Lees verder
Zonder falsificatie geen vooruitgang in de wetenschap. Maar dat moet wel zuiver gebeuren.
Anton van Wijk

Merckelbach (2015) publiceerde onlangs een ronkend betoog over valse aangiften in zedenzaken waarin hij de problematiek daaromtrent poogt terug te brengen tot een ‘relatief zeldzaam fenomeen’. Hij refereert daarbij onder andere aan ons onderzoek (Van Wijke & Beke, 2011)) en doet dat op een misleidende wijze. Verwijzen naar krantenkoppen – overigens verkeerd geciteerd (‘Veel aangiften van zedenmisdrijven blijken vals’ was de kop in de Volkskrant) – is niet sterk in een wetenschappelijk betoog. Het lezen van en verwijzen naar het rapport was beter geweest. Dan zou hij moeten hebben weten (en vermelden) dat er ook dossieronderzoek en literatuurstudie zijn verricht.

Merckelbach degradeert het onderzoek onterecht tot een ‘krakkemikkige enquête onder een handjevol rechercheurs’. In werkelijkheid betreft dat overigens de chefs van alle zedenafdelingen bij de politie in Nederland. Omdat registraties vaak ontbraken, kon over een beperkt aantal politieregio’s iets gezegd worden over de omvang, wat ook een resultaat is. Uit de wel bekende gegevens hebben we afgeleid dat het percentage ‘valse aangiften’ laag is, namelijk tussen de 1 en 3 %. Dat heeft met onze strikte definitie van valse aangiften te maken: de aangeefsters moeten zelf hebben toegegeven een valse aangifte te hebben gedaan.

Wat cruciaal is bij de interpretatie van de bevindingen, maar in het stuk van Merckelbach onterecht onvermeld blijft, is dat het in het onderzoek een specifieke groep aangeefsters betrof: minderjarige meisjes, met hun eigen specifieke kenmerken en (psychologische) achtergronden. In de politiepraktijk blijven juist deze aangeefsters vaak hun verhaal bij de politie volhouden, ondanks alle feiten die hun verhaal in een ander daglicht plaatsen.

Dit laatste is precies het argument voor Merckelbach om een ander onderzoek waarin een laag percentage valse aangiften werd gevonden, te bejubelen. In Nederland krijgen dergelijke zaken niet snel het stempel ‘vals’ omdat er altijd een kans is dat de meisjes wel de waarheid vertellen. Deze aangiften worden door de politie terzijde geschoven en kunnen weer worden opgepakt bij nieuwe ontwikkelingen. In ons onderzoek is deze categorie aangeduid met de term ‘twijfelachtige’ aangiften (15 tot 18 % van de gevallen). De zedenrechercheurs hebben door hun ervaring en gebleken feitelijkheden sterk de indruk dat deze aangiften niet kloppen, maar het meisje blijft bij haar verhaal. In het rapport staan hier voorbeelden van. Er staat dus niet in dat 20 % van de aangiften vals is, zoals Merckelbach suggereert. Een praktijkvoorbeeld van een twijfelachtige aangifte betreft een meisjes van vijftien jaar dat zegt overdag in het stadspark door drie mannen over de grond te zijn meegesleurd naar een bosschage, waarna zij geprobeerd hebben haar te verkrachten. Zij heeft na een worsteling de mannen van zich afgeschopt en geslagen en is weggerend. De politie, snel ter plaatse, constateert dat haar kleding in orde is, kan geen sleepsporen op haar kleding ontdekken en op de plek van het delict zijn evenmin sporen van een worsteling te zien. Ook het naderhand ondervragen van getuigen levert geen nadere indicatie op van de verdachten. De politie twijfelt aan het verhaal, maar het meisje volhardt daarin. De politie legt de zaak op in afwachting van nieuwe ontwikkelingen.

Hiermee is niet gezegd dat de politie het altijd bij het rechte eind heeft, er zijn voorbeelden die het tegendeel bewijzen. Om die reden wordt er in het onderzoek voor gepleit deze twijfelachtige aangiften goed uit te rechercheren om duidelijkheid te verkrijgen over de echte status van de aangifte. Het gaat immers om waarheidsvinding. Dat is in het belang van de echte slachtoffers van zedenmisdrijven en van de personen die (mogelijk ten onrechte) als verdachte ervan zijn aangemerkt. Hierbij gaat het uitdrukkelijk niet om het opblazen van de problematiek van de valse aangiften.

Dit onderwerp vraagt om een genuanceerde kijk op de problematiek. In het onderzoek is getracht die nuance aan te brengen, met alle beperkingen die horen bij een exploratief onderzoek, die overigens netjes staan vermeld in het rapport.

Literatuur

Merckelbach, H. (2015). Een valse aangifte. De Psycholoog, 1, 40-48.
Van Wijk, A. & Nieuwenhuis, A. (2011). Lastige verhalen. Bureau Beke.