Lees verder
Marlène Chatrou en Moniek van Hout

Op 18 november 2010 werd het Jaarcongres voor klinisch (neuro)psychologen gehouden. Het was volle bak en allerhande onderwerpen binnen het vakgebied passeerden de revue. Marlène Chatrou en Moniek van Hout doen uitgebreid verslag.

Wie een klein groepje deelnemers verwacht had bij een congres dat alleen georganiseerd is voor specialisten en degenen die opgeleid worden tot specialist, werd op 18 november 2010 zeer verrast. In een uitverkochte Irenehal in de Jaarbeurs in Utrecht zag het zwart van de klinisch (neuro)psychologen. Misschien dat de einddatum van de herregistratieperiode voor klinisch psychologen ook nog wat mensen op de been heeft gebracht, maar vol was het! In een sfeer die veel weg heeft van een reünie, zoals we dat ook wel kennen van de congressen van de vereniging voor gedragstherapie en cognitieve therapie, was er een divers aanbod aan presentaties. Huib van Dis praatte als dagvoorzitter en nestor van de klinische psychologie alles aan elkaar.

Lezingen
In de ochtend gaven drie hoogleraren uit drie verschillende velden een wat langere presentatie. Hanna Swaab, hoogleraar neuropsychologie in Leiden, belichtte de risico’s van het opgroeien met een kinderpsychiatrische aandoening. Hoe functioneren die kinderen als ze volwassen zijn geworden? In een enorm bestand van meer dan 8.200 kinderen die tussen 1984 en 2004 het umcu bezochten, heeft ze gekeken naar psychoses. Het bleek dat 75% van de volwassenen met psychoses als kind al sociale aanpassingsproblemen had (angst, agressie, depressie, of ontwikkelingsstoornissen). Swaab denkt vanuit het hersen-gedrag-model en stelt dat cognitieve disfuncties op jonge leeftijd, vooral op executief gebied, psychiatrische problemen op latere leeftijd kunnen voorspellen. In haar goed gedocumenteerde lezing bleef de invloed van omgevingsfactoren wat onderbelicht.
Arnoud Arntz, hoogleraar klinische psychologie en experimentele psychopathologie in Maastricht, schetste de recente ontwikkelingen in schematherapie. Hij beschreef zijn ervaringen als beginnend practicus in Groningen en Maastricht, waar hij zijn tanden stukbeet op een cliënt met forse persoonlijkheidspathologie. In de supervisie werd hij gerustgesteld met de opmerking dat de cliënt een borderliner was en dus onbehandelbaar. Bij de vierde onbehandelbare cliënt ging Arntz zijn traditionele therapeutenboekje te buiten. Hij ging minder orthodoxe experiëntiële technieken gebruiken. Enigszins paradoxaal voor een psychotherapeut merkte hij tot zijn grote verrassing dat echt contact werkte. Hij luisterde actiever naar de cliënt en ging zelfs bellen. In plaats van een berisping door het tuchtcollege kwam het in 1994 tot een eerste publicatie van zijn hand over traumabehandeling van mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Later kwam hij in contact met Young, in wiens ideeën hij veel herkende, en deed hij verder onderzoek naar de door Young ontwikkelde schema-focussed-therapie (sft) en de door hemzelf verder ontwikkelde transferenced focused psychotherapy (tfp). Sft blijkt het beter te doen dan tfp en ook veel beter dan reguliere (andere) behandelingen, met name bij de meest ernstige groep patiënten. Arntz pleit voor het secuur houden aan het behandelprotocol en benadrukt dat het effect van training en supervisie op de behandeluitkomst onderschat wordt. Hij pleit ook voor het toetsen van de weerbarstige praktijk met goede theorieën. Echt een bruggenbouwer tussen wetenschap en praktijk. Het meest bijzondere en prikkelende resultaat van zijn effectonderzoek was dat schemagerichte therapie ook op neurofysiologisch niveau tot verandering kan leiden. Dit resultaat is bijzonder in het licht van het huidige debat over hersenen en gedrag, waar zo vaak de nadruk wordt gelegd op de neuro-genetische basis van gedrag.
Judith Prins, recent hoogleraar medische psychologie in Nijmegen geworden, schetste het veld van de medische psychologie. Hoewel patiëntenzorg het leeuwendeel beslaat van het werk van de klinisch psycholoog in de medische psychologie, liet ze zien dat daarnaast ook onderwijs en onderzoek belangrijk zijn. Zij hield een pleidooi voor integratie van onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg. Zij maakte duidelijk dat je ook in de klinische praktijk heel goed wetenschappelijk onderzoek kunt opzetten. Toch zal menige clinicus met beginnende onderzoeksambities enigszins zijn geïmponeerd door haar snelle presentatie. Misschien een idee voor een volgend congres: een workshop ‘wetenschappelijk onderzoek opzetten in de praktijk van alledag’.

Discussie
Na de plenaire lezingen volgden we een discussiebijeenkomst over de positionering en profilering van de klinisch psycholoog. In een De Wereld Draait Door-debatsfeer zette Steven Fischer, klinisch psycholoog van het Slotervaartziekenhuis, de toon. Hij werd geflankeerd door twee jonge klinisch psychologen, Floor Boekholt en Tony Bloemendaal, die uitstekend kritische vragen stelden. Experts aan de tafel gaven antwoord, maar ook de klinisch psychologen in de zaal deden actief mee. Het werd duidelijk dat er een groot verschil ervaren wordt in de positie die de klinisch psycholoog inneemt in de somatische en in de geestelijke gezondheidszorg.
Diverse thema’s passeerden de revue. Bijvoorbeeld de moeite die klinisch psychologen hebben met marketing. Fysiotherapeuten kunnen dat veel beter. Of de ongelijkheid die bestaat tussen psychiaters en klinisch psychologen, toch beide big-specialismen. Psychiaters mogen arts-assistenten opleiden vanaf de dag dat ze als psychiater geregistreerd staan. Klinisch psychologen moeten na registratie eerst vijf jaar ‘oefenen’ voor ze zelf mogen opleiden. Inhoudelijk is daar best wat voor te zeggen, maar voor de positionering ten opzichte van de psychiaters (toch al zo’n heikel punt) is dat geen goede zaak. En in tegenstelling tot de psychiaters, tellen voor de klinisch psychologen de resultaten van kwaliteitsvisitaties niet mee voor de herregistratie. De algemene conclusie was dat klinisch psychologen in hun herregistratie-eisen nog roomser zijn dan de paus. Wat wél goed is voor de positionering is het voorbeeld in Altrecht: het oprichten van een eigen vakgroep klinische psychologie. Een geruststellende slotconclusie was, dat het beter is om de energie te richten op het vergroten van het opleidingsvolume, in plaats van te strijden met de psychiaters om de positie. Of is dat nou weer typisch een niet-opruiende, maar verbindende psychologenconclusie?

Presentaties
De middag kon gevuld worden met een keuze uit parallel gegeven sessies over diagnostiek, behandeling en management. Een heel divers aanbod met korte presentaties kwam voorbij, over bijvoorbeeld de nieuwe dsm-v, die in juni 2013 zal uitkomen en een fundamenteel andere opbouw gaat krijgen. Er blijven nog maar vijf prototypen van persoonlijkheidspathologie over. Daarbij was een belangrijk discussiepunt het verdwijnen van de narcistische persoonlijkheidsstoornis uit de dsm. De vraag is of dit wellicht het einde van het persoonlijkheidsonderzoek inzet, of juist het begin is van heel veel werk, zoals Hilde de Sage stelde.
Claudia Bockting hield opnieuw een enthousiast betoog over het doorbreken van recidiverende depressies. Ze benadrukte de verantwoordelijkheid die we hebben om de effectiviteit van behandelingen te onderzoeken en sloot daarmee goed aan bij het ochtendprogramma. Guus van Voorst belichtte met een neuropsychologische bril de problematiek van Asperger, met name in echtpaarrelaties. Hij beaamt de verzuchting van veel partners; ‘hij zíet me niet’. Volgens Van Voorst hebben Asperger-patiënten inderdaad waarnemings-, aandachts-, context- en informatieverwerkingsproblemen. Hij probeert vanuit de Theory of Mind, gecombineerd met executieve functietraining (waar Hanna Swaab ’s ochtends ook over sprak) een behandeling te starten. Dat autisten op de wereld komen met een ander brein, zou volgens Van Voorst voor partners een troost moeten zijn.
Voordat een jongleur op een fantastische manier de dag afsloot, met daarbij de mededeling dat je grotere hersens krijgt als je gaat jongleren, was er nog een slotdebat. Hierin probeerden Cees van der Staak en Liesbeth Eurelings het met elkaar oneens te zijn, maar dat lukte niet zo goed. Wellicht kwam dat door de uitspraak van Van der Staak: ‘cave cavernam’. Hij lichtte dat als volgt toe: ‘hoed u voor de kloof, maar heb het er verder niet meer over’. En dat gebeurde dan ook nauwelijks.
De klinisch psycholoog is clinicus practicus en werkt science based. Hij heeft een duale identiteit, maar die splijting moet in het eigen hoofd al worden opgeheven.

Mw dr. M. Chatrou en mw dr. M. van Hout zijn als klinisch psychologen verbonden aan respectievelijk het Máxima Medisch Centrum en het Medisch Spectrum Twente. Beiden zijn tevens redacteur van De Psycholoog. E-mail: m.chatrou@mmc.nl, m.vanhout@ziekenhuis-mst.nl.