Lees verder
Terwijl velen reikhalzend uitkijken naar een vaccinatie tegen het coronavirus, is er een niet onaanzienlijke groep die de injectie met angst en beven tegemoet ziet: mensen met prikangst. Wat is prikangst eigenlijk? Welke vormen zijn er? Waar komt die angst vandaan? En: wat valt eraan te doen? We spreken een in prikangst gespecialiseerde psycholoog, een cliënt met prikangst en een prikangstcoach. ‘Bij exposure moet je zo lang mogelijk in de situatie tot de angst uitdooft. Maar de prik duurt maar kort.’
Geertje Kindermans

Mijn eerste herinnering van een prik was traumatisch. Toen ik zes jaar was, viel ik van mijn fiets. Bij de EHBO hebben ze een diepe wond moeten hechten. De verdoving was verschrikkelijk, ik was zo aan het spartelen dat ze me met een aantal man moesten vasthouden.’

Aan het woord is Elliot (20). Hij vervolgt: ‘Hoewel dat mijn eerste herinnering aan een prik is, was het zeker niet de eerste keer dat ik geprikt ben. Mijn geboorte was heftig, ik was te laat, maar te klein. Ik heb twee weken in een couveuse gelegen met naalden in mijn armen, hoofd en nek. Maar dat heb ik natuurlijk van horen zeggen.’

Zijn negenjaarsprik (alle kinderen krijgen in het rijksvaccinatieprogramma van het RIVM op hun negende een vaccinatie aangeboden tegen difterie, tetanus en polio, red.) ging redelijk. Maar op zijn elfde ging het weer mis. ‘Ze moesten bloed afnemen om te kijken of ik een erfelijke ziekte had,’ vertelt Elliot. ‘Mijn moeder zei dat het echt zou meevallen, maar de prik deed pijn. En ik voelde vooral het moment dat mijn huid brak. Ik raakte in paniek, begon te hyperventileren, terwijl de naald erin moest blijven. Uiteindelijk viel ik flauw. Daarna heb ik elke mogelijke prik vermeden.’

Nagolf

Elliot is een van de velen. Psycholoog Jan van den Berg werkt voor het angstbehandelcentrum IPZO (Instituut voor Psychologische Zelfhulp en Ondersteuning), dat gespecialiseerd is in prikangst. Kreeg Van den Berg voorheen eens per week een hulpverzoek, inmiddels wordt hij bijna dagelijks gebeld en gemaild.

Overigens zullen er niet alleen problemen zijn naarmate het vaccineren voor mensen dichterbij komt, ook achteraf verwacht Van den Berg problemen. ‘In 2009, in de tijd van de Mexicaanse griep, zijn in Nederland in totaal negen miljoen vaccinaties gezet. Kinderen werden in grote sporthallen geprikt, op het Jeugdjournaal kwamen veel huilende kinderen voorbij. Het wakkerde veel angst aan. Veel kinderen kregen er achteraf problemen mee. Ook nu met corona verwacht ik zo’n nagolf.’

Prikangst staat op een soort continuüm, legt Van den Berg uit. ‘De een is er geen liefhebber van, anderen worden benauwd van prikken. En een kleine groep is echt panisch voor de naald.’

De schattingen om hoeveel mensen het gaat, variëren van een paar tot zo’n tien procent. Van den Berg houdt het erop dat rond de 3,5 procent van de mensen een intense angst ervaren bij prikken. Zij voldoen volgens de DSM aan een echte naaldenfobie, en hebben ‘een duidelijke aanhoudende, overdreven angst voor prikken. De betrokkene is zich ervan bewust dat die angst overdreven of onredelijk is en de fobische situatie wordt vermeden of alleen doorstaan met een intense angst’. ‘Zo’n 3,5 procent lijkt geen hoog percentage, maar bij elkaar genomen gaat het om aardig wat mensen,’ zegt Van den Berg. Bovendien kan in een tijd van massavaccinatie zelfs een minder ernstige vorm van prikangst – het duurt even voor iemand zich durft te laten prikken – al lastig zijn. Over het algemeen is prikangst het sterkst aanwezig bij kinderen en jongeren, naarmate mensen ouder worden zwakt de angst af.

‘Van ‘slachtoffer dat geprikt wordt’, veranderde ik ‘een bioloog die gefascineerd is’’

Er zijn een aantal vormen van prikangst. De meest voorkomende is die waarin mensen bang zijn om flauw te vallen. Zij kunnen vaak ook niet goed tegen de medische situatie en zijn ook angstig voor bloed of letsel. De precieze vorm verschilt, de een wordt onpasselijk van zijn eigen bloed, de ander kan niet tegen wonden of bloed van een ander, maar een zogeheten walgingsgevoeligheid is een veel voorkomende onderliggende factor bij deze vorm van prikangst, zo is in wetenschappelijk onderzoek aangetoond. Deze mensen hebben een wat sterkere neiging dingen vies te vinden. De insula is een hersengebied dat in verband wordt gebracht met deze walgingsgevoeligheid.

De nabijgelegen amygdala zorgt voor panische reacties zoals die ook naar voren komen bij een geïsoleerde naaldenangst, en dat is een andere vorm van prikangst. Dan zijn mensen vooral fobisch voor een naald en voor het doorboren van de huid, niet zozeer voor bloed en flauwvallen. Ze zijn bang voor controleverlies, hetgeen zich kan uiten in de vorm van slaan, schoppen, gillen, agressief worden of ander sociaal onwenselijk gedrag. Soms is dat zo heftig dat iemand onwillekeurige spiercontracties krijgt bij het zien van een naald.

Er zijn nog meer vormen van prikangst te onderscheiden, vervolgt Van den Berg. Sommige mensen durven zichzelf niet te injecteren, maar als een ander het doet, lukt het wel. Vooral voor mensen met suikerziekte is dat lastig. Omgekeerd zijn er ook mensen die nooit de controle durven over te geven aan een arts of verpleegkundige, maar die zichzelf wel durven te prikken.

Tot slot is er een wat minder bekende vorm die prikweerstand wordt genoemd. Dan gaat het om mensen met chronische aandoeningen waarbij ze regelmatig moeten prikken. Aanvankelijk hebben ze er geen problemen mee, maar na verloop van tijd lukt het niet meer. Van den Berg: ‘Ik dacht aanvankelijk dat dit fenomeen weinig voorkwam, maar het komt juist regelmatig voor en bij thuisbehandelingen kan het een drama zijn. Het lijkt een soort aanpassingsstoornis, vermengd met angst die je ook “prik-burn-out” zou kunnen noemen.’

We worden niet geboren met prikangst, de angst ontstaat door negatieve ervaringen met prikken. Van den Berg: ‘Als baby al worden we in het consultatiebureau met prikken geconfronteerd. Het kan beginnen met een pijnlijke prik. Of het begint bij een ouder die zijn eigen prikangst op het kind overbrengt. Net als angst voor honden is prikangst als het ware besmettelijk, verbaal of non-verbaal. Vervolgens kan prikangst verergeren door nieuwe negatieve ervaringen. Uit onderzoek blijkt bovendien dat couveusekindjes oververtegenwoordigd zijn, zij zijn vaker overgevoelig voor pijn en bang voor de naald.’

Afleiding

Hoe kom je van prikangst af? Van den Berg beheert de site hulpbijprikken.nl. Hij kan tips geven en bij angstbehandelcentrum IPZO geven psychologen ook therapie als de prikangst hardnekkiger is. Om het prikken minder onaangenaam te maken kan je zorgen voor sensorische afleiding die incompatibel is met de pijnbeleving en de prik. De arts op een YouTubefilmpje illustreert dit op een mooie manier. Hij leidt de baby zo af met zingen en aanrakingen, dat die in eerste instantie niets in de gaten heeft.1

Oudere kinderen en volwassenen kunnen zulke trucs bij zichzelf toepassen en daarbij kan iedereen uitzoeken wat hem of haar het meeste helpt, legt Van den Berg uit. ‘Sommige mensen willen controle houden en willen erbij betrokken worden: wanneer mag er geprikt worden? In welke arm? Ze krijgen zelf de controle door tot drie te tellen en bij nul mag er geprikt worden. Anderen zijn juist gebaat bij afleiding en spelen liever een spelletje op hun telefoon, die willen er zo min mogelijk van meekrijgen.’

Eventueel de huid verdoven met een ijsklontje kan helpen, of het gebruik van een verdovingszalf. Soms wordt er in een medische setting angstdempende medicatie of lachgas ingezet.

Iemand met een naaldfobie kan volgens Van den Berg vaak het beste proberen te ontspannen of zich proberen af te leiden tijdens het prikken. ‘Het tegenovergestelde geldt voor mensen die flauwvalgevoelig zijn. Zij moeten juist leren hun spieren aan te spannen rondom het moment van prikken.’

Spieren spannen

Als de prikangst hardnekkiger of heviger is, kan therapie uitkomst bieden. Dan gaat het doorgaans om een kortdurende behandeling, zegt Van den Berg. ‘Behalve gesprekken voeren moeten mensen die flauwvalgevoelig zijn een paar dingen leren. Je valt flauw als de bloeddruk opeens zakt en dus is het zaak de bloeddruk op peil te houden. Dat doe je door enerzijds te zorgen voor een hoog vochtvolume. Veel drinken dus. Drink zo’n tien tot vijftien minuten voor de prik meer dan een halve liter water of eet een zoute soep. Dat maakt de kans om flauw te vallen een stuk lager.’

Daarnaast is het volgens Van den Berg zaak de spieren krachtig aan te spannen, zodat de bloedtoevoer naar de hersenen toeneemt. ‘Dat moet je doen zolang je gevaar loopt om flauw te vallen, dus voor de prik, maar ook net erna. Het is een krachtig middel om flauwvallen tegen te gaan.

Van den Berg leert mensen aan om hun spieren in bovenbenen, billen, buik en armen stevig aan te spannen: ‘Aanspannen, vasthouden, even loslaten en dan weer aanspannen. En dat moeten ze op elk moment kunnen doen. Als er een uitlokker is – een naald, bloed, een medische setting – kunnen mensen in vijf seconden onderuit gaan. Als ze het flauwvallen voelen aankomen, moeten ze hun spieren kunnen spannen. En verder is een goede houding belangrijk, zodat als mensen onderuit gaan, ze niet op een nare manier vallen.’

Ook voert Van den Berg gesprekken over de prikangst, dan gaat het over waar het vandaan komt. Hij maakt daarnaast gebruik van exposure-therapie, een bewezen effectieve therapie bij diverse fobieën. ‘Als mensen niet tegen bepaalde dingen kunnen, oefenen we daarmee. Bijvoorbeeld met het verdragen van bloederige plaatjes, filmpjes van letsel en akelige verhalen.’ Voorheen deed hij dat soms ook via beeldbellen, maar sinds iemand na het zien van een bloederige foto uit beeld gleed, doet hij het alleen nog op locatie.

Verder is het een kwestie van exposure van het echte prikken. Het lastige daarbij is, zo vertelt Van den Berg, dat bij exposure iemand het liefst zo lang mogelijk in de situatie moet blijven waarin hij angstig is. ‘Zo kan de angst uitdoven. Maar de prik duurt maar kort. Je kunt een naald laten zien, de naald dichterbij leggen, hem vastpakken, in een sinaasappel steken en op het lichaam leggen. Dat kan allemaal lastig zijn, maar op een gegeven moment zal dat lukken en dan is je laten prikken toch nog lastig. Maar als psycholoog kun je niet meer doen. Dan sturen wij mensen door naar onze prikangstcoach.’ (Zie kader.)

In bovenstaande beschrijving gaat het om flauwvalgevoelige mensen. De tweede groep met echte naaldenangst moet geen spierspanoefeningen krijgen, maar juist ontspanningsoefeningen. Bij hen begint Van den Berg vrij snel met het confronteren met een naald en manieren om dat te leren verdragen – bijvoorbeeld door afleiding. ‘We gaan op zoek naar een goede copingmethode. Vakantiefoto’s meenemen en over vakantie praten terwijl er geprikt wordt. Of sensorische afleiding zoeken, een stressbal, een papiertje verfrommelen, naar muziek luisteren. Sommige mensen willen controle houden en blijven kijken, die vragen we om te ontspannen. En we zetten ze eerst zelf aan het stuur. Prikken, ja nu. Maar als ze het proces blijven frustreren, dan zoeken we naar alternatieve manieren, zoals toch afleiding zoeken.’

Het meest schrijnende geval dat Van den Berg meemaakte, was iemand met zware diabetes die behandeling weigerde. Toen ze zich uiteindelijk toch voor prikangst liet behandelen, was ze na drie maanden van haar angst af. Maar enkele maanden later stierf ze aan de suikerziekte, omdat ze te laat aan de behandeling was begonnen.

Meestal is de angst te verhelpen, besluit Van den Berg. ‘Toch kan het lastig blijven. Je moet ergens ja op zeggen, terwijl het gevoel ‘nee’ zegt. Dan is het toch een beetje of je aan een kalkoen vraag of hij met Kerst geslacht wil worden.’

Prikangsttherapie

Elliot slaagde er lange tijd in om alle prikken te vermijden. Maar op een gegeven moment liep hij tegen een probleem aan. Hij vertelt: ‘Ik ben transgender, ik ben geboren als vrouw en ben in transitie om fysiek ook man te worden. Bij mijn intake bij de transgenderkliniek in Amsterdam had ik een gesprek met een huisarts. Na dat gesprek zei de huisarts tussen neus en lippen: ga nog even langs bij de prikkliniek om bloed te laten afnemen.’

‘Panisch van de spuit of vies van bloed’

Wegrennen was geen optie. Twee vrienden die Elliot vergezelden, hielpen hem kalm te blijven. ‘Ik heb doorgezet en het bloed afnemen is gelukt. Na afloop heb ik nog twintig minuten in de stoel gelegen omdat ik zo hyperventileerde.’

De psycholoog die bij het transitieproces betrokken was, maakte duidelijk dat Elliot iets aan zijn prikangst moest doen voor hij aan hormonen kon beginnen. ‘Ze moeten regelmatig bloedonderzoek doen om in de gaten te houden of je goed op testosteron reageert en als je in dat traject zit, moet je niet halverwege afhaken vanwege de prikangst. Het was dé stok achter de deur om hulp te gaan zoeken.’

Grote poster

Over zijn therapie vertelt Elliot: ‘Ik kwam bij een instelling voor angstbehandeling terecht, waar ze ook prikangst behandelen. Voor de intake heb ik eerst gevraagd wat de bedoeling van dat gesprek was. Ik was bang dat ik gelijk al iets met naalden moest doen. Of dat ik meteen filmpjes moest bekijken, of dat er in de wachtkamer een grote poster zou hangen van iemand met een naald in zijn arm. De psycholoog stelde me gerust, ze wilde eerst kennismaken en meer over mijn fobie weten.’

De therapie verliep heel vlot. Elliot: ‘De spierspanningsoefeningen die ik als huiswerkoefening meekreeg, had ik al snel onder de knie. Na het filmpjes kijken ging de sessie erop oké. Elke keer ontdekte ik een nieuwe tool die ik kon inzetten. Afleiding werkt, aan andere dingen denken, zoals het weer of een vakantie.’

Daarna ontdekte Elliot iets beters. ‘Op school werd biologie mijn lievelingsvak. Ik kon tijdens het prikken ook juist over bloed gaan nadenken. Wat is het eigenlijk? Wat voor soort cellen zitten erin? Witte bloedcellen bijvoorbeeld, waar zijn die voor? Wat kunnen ze allemaal aan bloed aflezen? Dat werkte nog beter. Ik kon blijkbaar een knopje in mijn hoofd omzetten zodat ik van “slachtoffer die geprikt wordt” veranderde in een “bioloog die er gefascineerd door is”. Daardoor verdween de angst en de misselijkheid.’

‘Bij exposure moet iemand het liefst zo lang mogelijk in de gevreesde situatie, maar de prik duurt kort’

Na sessie twee of drie konden ze al met naalden werken, vervolgt Elliot. ‘Ik vroeg of ik er een mocht uitpakken en ging hem bekijken. Er zit een gat in. Natuurlijk, dacht ik, anders kan er geen bloed doorheen! Mijn nieuwsgierigheid won het van mijn angst.’

Vervolgens is Elliot naar een prikangstcoach gegaan. ‘Met een naald over mijn arm strijken, deed me niets meer. En exposuretherapie heeft geen zin als je er niets bij voelt. Het was wel weer spannend, maar het ging goed. Nadat we gebabbeld hadden, zei de prikangstcoach opeens: “Gaan we vandaag nog prikken of wat is de bedoeling?” Toen ben ik ervoor gegaan. Ik kreeg twee vingerprikken en daarna nam ze een beetje bloed af uit beide armen. Het was een grote stap, maar het ging goed. Ik werd er heel optimistisch van. Daarna hebben we nog een paar keer geoefend, onder andere met het afnemen van meerdere buisjes bloed. Dat wisselen van het buisje is heel onprettig, maar het ging.’

Het is nog steeds niet zijn hobby, de spanning is niet volledig weg, maar Elliot weet wat hij moet doen om het goed te laten gaan. ‘De laatste keer op de transgenderpoli ging prima, ik moest alleen na afloop nog even blijven liggen. Het lukt nu en als het toch weer erger wordt, kan ik de prikangstcoach bellen om nog wat te oefenen.’

En het coronavaccin straks? Vol overtuiging: ‘Geen probleem! Dat is toch een fijne bijkomstigheid.’

  1. www.tinyurl.com/y22swz34

Beeld: Stijn Rademaker

Op de foto: psycholoog Jan van den Berg