Op beeld ziet de flat er niet alarmerend uit. Ik spreek via Zoom met Jan, die verzamelstoornis (hoarding) heeft, zijn begeleidster Cora Stokman is ook aanwezig. Stokman werkt als begeleider beschut beschermd wonen bij GGZ Rivierduinen en begeleidt mensen met hoarding in hun thuissituatie. Dat haar cliënt Jan aan hoarding lijdt kun je niet volhouden, want van zijn verzameldwang heeft hij geen last. Wél van een omgeving die hem dwars zit, zoals van zijn broer die zijn geld beheert. Van de woningbouw, die wil dat hij minder spullen krijgt en de druk opvoert dat hij gaat opruimen. En van Stokman, hij moet zoveel van haar, liet ze hem maar wat vaker met rust. ‘Maar dan gebeurt er niets,’ zegt Stokman. Tijdens corona is ze twee maanden niet geweest omdat ze vanuit huis moest werken en niet meer op huisbezoek mocht. In die periode is helemaal niets gebeurd en heeft hij niets opgeruimd. ‘Toen moest ik bijkomen,’ werpt Jan tegen. Bijkomen van iedereen die hem al jaren op de huid zit. Iets later geeft hij toe: ‘Ik nam het ervan, ik geef het eerlijk toe.’
Jan zit voor een kast met een paar planken vol langspeelplaten en andere spullen. Links staat een kast met spullen, verder lijkt het via beeld wel mee te vallen. Maar dat is schijn, het driekamerappartement van Jan staat vol. In een van de kamers heeft Jan spullen opgeslagen. ‘Die zit bijna vol,’ geeft hij toe. Stokman corrigeert hem: ‘Niet bijna, Jan, die zit echt helemaal vol, er kan niets meer bij, de deur kan niet eens meer dicht.’
Behalve zijn flat heeft Jan nog drie garages waarin hij spullen heeft opgeslagen, alles staat er door elkaar. En er is nog ergens een bollenschuur waar in een deel van de ruimte nog spullen van hem staan. Welke spullen? Wat niet? Boeken, platen, platenspelers, heel veel kleren, instrumenten, vijfentwintig gitaren…
De huur van de garages kost geld en geld heeft Jan amper. ‘Wat als je een van je garages leegruimt? Dat zou toch schelen?’ opper ik. ‘Dat kan niet,’ zegt Jan zonder dat hij erover hoeft na te denken. Hij heeft al ruim twintig jaar problemen met de woningbouw en nu dreigen ze hem uit huis te zetten als hij niet snel vorderingen maakt met opruimen. ‘En als ik uit huis word gezet, heb ik die garages hard nodig om mijn spullen in op te slaan.’
Ontruimen is zinloos
Hoarding is het Engelse woord voor de verzamelstoornis, ook wel verzameldwang genoemd. Lange tijd beschouwden deskundigen hoarding disorder of verzamel- stoornis als een subtype van een dwangstoornis, zo stond het ook in de DSM. Maar slechts een vijfde van de mensen met hoarding heeft ook dwangklachten. Een huis ontruimen heeft niet zo veel zin, de hoarder wordt daar alleen maar ongelukkig van en zonder behandeling gaat het verzamelen gewoon door. Maar het beeld over de stoornis kantelde. Inmiddels wordt de verzamelstoornis niet meer gezien als een subtype van dwang, maar als een op zichzelf staande stoornis.
Nienke Vulink, psychiater op de afdeling angst- en dwangstoornissen in het Amsterdam UMC, locatie Amsterdam Medisch Centrum (AMC) is gespecialiseerd in de verzamelstoornis. Ze maakte de verandering van opvatting mee. ‘Hoarding kan een dwangmatig karakter hebben, maar het hoeft niet. Bij hoarding is er vooral een extreme hechting aan voorwerpen,’ vertelt ze. ‘Er zijn veel redenen om je aan spullen te hechten: vanwege de sentimentele waarde, omdat je iets echt mooi vindt, omdat het handig is of omdat je er later nog iets mee kunt. De redenen om ons aan voorwerpen te hechten en ze te willen bewaren, daarin verschillen hoarders en niet-hoarders niet van elkaar. Het verschil is: voor hoarders gelden alle redenen tegelijkertijd. En de redenen zijn bovendien sterker aanwezig.’
Spullen van overleden ouders wegdoen, kan voor een hoarder betekenen dat hij of zij het idee heeft letterlijk de herinneringen aan zijn ouders weg te gooien. Of, een nog extremer voorbeeld van Vulink: ‘Ooit vertrouwde een patiënt me toe: “Als je mijn spullen afneemt, voelt het of er een deel van mij geamputeerd wordt”.’
‘Een verzamelaar wil trots zijn spullen laten zien, een hoarder schaamt zich ervoor’
Uit onderzoek blijkt verder dat hoarders zich erg verantwoordelijk voor spullen voelen. ‘Ze snappen niet dat anderen spullen zomaar weg kunnen doen,’ zegt Vulink. ‘Dat kan gelden voor een oude stoel, maar ook voor een leeg karnemelkpak. De sterkte van dit gevoel bepaalt onder meer de ernst van symptomen van de verzamelstoornis.’
Niet kunnen oordelen
De verzamelstoornis bestaat uit drie onderdelen. Allereerst het teveel binnenhalen van spullen van weinig of geen waarde. Als tweede het onvermogen om de spullen weg te gooien. En tot slot het onvermogen om de spullen te ordenen. Patiënten kunnen verschillen in hoe zwaar de drie onderdelen wegen, maar vooral het onvermogen om te ordenen en om te bepalen wat meer of minder waarde heeft, kenmerkt hoarding.
‘Een hoarder heeft neuropsychologische klachten zoals organisatie- en planningsproblemen en moeite met beslissingen nemen,’ zegt Vullink.
Een hoarder is geen overenthousiaste verzamelaar en het verschil heeft precies met het bovenstaande te maken. Want de ‘verzameling’ van een hoarder is breed en heeft vaak geen waarde of focus. Of Marijda Fournier het uitdrukt: ‘Een verzamelaar wil trots zijn spullen laten zien, een hoarder schaamt zich ervoor.’ Fournier is als klinische psycholoog verbonden aan Altrecht Polikliniek Zeist.
Dat maakt dat veel patiënten zich erg eenzaam voelen. Vulink: ‘Veel patiënten zijn zich heel bewust van het feit dat hun huis niet toegankelijk is, ze schamen zich ervoor en houden actief mensen buiten. De meeste hoarders disfunctioneren ernstig.’ Er zijn ook mensen die zich goed staande weten te houden, maar ook bij hen kan de hoarding extreme vormen aannemen, weet Vulink uit ervaring. ‘Zo was er een patiënt die nog wel naar zijn werk ging, wat uitzonderlijk is voor hoarders. Wij gingen op huisbezoek. Er bleek achter de voordeur nog twee meter ruimte over te zijn, daar lag een matrasje waarop hij sliep. Voor de rest was het huis ontoegankelijk.
Erfelijkheid en comorbiditeit
Volgens schattingen heeft tussen de twee en zes procent van de bevolking last van hoarding, en dat zijn er meer dan mensen met een dwangstoornis, aldus Vulink. Toch valt het niet heel precies te bepalen, want zelf vinden mensen niet dat ze een probleem hebben. Ze komen pas in zicht van de autoriteiten en hulpverlening als ze anderen ernstige overlast veroorzaken.
Daniëlle Cath, psychiater en opleider psychiatrie bij ggz Drenthe, heeft onderzoek naar hoarding gedaan. Ze onderzocht onder meer met behulp van het tweelingregister de genetische basis ervan. Volgens dat onderzoek is hoarding voor veertig procent erfelijk. In klinische populaties worden hogere cijfers gevonden, omdat dat mensen betreft met over het algemeen veel ernstiger vormen van hoarding dan in de normale bevolking die het tweelingenregister weerspiegelt. Daar speelt erfelijkheid een grotere rol. Gezins- of opvoedingsfactoren spelen niet of nauwelijks een rol, wel kunnen life events zoals verlies van dierbare personen of van werk, tot verergering van klachten leiden.
De comorbiditeit met dwangstoornis is zo rond de vijftien tot twintig procent, een cijfer dat wel overeenkomt met wat in klinische populaties wordt gevonden. Vandaar dat het logisch is dat hoarding in de DSM-5 geen variant van de dwangstoornis meer is, maar dat het als aparte aandoening is opgenomen. Opvallend is dat de groep hoarders die ook aan een dwangstoornis lijden, vaak iets andere kenmerken hebben, legt Cath uit. ‘Probleem bij deze patiënten is niet zozeer dat ze troep in huis halen, ze vinden het vooral moeilijk dingen weg te gooien. Ze willen bij alles checken of er niet iets heel relevants wordt weggedaan.’
De meeste hoarders hebben wat ‘pure hoarding’ genoemd kan worden, maar er is een hoge comorbiditeit. Zo hebben veel hoarders ook adhd-verschijnselen. Daarnaast zijn er veel hoarders met een andere ontwikkelingsstoornis, zoals autisme. Verder lijden ze vaak aan depressies of zijn ze erg eenzaam. Het lijkt er daarnaast op dat mensen met hoarding gevoeliger zijn voor traumatische gebeurtenissen. Cath: ‘Dat heeft waarschijnlijk te maken met de contact- en communicatieproblemen en hetF feit dat deze groep – mede daarmee samenhangend – moeite heeft met vertrouwen in anderen.’
In Caths verleden als behandelaar van mensen met hoarding werd de hoarding vaak toevallig ontdekt. ‘We hadden regelmatig mensen in behandeling voor bijvoorbeeld depressie, alcoholproblemen of een laag zelfeeld. Tussen neus en lippen vertelde zo’n cliënt dat zijn huis vol stond, dat hij niet meer kon koken, omdat het fornuis kapot was en dat hij vanwege de troep de elektricien niet kon laten komen. We zagen de hoarding vaak pas in tweede instantie.’
Hoarding openbaart zich meestal op latere leeftijd. ‘Het lijkt erop dat er tijd nodig is om de aandoening te ontwikkelen,’ zegt Cath. ‘Onze verklaring daarvoor is dat bij het verouderen de inhibitie- en de cognitieve systemen slechter worden. Daardoor kunnen mensen die al verzamelden steeds minder goed selecteren wat al dan niet belangrijk is. Als iemand daarnaast ook nog zijn baan en/of partner verliest, en de kinderen gaan het huis uit, gaat de laatste rem eraf en ontwikkelt iemand hoarding als hij er de aanleg voor heeft.’ Misschien ligt ook daar de oorzaak: cognitieve veroudering.
‘Het gaat vaak om zorgmijdende mensen,’ voegt Vulink aan. ‘En vaak speelt er daarbovenop ook een lichamelijke ziekte of – inderdaad – cognitief verval. Zo moet je bij de oudere populatie beducht zijn voor dementie. Bij 35 procent van de dementerende is sprake van hoarding, wellicht doordat de cognitieve vaardigheden achteruit gaan. Maar hoarding gaat ook vaak gepaard met hart- en vaatziekten, gewrichtsontstekingen en diabetes, blijkt uit onderzoek. Hoarders mijden niet alleen de psycholoog, maar ook de huisarts of andere hulpverleners,’ besluit Vulink.
Raar voorstel
Mensen met verzameldwang behandelen is lastig, zeggen de verschillende deskundigen, want het gaat om patronen die lang zijn ingesleten en mensen vinden zelf dat ze geen echt probleem hebben.
Waarom dat laatste precies zo is, kan niemand uitleggen. Maar Jan geeft in het gesprek ongewild een paar keer mooie voorbeelden van de hardnekkigheid van zijn verzameldwang. Zo wijs ik naar de kast achter hem en zeg: ‘Stel dat je tien platen moet wegdoen, zou dat lukken?’
Er ontspint zich een gesprek waarin Jan eerst zegt dat hij het een raar voorstel vindt. Dan wijst hij naar mijn boekenkast die achter me te zien is en zegt: ‘Stel dat ik tegen jou zeg: “Sorteer tien boeken uit, en stuur ze naar mij,” wat zou je daarvan zeggen?’
Terwijl ik nog nadenk over hoe moeilijk dat voor mij zou zijn en welke boeken ik er dan zou uithalen, realiseer ik me ook wat hij voorstelt. In plaats van dat hij tien platen uitkiest om weg te doen, heeft hij mij gevraagd tien van mijn boeken naar hem toe te sturen.
Hoewel Stokman al drie jaar bij hem komt, heeft Jan in die periode nog niets weggegooid, hij heeft vooral spullen verplaatst. En dat hij niets meer koopt, komt omdat zijn broer zijn geld beheert, anders zou hij een bewindvoerder krijgen en dat idee was nog afschrikwekkender.
Ook lijkt hij niet erg achter de redenen te staan om hij op te ruimen. ‘Het kan brandgevaarlijk zijn. Als hier brand uitbreekt, krijg je een te grote vuurzee of zo,’ zegt hij en haalt zijn schouders op. ‘Maar waarom zou er brand uitbreken? En de laatste tijd gaat het er dan weer over dat de flat brancardtoegankelijk moet zijn. Dat is ook weer zo’n motivatie.’
Behandeling is moeilijk, zegt ook klinisch psycholoog Marijda Fournier. ‘Maar het kán wel.’ Fournier is vanaf 2004 betrokken bij het ontwikkelen van een behandeling voor hoarders.1
‘In het begin was het nog pionieren voor ons. Niet zo vreemd, omdat we niet wisten wat hoarding precies was: een vorm verslaving of een vorm van dwang of nog iets anders. Nu dat steeds helderder wordt, weten we ook steeds beter wat we ermee moeten.’
Zo heeft een onderdeel van hoarding – het verwerven van nieuwe spullen – kenmerken van verslaving en dat kun je als zodanig behandelen. Verder kunnen de problemen met ordenen en beslissen worden behandeld. En een klein deel van de hoarders heeft dwangklachten, wat ook weer aanknopingspunten geeft voor behandeling.
Belangrijk is dat er een hulpverlener bij het behandeltraject wordt betrokken die de cliënt thuis kan bijstaan – dit kan gaan om thuiszorg, een organizer of een ander hulpverlener. Die thuisbegeleiding is nodig, omdat bij het daadwerkelijke opruimen de meeste emoties komen kijken, legt Ron de Joode uit. ‘In de spreekkamer voelen patiënten niet de spanning die ze voelen als ze echt iets weg moeten gooien.’ De Joode is cognitief gedragstherapeutisch werker en sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij het Leo Kannerhuis, voorheen werkte hij mee aan de ontwikkeling van de behandeling van hoarding bij het AMC.
Voorafgaand aan de behandeling doet De Joode altijd een of twee huisbezoeken bij de cliënt. ‘Ik wil altijd alle ruimtes op foto of film vastleggen om te zien hoe het ervoor staat. Dan kunnen we daar altijd op teruggrijpen, zien hoe het was en welke vorderingen er gemaakt zijn.’
De behandeling die Fournier ook mee hielp ontwikkelen bestaat uit vijf fasen, die overigens niet strikt gescheiden van elkaar zijn. (Zie kader Verzamelstoornisbehandeling hierboven.)
Verzamelstoornisbehandeling
1. Inzicht krijgen
Om te beginnen moet duidelijk worden hoe de verzamelstoornis van de betreºende cliënt in elkaar steekt. Welke overtuigingen heeft hij, waardoor wordt hij uitgelokt om spullen mee te nemen? En wat maakt dat hij het moeilijk vindt om spullen weg te doen? Fournier: ‘Het kan om plannings- of informatieverwerkingsproblemen gaan. Soms hebben cliënten moeite met het nemen van beslissingen of kunnen moeilijk de controle uit handen geven.’
‘Een goede diagnose bij het begin van de behandeling is belangrijk,’ zegt De Joode. ‘Bijna alle mensen met autisme hebben moeite met overzicht en het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. En daarom, als je maar lang genoeg op jezelf woont, verdrink je vroeg of laat in de spullen. Vandaar dat het vaak samengaat. De behandeling van hoarding bij deze groep moet vooral gericht zijn op het autisme. Voordeel van deze doelgroep is dat als je een afspraak met hen maakt, ze zich er vaak aan houden. Dus als we hebben afgesproken dat bij het leven van de oudpapier-container de persoon ervoor zorgt dat er een volle container buiten staat, dan doen ze dat. Andere hoarders willen nog wel eens smoesjes opvoeren om eronder uit te komen.’ Dat zou je de verslavingskant kunnen noemen.
2. Stoppen met het meenemen van spullen
Opruimen heeft geen zin, als er via de achterdeur weer net zo hard spullen naar binnen worden gedragen. Daarom moet eerst het binnenhalen van spullen stoppen.
Fournier: ‘We gaan na waar iemand zijn spullen vandaan haalt. Sommige mensen nemen op grofvuildagen spullen van straat mee, anderen jagen op koopjes bij de Action, Xenos of kringloopwinkels. Een belangrijke bron zijn ook sites als Marktplaats of Ebay.’
De eerste opdracht is om verleidingen even te ontlopen. Bij grofvuildagen even binnenblijven of niet naar de verleidelijke winkels gaan of naar de koopsites surfen. Daarna moeten mensen gaan oefenen met hoog-risicosituaties en moeten ze juist wel naar de Action of Marktplaats, om te oefenen met niets kopen of alleen dat kopen wat ze zich vooraf hebben voorgenomen. Het onrustige gevoel dat deze bezoeken oproepen, moeten ze leren verdragen.
De Joode vult aan: ‘Bij voorkeur betrek ik de coach die de cliënt thuis helpt erbij. Als dat niet kan, wil ik het soms op een andere manier controleren en vraag ik bijvoorbeeld naar het bonnetje. Alles wat ze te veel gekocht hebben, moeten ze, zoals we vooraf hebben afgesproken, terugbrengen.’
3. Cognities aanpakken
Mensen moeten snappen waarom ze verzamelen en wat weggooien zo lastig maakt. In de volgende fase van de behandeling worden de onderliggende cognities aan de kaak gesteld. De Joode legt uit hoe hij via gedragsexperimenten mensen laat inzien dat sommige redeneringen onlogisch zijn. ‘Mensen zeggen bijvoorbeeld dat als ze het poezenbeeldje van hun overleden moeder wegdoen, ze de herinnering aan moeder kwijtraken. Dan stel ik voor om ermee te experimenteren. Ik neem de beeldjes mee en dan kijken we de volgende sessie of de herinnering daadwerkelijk weg is. Mensen ervaren dan zelf dat dit niet zo blijkt te zijn.’
Ze hoeven dan niet alle poezenbeeldjes weg te doen. ‘Als we een verzameling kunnen reduceren van enkele honderden tot tien of twintig exemplaren, dan heb je veel gewonnen. Maar het gaat me er vooral ook om dat de denkfout is gecorrigeerd,’ zegt De Joode.
4. Ordenen en organiseren
Vervolgens moet het gaan over het opruimen: waar staat alles en waar hoort het? ‘Daar maak je samen een overzicht van,’ zegt Fournier. ‘De boeken in de boekenkast, de administratie op kantoor, de keukenspullen in de keuken. Studieboeken niet in de boekenkast, maar op kantoor.’ Het zou simpel moeten zijn om de spullen vervolgens naar de juiste plek te brengen, het hele huis staat vol. Er moet eerst veel weg om plaats te maken. ‘De tussenfase is rommelig,’ zegt Fournier. ‘Vooral voor partners, als die er zijn, is het een lastige fase.’
Eerder al is afgesproken waar moet worden begonnen. Niet het hele huis kan immers tegelijkertijd worden aangepakt, er moet worden gekozen. Fournier: ‘Het kan gaan om een deel van de woonkamer, de keuken of eerst de kinderkamers, afhankelijk van waar de nood het hoogst is. Daarover moet overeenstemming zijn.’
5. Spullen wegdoen
De laatste fase van de behandeling is de moeilijkste, nu moeten spullen daadwerkelijk weg. Dit is het exposure-gedeelte.
Deze fase komt halverwege de behandeling in zicht en wisselt af met de andere stappen in het behandeling. Bovendien is deze fase doorgaans niet afgerond als de behandeling klaar is. Maar dit is het belangrijkste werk en dat gebeurt thuis.
Toch komt het ook uitgebreid aan bod in de behandelkamer bij de psycholoog. Fournier: ‘We vragen cliënten al hun spullen in drie categorieën op te delen: bewaren, twijfel of wegdoen. De categorie twijfel ga je bespreken: wat zorgt voor de twijfel? Om het te oefenen laten we hen een tas met spullen meenemen, die ze ter plekke moeten indelen.’
Het gaat erom of mensen besliscriteria kunnen opstellen over wanneer ze iets wel of niet willen bewaren. Fournier: ‘Het doel is dat iemand zelf leert te beslissen en dat hij leert omgaan met de bijkomende spanning.’ Hierbij moet de psycholoog voorkomen dat er lange discussies ontstaan. Fournier: ‘Als behandelaar moet je voorkomen dat je vooral bezig bent met overtuigen, dat is niet vruchtbaar. Je kunt beter steeds terug naar de doelen. Iemand wil ‘een leefbaar huis’, moet je dan deze twintig vazen bewaren of niet?’ Als mensen met de spanning kunnen omgaan en als de besliscriteria duidelijk zijn, kunnen meerdere mensen de patiënt thuis helpen om meters te maken met wegdoen.
De behandeling bij het Academisch Angstcentrum van Altrecht bestaat uit twaal wekelijkse bijeenkomsten. Individuele trajecten bestaan uit 26 sessies.
Amper ziekte-inzicht
Bij zo’n veertig tot zestig procent van de patiënten zie je na behandeling verandering optreden. Bij een grote groep dus niet. Waarom? Wat meespeelt is dat een groot deel van de patiënten een beperkt ziekte-inzicht heeft, daarnaast is de problematiek erg complex en er is veel comorbiditeit. ‘Het komt erop aan dat je in de behandeling inspeelt op verschillende aspecten van de hoarding in combinatie met motiverende gesprekstechniek,’ zegt Fournier.
Wat Fournier betreft zouden meer psychologen zich met hoarding mogen bezighouden. ‘Het is niet zo’n populaire behandeling, want een behandeling is taai en intensief en de behandelaar heeft veel extra taken erbij, zoals het overleg met thuiszorg, de GGD en het thuisfront.’
Deze oproep is begeleider Stokman uit het hart gegrepen. Zij werkt veel met hoarders in de Bollenstreek, maar die kan ze niet naar hulpverleners doorsturen. Psychiaters in de regio kunnen niets met hoarding. Ze kunnen hooguit medicatie voorschrijven. Maar mensen als Jan nemen geen medicatie, want ze voelen zich niet ziek. Voor hulp zou Jan daarom naar Utrecht moeten reizen, maar hij heeft geen auto en het openbaar vervoer is te omslachtig en vooral te duur. ‘Ik zou hem er hooguit één keer heenkrijgen.’ Daarom wil Stokman er iets aan doen in haar regio. ‘Ik ben bij Rivierduinen iets aan het opzetten om hoarding te behandelen. En ik zou ook graag een thuiszorgorganisatie willen hebben die begrijpt waar het om gaat. Dan kan ik als intermediair fungeren. Ik zou heel graag samen willen kunnen optrekken en multidisciplinair kunnen werken.’
Voor Jan is Stokman de thuishulp, ingeschakeld door de woningbouw om iets aan de problemen te doen. Maar verder krijgt Jan geen behandeling. En in het gesprek wordt duidelijk hoe lastig het is om hem tot opruimen te bewegen. Jan is creatief, heeft allerlei ideeën over wat hij nog wil: binnenhuisarchitect worden, een winkeltje beginnen, of gewoon creatief zijn. Maar ook beweegt hij vaak van het onderwerp weg. Of hij zegt dat hij iets niet kan omdat hij last heeft van zijn voeten, van zijn handen. Of omdat hij voor zijn moeder moest zorgen. Of dat ze is overleden. Het zijn steeds weer andere problemen waar hij tegenaan loopt.
Ergens halverwege het gesprek oppert hij opeens dat hij graag in de zorg wil werken. Ze hebben immers behoefte aan personeel.
Stokman reageert verbaasd. ‘Je moet je huis opruimen, waarom wil je opeens in de zorg gaan werken?’
‘Dan kan ik wat geld verdienen,’ legt Jan uit. ‘Is het niet vooral om je huis te ontlopen?’ vraagt Stokman. En wat hij met dat geld zou willen? Het gaat Jan er meer om dat hij dan wel ‘een loodsje’ kan bekostigen. ‘Dan hoef je geen spullen weg te doen,’
concludeert Stokman. Jan geeft het gelijk toe. ‘Jaaa, daar ben ik wel heel hardnekkig in.’
Bron: 1. De basis voor de behandeling werd gelegd door de Amerikanen Gail Steketee (Boston University), Randy O. Frost (Smith College, Northhampton) en David F. Tolin (Yale University), zij hebben in het verleden het meeste onderzoek naar hoarding gedaan.
Beeld: ronstik/shutterstock.com