Ruim de helft van de honderd congresbezoekers blijkt wel eens een zweefdroom te hebben gehad. ‘Juist vanwege het algemene karakter van deze droom vond Freud hem niet interessant,’ vertelt Douwe Draaisma, hoogleraar Geschiedenis van de Psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hoewel Draaisma makkelijk de hele dag zou kunnen vullen –lees zijn boek De dromenwever – beperkt hij zich tot een mooi beknopt verhaal over de wekdroom, een droom die vanwege zijn idiosyncratische en mysterieuze karakter wel Freuds belangstelling had. In een wekdroom wordt vliegensvlug een verhaal geconstrueerd rondom de externe prikkel die iemand wakker maakt. In zijn afscheidsrede in 1930 probeerde Gerbrandus Jelgersma een verklaring te vinden voor de snelheid waarmee deze wekdroom tot stand komt. Hij formuleerde de hypothese dat de verhalen in onze wekdroom niet ter plekke worden verzonnen, maar al klaarliggen in ons onbewuste; wachtend op de wekprikkel om ze binnen te laten. Daarmee is ook het tweede raadsel rondom de wekdroom opgelost. De reden dat wij over kletterend servies en beierende klokken dromen en niet over wekkers, is dat ons onbewuste meestal weinig verhalen met een prominente rol voor wekkers bevat. De neiging van ons brein om de oorzaak voor het gevolg te plaatsen verklaart ten slotte hoe het kan dat de wekdroom eindigt met wat het begin is geweest. ‘Let maar op als je een film ziet met veel flashbacks,’ tipt Draaisma, ‘die onthoud je ook in de juiste chronologische volgorde.’
Droomfeitjes
Als toegift vertelt Draaisma nog iets over algemene dromen die misschien niet zo veel onthullen over onze individuele, maar wel over onze culturele eigenaardigheden. Schaamte, bijvoorbeeld, wordt op een cultuurspecifieke manier ingevuld. In het westen dromen mensen dat ze opeens naakt over straat lopen; in Afrika waar men gewend is een lendendoek te dragen, dromen mensen dat ze door hun eigen koeien worden opgejaagd. De zweefdroom daarentegen is universeel en bezorgt dromers overal ter wereld een fijn gevoel, in tegenstelling tot de vervelende examendroom die typisch is voor samenlevingen waarin opleiding belangrijker is dan afkomst.
Gemiddeld hebben we zo’n drie tot vijf dromen per nacht, die langer duren naarmate de nacht vordert en die we meestal weer snel vergeten zijn. Psychoanalyticus Marc Hebbrecht, verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven, spijkert onze algemene kennis over dromen nog wat verder bij. Nachtmerries zijn meestal normale, voorbijgaande verschijnselen waarvan vooral kinderen en artistieke mensen last hebben. Alleen wanneer nachtmerries toenemen in frequentie en heftigheid, duidt dat mogelijk op een ziekte, bijvoorbeeld op een psychose. Net als onze meeste andere dromen vindt een nachtmerrie plaats in de REM-fase van onze slaap. Dromen in de REMfase zijn levendig, bizar en emotioneel intens, terwijl in de meer realistische dromen tijdens de diepe slaap goed herkenbare dagresten opduiken. Dan komt Hebbrecht op een belangrijk punt. Hebben deze bizarre dromen een betekenis of zijn zij het gevolg van toevallige hersenpatronen? ‘Schade aan het diepgelegen motivationele systeem in de hersenen zorgt ervoor dat wij niet meer dromen,’ vertelt Hebbrecht, ‘hieruit zou je kunnen concluderen dat dromen inderdaad een betekenis hebben. Het zijn, precies zoals Freud al dacht, wensvervullingen. Inmiddels weten we dat mensen bij wie het vermogen tot conceptualiseren en abstractie is aangetast, eveneens minder gaan dromen. Ook hogere hersenfuncties spelen dus een rol.’
Fantasiespel als droom
‘Naast aandacht voor de droominhoud en -betekenis, die in dromen van kinderen nog zonder vermommingen verschijnen, komt er binnen de psychoanalyse steeds meer aandacht voor de functie van dromen,’ vertelt kinderpsychotherapeut Elke Teuwen. Dromen helpen ons bij het verwerken van emotionele gebeurtenissen, en opvallend genoeg doen zij dat niet alleen ‘s nachts. Ook overdag zetten wij prikkels en chaotische impulsen om in mentale beelden. Dit vermogen wordt rêverie genoemd en ontwikkelt zich binnen de vroege moeder-kindrelatie. ‘In deze vroege fase ‘droomt’ de moeder het kind en coreguleert zij diens emoties,’ zegt Teuwen. ‘Naarmate het jonge kind leert om prikkels te integreren en te differentiëren tussen binnen- en buitenwereld, krijgt het geleidelijk een notie van een innerlijke ruimte.’
In haar werk behandelt Teuwen het fantasiespel van het kind als een droom van een volwassene. De mate van integratie en coherentie in het spel vertelt Teuwen iets over de binnenwereld van het kind. Het fantasiespel van Bart, wiens ouders beiden niet goed in staat waren tot het vervullen van hun ouderlijke rol, was aanvankelijk zeer gefragmenteerd. Van Teuwen werd verwacht dat zij alles zonder uitleg begreep, en alle vernederingen zonder protest onderging. Haar zorgvuldig opgebouwde kaplafort werd keer op keer met de grond gelijkgemaakt en haar soldaatjes werden meedogenloos de pan in gehakt. Het kostte Teuwen de nodige moeite om de heftige gevoelens die dit spel bij haar opriep, te verdragen en er iets zachters voor terug te geven: ‘Mijn soldaatjes verliezen zo langzamerhand de moed.’
Vergeleken hiermee waren de problemen van het tweejarige neefje van Teuwen, die in zijn dromen werd opgegeten door wolven, een stuk onschuldiger. Teuwen laat een filmpje zien waarin de peuter samen met zijn tante auto’s verstopt voor de dinosaurussen, waardoor hij zijn angst meester wordt. ‘Hadden alle jongetjes maar zo’n tante,’ reageert na afloop iemand uit de zaal.
Traumatische nachtmerries
Schokkende ervaringen kunnen leiden tot terugkerende, traumatische nachtmerries. Of dat gebeurt hangt volgens klinisch psycholoog Daniël Helderman niet alleen af van de ernst van de gebeurtenis. ’Verstoort de gebeurtenis onze impliciete illusies? Rakelt hij oude angsten op? Ook dat zijn belangrijke factoren.’ Helderman illustreert dit aan de hand van een casus van een onderofficier met PTSS. Deze onderofficier had zijn moeder op tweejarige leeftijd verloren en had nu alleen nog maar contact met zijn vader, die bezig was zich dood te drinken. Zijn nachtmerries draaiden om een situatie tijdens zijn uitzending waarin hij bang was geweest om geraakt te worden door ‘friendly fire’. Dat uitgerekend deze situatie zo’n indruk op de onderofficier maakte, is volgens Helderman niet toevallig. De angst dat juist degenen die hij vertrouwt, hem levensgevaarlijk zullen raken weerspiegelt niet alleen de huidige situatie van de onderofficier met zijn vader, maar ook het vroege verlies van zijn moeder. ‘Nachtmerries zijn overgedetermineerd,’ stelt Helderman, ‘ze staan bol van emotie en ze blijven zich herhalen totdat wij er een samenhangend verhaal van hebben gemaakt.’
Terwijl Helderman samen met zijn cliënten van binnenuit probeert de betekenis van hun nachtmerries te begrijpen, kijkt Victor Spoormaker van het Max Planck Instituut van buitenaf wat er gebeurt in het brein van mensen die in een fMRI-scanner liggen te slapen. ‘Tijdens de REM-fase is het diepgelegen emotionele circuit in het brein ontzettend actief,’ vertelt Spoormaker, ‘net als overdag gebruikt het brein tijdens de REM-slaap zo’n 25 procent van alle lichaamsenergie.’ Spoormaker vermoedt dat de hoeveelheid en de kwaliteit van de REM-slaap bepaalt of iemand PTSS ontwikkelt. Uit onderzoek met gezonde vrijwilligers blijkt namelijk dat aangeleerde angsten veel lastiger uitdoven wanneer je mensen steeds wekt tijdens hun REM-slaap. Dat is precies wat er gebeurt bij mensen met PTSS: hun slaap kenmerkt zich door gefragmenteerde en korte periodes van REM-slaap. De hypothese van Spoormaker is dan ook dat tijdens de REM-slaap angstherinneringen worden geïntegreerd in het semantische geheugennetwerk. Medicatie die de natuurlijke REM-slaap herstelt zorgt er meestal voor dat nachtmerries, en daarmee ook de andere symptomen van PTSS, verdwijnen.
De droomgroep
Tot slot maken we kennis met de Droomgroepmethode die in de jaren zestig in New York door Ullman werd ontwikkeld om een innerlijk oog te ontwikkelen voor de betekenis van dromen. In een droomgroep van zes tot twaalf personen brengt ieder beurtelings een droom in, waarna de rest van de groep de eigen associaties bij de droom geeft. Het slotwoord is altijd voor de dromer; vandaag is dat psychoanalytica Minke de Jong. Haar emotioneel intense droom over een zesjarige jongen roept bij de anderen zowel onheilspellende gevoelens op als gelukkige herinneringen aan de eigen jeugd. Op het eind onthult De Jong dat de droom afkomstig is van een mannelijke cliënt die binnenkort vader gaat worden. Hoewel ze zelf de droom aanvankelijk als een droom van hoop had ervaren, bleek in de loop van de analyse het beklemmende gevoel van de droomgroep niet ongegrond. De aanstaande vader was namelijk heel bang dat hij zijn kind zou opzadelen met zijn eigen onvervulde ambities, precies zoals zijn vader dat bij hem had gedaan.
Het symposium eindigt met een warm slotpleidooi van droomgroepvoorzitter Marc Hebbrecht, die onze droomwereld een onmisbare aanvulling op de realiteit noemt: ‘Ook overdag is het belangrijk om af en toe te dromen. Dat levert niet alleen mooie kunst op, maar zorgt ook voor toevallige ontdekkingen die de wetenschap enorm vooruithelpen.’