Lees verder
Excessen in de forensische zorg leiden niet zelden tot maatschappelijke ophef. Deskundigen uit het veld moeten zich publiekelijk verantwoorden. Het beeld van de forensische zorg in de media behoeft bijstelling, stellen Udo Nabitz en Matthijs ten Hag. ‘In de media wordt deze discussie meestal zonder kennis van de feiten en de ontwikkeling van de forensische zorg en het gevangeniswezen gevoerd.’
Matthijs ten Hag, Udo Nabitz

In de samenleving wordt regelmatig discussie gevoerd naar aanleiding van schrijnende forensische incidenten waarbij zowel aspecten van forensische psychologie als van seksualiteit aan de orde komen. Neem de moord op Anne Faber door Michael P., een forensisch patiënt die voor een zedendelict was veroordeeld en aan het eind van zijn straf opnieuw een jonge vrouw (Anne Faber) verkrachtte. Ditmaal vermoordde hij zijn slachto er ook.

Het systeem en netwerk van de forensische zorg, en daarmee het werk van psychologen, psychiaters, behandelaren en begeleiders, komt door dergelijke ernstige incidenten onder druk te staan. Directies van psychiatrische instellingen en gevangenissen moeten zich publiekelijk verantwoorden, en de Tweede Kamer debatteert over maatregelen en wetswijzigingen die het risico van dergelijke afschuwelijke gevallen moeten minimaliseren.

Het voorbeeld van Michael P. illustreert dat de discussie over het onderwerp vaak heftig en ongenuanceerd is en zich niet zelden richt op één casus. In de media wordt deze discussie meestal zonder kennis van de feiten en de ontwikkeling van de forensische zorg en het gevangeniswezen gevoerd. Om dat beeld bij te stellen, bespreken we in dit artikel de geschiedenis van de forensische zorg, resultaten van wetswijzigingen, beleidsveranderingen en recidivecijfers. Kenmerkend is de ‘incidentenpolitiek’: wetswijzigingen en vernieuwingen komen meestal naar aanleiding van een incident tot stand. Belangrijke thema’s in de forensische zorg zoals ontvluchtingen, verlofbewegingen, suïcides, geweld en kosten vallen buiten het bestek van dit artikel.

Ontwikkelingen in de forensische zorg

De forensische zorg is een jonge justitiële richting die haar oorsprong kent in de negentiende eeuw. In 1823 werd, naar Frans voorbeeld, het Nederlandse Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen (de latere reclassering Nederland) opgericht. In 1841 werd de eerste ‘Krankzinnigenwet’ aangenomen, en in 1928 volgde de ‘Psychopatenwet’ die psychiatrische patiënten zonder of met gewelddadig gedrag onderscheidde. Deze wet hield rekening met de toerekeningsvatbaarheid van een persoon. Werd iemand op grond van een ‘gebrekkige ontwikkeling’ of ‘ziekelijke stoornis van de geestvermogens’ ontoerekeningsvatbaar verklaard, dan stelde de rechter hem of haar ter beschikking van de regering (tbr) en kreeg hij of zij een aangepaste gevangenisstraf. De zogenoemde tbr werd daarmee wettelijk verankerd (Van der Wolf, 2012).

Tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 stierf een groot aantal psychiatrische patiënten door gedwongen euthanasie, deportatie, evacuatie en honger. Na de oorlog werd, op grond van de gruwelijke ervaringen, een reeks hervormingen ingezet. De rechten van gedetineerden werden wettelijk verankerd in de penitentiaire beginselenwet van 1951; naast vergelding ging het daarin om rehabilitatie en re-integratie van delinquenten in de samenleving (Oosterhuis & Gijswijt, 2008). Het penitentiaire regime werd humaner dankzij verlofregelingen, werk, sport, en radio in de cel.

Jaren later veranderde de beweging van de antipsychiatrie van Jan Foudraine en Kees Trimbos de geestelijke gezondheidszorg fundamenteel en vernieuwde ook de forensische zorg. De nadruk kwam te liggen op behandeling, rehabilitatie en re-integratie in de samenleving, zoals de zogenoemde Utrechtse School die propageerde (Bolt et al., 2019). Nieuwe klinieken als de Nijmeegse Pompekliniek werden als therapeutische gemeenschappen met een democratische structuur en grote verantwoordelijkheid voor patiënten zelf opgezet.

De resultaten van deze hervormingen waren niet slechts positief. Ontsnappingen, geweldsdelicten en opstand van patiënten tegen het gevangenisbestuur kregen veel publiciteit en vormden volgens de media een gevaar voor de veiligheid van de samenleving. De Psychopatenwet werd in 1988 vervangen door een tijdelijke regeling van de rechtspositie van terbeschikkinggestelden (tbs), en in 1997 door het Beginselenwet Verpleging Terbeschikkinggestelden (BVT). Tbs met dwangverpleging kan een rechter in beginsel opleggen voor de duur van twee jaar en kan met een of twee jaar verlengd worden. Doorslaggevend voor verlenging is of er al dan niet sprake is van recidivegevaar.

De ‘Psychopatenwet’ onderscheidde psychiatrische patiënten zonder of met gewelddadig gedrag

De tbs-behandeling stond in die jaren onder druk. Dit was aanleiding wetenschappelijk onderzoek te doen naar behandeleffectiviteit. Het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC), opgericht in de jaren zeventig van de vorige eeuw, ontwikkelde met de recidivemonitor een wetenschappelijke methodiek voor effectmeting (Boonmann et al., 2015). Met de monitor werden patiëntencohorten die gedurende vier jaar uitgestroomd waren, gevolgd met betrekking tot misdaden die zij in Nederland gepleegd hadden. Als belangrijkste criterium voor de effectiviteit van de tbs-behandeling werd een recidive van de patiënt gedefinieerd. De gegevens hierover konden worden geëxtraheerd uit databases met aangiften bij politie en justitie. Recidives kunnen daarmee als objectief cijfer worden gezien. Subjectieve ervaringen van de patiënten zelf zijn niet beschikbaar.

Er worden vier categorieën recidives onderscheiden: 1) algemene misdrijven (alle misdrijven die in de periode twee jaar na ontslag tot aangifte leiden); 2) ernstige misdrijven (misdrijven met een maximale straf van vier jaar); 3) zeer ernstige misdrijven (maximale straf acht jaar en meer), en 4) tbs-waardige misdrijven (minimale strafdreiging van vier jaar). Figuur 1 laat per onderzoekscohort het percentage recidives zien.

Het cohort 1974-1978 had bijna 50% ‘algemene misdrijven’ twee jaar na ontslag. Bij het cohort 2006-2010 was dat 25%. Voor de cohorten vanaf 1984 lag het percentage ‘zeer ernstige recidieven’ op 12% en in 2006 op 6%. Het verloop van de curven laat zien dat gedurende de laatste dertig jaar recidives aanzienlijk zijn verminderd. Daarmee is de veiligheid voor de samenleving vergroot. De tbs-behandeling is daarvoor de belangrijkste verklaring. De forensische zorg voor tbs-patiënten is met deze longitudinale documentatie uniek. Gedurende dertig jaar worden de behandelresultaten wetenschappelijk gemonitord en kunnen de resultaten geobjectiveerd worden.

Het succes van de tbs-behandeling is niet alleen aan tbs-instellingen toe te schrijven, maar hangt samen met vernieuwingen en reorganisaties van bijvoorbeeld de Dienst Justitiële Instellingen (DJI). Deze dienst werd in 1995 als zelfstandig bestuursorgaan van het Ministerie van Justitie ingericht, met als doel het gevangeniswezen en de forensische zorg te moderniseren en beter op elkaar af te stemmen (Verhagen, 2005). Ook verbeterde de rapportage en indicatiestelling van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIPP). Het NIPP was het resultaat van een fusie in 2006 van de Psychiatrische Observatie Kliniek Pieter Baan Centrum met de Forensisch Psychiatrische Dienst. Thans is het een groot instituut met zo’n vierhonderd medewerkers en vijfhonderd freelance rapporteurs (psychologen en psychiaters). Parallel aan de ontwikkeling van het NIPP werd op initiatief van de forensische klinieken in 2002 het Expertise Centrum Forensische Psychiatrie (EFP) opgericht, met als doel kennis te delen en de kwaliteit van forensische zorg te bevorderen.

Parlementair onderzoek

In juni 2004 ontsnapte een tbspatiënt en ontvoerde een meisje, waarna hij in Duitsland werd opgepakt. Hij bleek haar niet alleen ernstig bedreigd maar ook seksueel misbruikt te hebben. Toenmalig minister van Justitie, Piet Hein Donner, moest daarna het Nederlandse tbs-stelsel in de Tweede Kamer verdedigen. Toch onttrok zich in juni 2005 opnieuw een tbs-patiënt aan het toezicht van zijn begeleiders gedurende begeleid verlof. Hij werd na ruim een week aangetroffen in de tuin van een bejaarde, dode man. Deze zaak leidde opnieuw tot discussie over de veiligheid van het tbs-systeem. Besloten werd een parlementair onderzoek in te stellen.

In het rapport-Visser (Visser, 2006) werd een reeks maatregelen geopperd, zoals structurele risicotaxaties, strenge procedures voor verlof en dwangmedicatie en de inrichting van longstay-instellingen. Het accent verschoof van behandeling naar beveiliging. De principes van de therapeutische gemeenschap werden aangescherpt en deels vervangen door trainingen voor gedragsregulatie, zelfbeheersing en risicomanagement. De forensische zorg werd verruimd en geprofessionaliseerd. Naast de Forensische Psychiatrische Centra (FPC’s) werden Forensisch Psychiatrische Klinieken FPK’s), Forensisch Psychiatrische Afdelingen (FPA’s) en Forensische Woonvormen (F-RIBW’s) ingericht. In de gevangenissen werden Afdelingen Penitentiaire Psychiatrische Zorg (PPC’s) geopend. De Stichting Opvang Verslaafden – later de maatregel Inrichting Stelselmatige Daders, en vanaf 2004 ISD – werd ingericht voor draaideurcriminelen.

Het gevangeniswezen, de vreemdelingenbewaring, jeugddetentie en het forensische psychiatrische centrum hadden begin 2010 een lagere instroom van patiënten. De financiële en economische crisis trof de forensische zorg hard. Het Masterplan DJI met vergaande bezuiniging door het ministerie voor de periode 2013-2018 werd ingevoerd (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2013). Capaciteiten werden teruggebracht, personeel afgebouwd en tarieven gekort. Parallel met deze reductie van de detentiecapaciteit nam de instroom voor de minder beveiligde forensische zorg toe. Het aantal patiënten in de Overige Forensische Zorg (OFZ) groeide in 2013 van zo’n zestienduizend patiënten in 2013 naar ongeveer twintigduizend patiënten in 2016 (Linckens, 2016). Ambulante behandelingen, begeleidingen, training, coaching en advisering namen gestaag toe. Ook het aantal door de reclassering begeleide mensen nam toe. De DJI-rapportage van 2016 spreekt van zeventigduizend personen die per jaar in detentie en zorginstellingen instromen. Bovendien contracteerde DJI meer dan honderd ggz-instellingen voor de behandeling en begeleiding van forensische patiënten.

Resumerend

De forensische zorg heeft in de twintigste eeuw een groei doorgemaakt met diverse vernieuwingen. Behandeling van forensische patiënten stond centraal met het doel het voorkomen van recidive. Een aantal dramatische incidenten deed zich voor, die steeds de aanleiding waren voor kritiek, media-aandacht en in het beleid leidden tot golfbewegingen: nu eens meer beveiliging en minder behandeling, dan weer juist minder beveiliging en meer behandeling.

Huidige stand van zaken forensische zorg

In 2020 telt Nederland 21 Penitentiaire Inrichtingen. De forensische zorg is een netwerk van zo’n honderdvijftig zorgaanbieders, met meer dan twintig soorten strafrechtelijke titels. In al deze organisaties staan het strafbaar gedrag en de psychische problemen van delinquente personen centraal. Daarbij gaat het altijd om een afweging van belangen van de samenleving en rechten van de patiënt. Zoals aangegeven monitort het WODC vanaf 1974 recidivecijfers van tbs’ers. Recent onderzoek van het WODC laat voor het eerst cijfers zien voor de gehele forensische zorg over twintigduizend personen die tussen 2010 en 2014 waren uitgestroomd (Drieschner, 2018).

Opmerkelijk is dat maar 3,5% van de jaarlijkse uitstroom uit de forensische zorg voor rekening komt van het tbs-systeem. Ongeveer 95% van de uitstroom betreft klinische forensische zorg, een zorg op basis van bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en verplichte ambulante behandeling. Dit staat in schril contrast met de ruimte voor tbs in de maatschappelijke discussie.

Ook als het gaat om recidivecijfers is het contrast tussen wetenschappelijke cijfers en het beeld in de media groot. Recidivecijfers van tbs’ers die binnen twee jaar een nieuwe veroordeling hebben, liggen de laatste jaren rond de 20%. Daarbij gaat het om algemene recidives zoals alle strafrechtelijke veroordelingen waaronder eenvoudige diefstallen en verkeersdelicten. Voor de veiligheid in de samenleving is het echter zinvoller te kijken naar statistieken van ernstige recidives binnen twee jaar na uitstroom, zoals zedendelicten, levensdelicten, zware geweldsdelicten en brandstichting. Dan gaat het om 4% van de tbs-patiënten.

De algemene recidivecijfers van de overige forensische zorg met detentie (N = 1710) bedragen 54% en van de overige forensische zorg zonder detentie (N = 6484) 35%. De statistieken van de algemene recidive van de stelselmatige daders (N = 356) liggen veel hoger: 79%. Op basis van deze statistieken kan geen conclusie getrokken worden over welke type zorg effectiever is. Het zijn verschillende doelgroepen (leeftijd, geslacht, psychische problematiek), de mensen in de cohorten hebben uiteenlopende strafrechtelijke verledens en titels, en de behandeling kent een grote variatie in duur en intensiteit (enkele maanden bij de ambulante zorg en circa acht jaar intensieve behandeling voor tbs-patiënten. Wel schetst de variatie van de statistieken een beeld van de hoogte van recidive in de forensische zorg.

Om een indruk van de effectiviteit van het gehele Nederlandse forensische systeem en netwerk te krijgen, kan naar het aantal gedetineerden in penitentiaire instellingen worden gekeken. De Raad van Europa doet daar onderzoek naar en hanteert een methodiek om de Europese landen te vergelijken. Per land wordt het aantal personen in detentie per honderdduizend inwoners gepubliceerd (Linckens, 2016). In Nederland is dat aantal zeer laag: 57. Alleen in Finland ligt het aantal gedetineerden lager: 54. In andere Europese landen liggen de aantallen veel hoger (zie figuur 2).

Deze vergelijking laat zien dat het forensische systeem en netwerk in Nederland een zeer goede positie inneemt. Een reden voor de lage ratio is het forensische en justitiële systeem en het netwerk bestaande uit huizen van bewaring, penitentiaire inrichtingen, psychiatrische penitentiaire inrichtingen, extramurale penitentiaire voorzieningen, vreemdelingenbewaring, forensische centra met tbs, overige forensische zorg met klinische en ambulante zorg, beschermd woonvormen, justitiële jeugdinrichtingen en algemene verslavingsreclassering. In dit netwerk speelt de psycholoog als behandelaar, begeleider, onder zoeker en manager een belangrijke rol.

Tot besluit

In de forensische zorg, buiten de penitentiaire inrichtingen, zijn jaarlijks meer dan twintigduizend patiënten ingeschreven. Alle psychologen, psychiaters, behandelaren, begeleiders, ondersteunend personeel, inrichtingswerkers en managers werkzaam in de forensische zorg spannen zich dagelijks in voor de doelstellingen van die zorg: veiligheid van de samenleving waarborgen door forensische patiënten te behandelen en te re-integreren.

De recidivemonitor, het wetenschappelijke instrument van het WODC, laat zien dat deze doelstelling over het geheel genomen wordt bereikt. Er is wel nog een grote spreiding in recidivepercentages (4 tot 79%). Die spreiding is echter te verklaren door verschillen tussen patiëntencohorten, strafrechtelijke titels, forensische zorgvormen en toegepaste definities. Voor de tbs-behandeling zijn resultaten van longitudinale studies bekend (Boonmann et al., 2015). Sinds meer dan dertig jaar wordt wetenschappelijk recidive-onderzoek gedaan en de resultaten daarvan zijn zeer gunstig. Het recidivepercentage is in deze periode over het geheel genomen gedaald en ligt voor ernstige delicten thans op 4%.

Sinds de introductie van de Psychopatenwet in 1928 is in de forensische zorg voortdurend gestreefd naar kwaliteitsverbetering. Helaas kunnen ernstige incidenten, zoals de moord op Anne Faber in 2017, nog niet worden voorkomen. Elk ernstig incident is er één te veel, maar iedereen werkzaam in de forensische zorg doet er alles aan om de kans daarop te verminderen. Er zijn overtuigende indicaties dat het gehele forensische netwerk en systeem werkt. Intussen hebben wij in Nederland, na Finland, een toppositie in Europa bereikt. Dit is één bewijs dat we op de goede weg zijn.