewezen professional. Alleen als de ouders bereid zijn en willen en kunnen (leren) reflecteren op hun eigen gedrag, zetten zij hun kinderen op de eerste plaats.
Literatuur
- Havranek, E.P. et al. (2015). Social determinants of risk and outcomes for cardiovascular disease: a scientific statement from the American Heart Association. US National Library of Medicine, National Institute of Health.
- Kuhn, T.S. (19620. The Structure of Scientific Revolution, Londen: The University of Chicago Press.
- Schoenmaker, K., Kruijff, A. de, Visser, M., Lawick, J. van & Finkenauer, C. (2016). Vechtscheidingen. Belevingen en ervaringen van ouders en kinderen en verandering na Kinderen uit de Knel, Onderzoeksrapport Kinderen uit de Knel (Vrije Universiteit, Amsterdam, Universiteit Utrecht, Academische werkplaats kindermishandeling, Kinderen uit de Knel).
- Voert, M., ter (maart 2017; april 2018). Factsheet 2017-1 en Factsheet 2018-5 Scheidingen 2016 en Scheidingen 2017 – Gerechtelijke procedures en gesubsidieerde rechtsbijstand. Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum, Ministerie van Veiligheid en Justitie.
- Vries, B.A. de (2019). Terugdringen van psychisch lijden van ouders en kinderen bij scheiding – Een brug tussen psychologie en recht, Analyse en aanbevelingen voor Integratieve scheidingsbegeleiding, Den Haag: Sdu Uitgevers.
Reactie
Hulp bij relatietwijfel of scheiding: een catch-22?
Bela de Vries pleit ervoor dat ouders met relatieproblemen of -twijfel eerst hun problematiek onder de loep te nemen met behulp van een psycholoog. Daar is weinig op af te dingen. Voorkomen is beter dan genezen. Relatietherapie is effectief gebleken, in elk geval op de korte termijn: de meerderheid van de stellen die in relatietherapie gaan, ondervindt een verbetering in de relatie (Shadisch & Baldwin, 2003; Snyder, Castellani & Whisman, 2006). Echter, de drempel om hulp te zoeken bij relatieproblemen is hoog. Deens onderzoek laat zien dat slechts 8% van de paren met een relatiecrisis professionele hulp zoekt (Trillingsgaard, Sørensen & Fentz, 2018). Ook zijn er aanwijzingen dat men, nadat de problemen zijn ontstaan, gemiddeld zes jaar wacht met hulp zoeken (Doss, Atkins, & Christensen, 2003). Dit is zorgwekkend omdat de problematiek doorgaans ernstiger wordt naarmate men langer wacht en relatietherapie minder effectief is wanneer de problemen ernstiger zijn (Snyder et al., 2006). Preventie in de vorm van relatietherapie werkt beter wanneer de problematiek nog niet is geëscaleerd, maar in dat stadium zijn stellen doorgaans niet geneigd om de psycholoog op te zoeken. Een catch-22.
Eenzelfde situatie doet zich voor bij (complexe) scheidingen (Kluwer & Finkenauer, 2017). Een scheiding is per definitie een potentieel explosieve cocktail van tegengestelde belangen en negatieve emoties, omdat mensen nu eenmaal niet voor niets uit elkaar gaan: ze zijn op elkaar uitgekeken, ze vertrouwen elkaar niet meer, hebben teveel conflicten, communicatieproblemen, of er is een ander in het spel. Dat gaat vaak gepaard met gevoelens van verdriet, boosheid, rancune of angst, die een constructief scheidingsproces in de weg kunnen zitten. Juist degenen die psychologische hulp het meest nodig hebben in dit proces, zullen het minst geneigd zijn die uit zichzelf te zoeken. Zij zullen eerder naar de advocaat stappen om de ex-partner te bevechten. In de meest complexe gevallen moet de familierechter eraan te pas komen om psychologische hulp of forensische mediation op te leggen. Relatietherapie en constructieve vormen van conflictoplossing bij scheiding, zoals mediation en overlegscheiden, zijn in Nederland ruim voorhanden. Dat psychologen en juristen in het heikele domein van scheiding de handen ineen slaan, zoals Bela de Vries bepleit, is daarbij onontbeerlijk. De uitdaging is evenwel om stellen op het juiste moment tot de juiste hulpvormen te (ver)leiden.
Literatuur
- Doss, B.D., Atkins, D.C. & Christensen, A. (2003). Who’s dragging their feet? Husbands and wives seeking marital therapy. Journal of Marital and Family Therapy, 29, 165-177.
- Kluwer, E.S. & Finkenauer, C. (2017). Hoe kun je vechtscheidingen voorkomen? In B. de Graaf & A. Rinnooy Kan (Red.), Hoe zwaar is licht? En 99 andere dringende vragen aan de wetenschap (p.185-188). Nationale wetenschapsagenda. Amsterdam: Balans.
- Shadish, W.R. & Baldwin, S.A. (2003). Meta-analysis of MFT interventions. Journal of Marital and Family Therapy, 29, 547-570.
- Snyder, D.K., Castellani, A.M. & Whisman, M.A. (2006). Current status and future directions in couple therapy. Annual Review of Psychology, 57, 317-344.
- Trillingsgaard, T., Sørensen, T.K. & Fentz, H.N. (2018). Relationship Help-Seeking in a Danish Population Sample. Journal of Marital and Family Therapy, 45, 380-394.
Illustratie: Chiara Arkesteijn