Lees verder
Ieder mens doet aan psychologie, aldus wijlen Bert Duijker, de Amsterdamse psycholoog die ooit verantwoordelijk was voor de indeling van het vakgebied in verschillende subdisciplines. Hoe doen niet-psychologen die dag in dag uit met mensen werken aan psychologie? In deze aflevering grafisch ontwerper Jaap Drupsteen.
Geertje Kindermans

Jaap Drupsteen (1942) is grafisch ontwerper, onder meer bekend door zijn baanbrekende werk voor televisie. Toen de vpro van de omroepster af wilde, ontwikkelde Drupsteen ter vervanging leaders van vpro-programma’s. Ook maakte hij de vpro-huisstijl. Later gooide hij het over een andere boeg en ontwierp hij officieel drukwerk, zoals het laatste guldenbiljet (van een tientje), het paspoort en postzegels. De laatste tijd is hij een nieuwe en verrassende richting ingeslagen: hij ontwikkelt video voor concerten en dancefeesten.

De terreinen lijken niet veel met elkaar te maken te hebben, maar er zit lijn en logica in zijn carrière. Drupsteen heeft naast zijn werk als vormgever altijd muziek gemaakt, onder andere als bassist. Die twee kanten kwamen tot uiting in zijn televisiewerk; bij het maken van de tv graphics moeten beeld en geluid op elkaar worden afgestemd. Datzelfde doet hij nu in de lichtshows die hij maakt. En wie de guldenbiljetten goed bekijkt, ziet overeenkomsten met de beelden die hij voor televisie produceerde. ‘Het verbaast mij zelf wel eens, maar ik hoor vaak dat mijn werk een herkenbare signatuur heeft,’ zegt Drupsteen. Een andere kenmerk van zijn werk is dat hij het vrije ontwerpen combineert met het werken met techniek. ‘Die combinatie heb ik altijd inspirerend gevonden. Het is een soort mijnenveld waar je je goed doorheen moet zien te slaan. De techniek stuurt je allerlei kanten op en brengt je bij oplossingen die je van tevoren nooit had verzonnen.’

Studio vol

Hoe beweegt Drupsteen zich in de totaal verschillende werelden? Voor zijn televisiewerk nam hij de filmpjes op in een studio vol technici zoals cameramensen, beeldtechnici, een schakeltechnicus en een audiotechnicus. Deze mensen stuurde hij aan. ‘Ik moest eerst weten wat er technisch allemaal mogelijk was, daarover liet ik me goed informeren, vervolgens moest ik nadenken wat ik wilde en dat moest ik die mensen laten doen.’

Drupsteen was altijd op zoek naar nieuwe effecten. ‘Als ik tijdens het werken zag dat dingen fout gingen – rare vervormingen, vreemde effecten, kleurverschillen – dan noteerde ik die, zodat ik zo’n effect later bewust kon inzetten.’ Door zijn experimentele manier van werken, konden technici zich vaak nog geen voorstelling van het eindresultaat maken. Drupsteen, bedachtzaam: ‘Ik heb ontdekt dat het werkt als je uitlegt wat je doet. Dat heb ik moeten leren.’ Voor die tijd gaf hij alleen instructies en als het niet naar zijn zin was, mompelde hij iets als: ‘Nee, dat is niets. Dan dachten die mensen dat ze het fout hadden gedaan, maar ik had het over het resultaat.’ Zolang hij met de allerbeste technici werkte ging het vaak goed, die konden hem volgen. Maar andere technici hadden er soms moeite mee. ‘Ik leerde stap voor stap en geduldig uitleggen wat ik wilde. Dat werkte, dan begrepen ze het proces.’

Althans… zo werkte het in Nederland. In andere culturen gaat het anders, merkte hij tijdens een opdracht in Oostenrijk. ‘Ik deed daar een televisieregistratie. Ik had de technici uitgelegd wat de bedoeling was, met een storyboard erbij, iedereen begreep het. De volgende dag in de studio liepen de technici een beetje te dralen, er gebeurde niets. Ik snapte er geen bal van. Ik vroeg de opnameleider wanneer men ging beginnen. Die zei dat hij dat ook niet wist. Een wand was nog niet uitgelicht, de geluidsman liep nog rond. Ik ging naar de lichtman en vroeg waarom hij niets deed. “Maar zeg dan wat u wilt!” riep hij. Opeens begreep ik het. In een andere studio had ik de regisseur als een officier zien wijzen en had ik hem horen roepen en orders zien uitdelen. Blijkbaar moest het hier op deze manier. Dus riep ik terug: “Wat u moet doen, dat vraagt u mij? Dat is uw vak!” Pas toen kwamen ze in actie. Ik heb er een spel van gemaakt. Ik ben rechtop gaan staan, gaf korte bevelen. “Hoe is het met de camera? Hebt u begrepen wat u moet doen? U staat verkeerd! Ziet u dat zelf?” Ik was echt een lul, ik heb zelfs mijn loopje aangepast.’ Hij staat op, marcheert rechtop door zijn kamer. ‘En dat werkte, dat vonden ze heel gewoon.’

Officiële wereld

Maar overal werd de cultuur-tv opgeofferd aan de kijkcijfers. Tegelijkertijd kwam hij in aanraking met de wereld van de officiële documenten. Officiële documenten moeten aan veel (vooral veiligheids)eisen voldoen. Net als bij zijn tv-werk liet Drupsteen zich ook hierbij inspireren door de beperkingen die hem werden opgelegd. ‘Ik deed alles wat er werd gevraagd, maar zo dat ik er lol in had.’

Zoals de bankbiljetten die hij ontwierp. Ontwerper Ootje Oxenaar vroeg hem om aan een competitie mee te doen. ‘Ik kreeg een dik boekwerk met specificaties en eisen, dat waren mijn obstakels. Ik heb de volgorde van prioriteiten niet helemaal gevolgd, bepaalde eisen en wensen heb ik belangrijker gemaakt, andere wat minder belangrijk. Hoe meer je er goed had, hoe hoger je in de rangorde eindigde. Maar die rangorde zag ik anders. Er waren zoveel veiligheidseisen, dat ik me afvroeg waarom ik ook nog een onderwerp zou verzinnen. Dus kwamen er bij mij geen molens of zeilboten op.’

Het werden biljetten met een abstracte ornamentiek. Bepaalde beveiligende kenmerken maakte hij prominenter. Aanvankelijk eindigde Drupsteen onderaan het lijstje. Iedere ontwerper mocht zijn ontwerp verdedigen bij de directie van De Nederlandsche Bank en Drupsteen slaagde erin de directie te overtuigen.

Leuk om dingen te ontwerpen die iedereen kent, maar de relatie met de opdrachtgever, als die goed is, dat vindt Drupsteen het allerleukste. In de wereld van het officiële drukwerk werkt een ander soort mensen dan bij de omroep. Toch is zijn ervaring doorgaans positief. ‘Ik krijg meestal opdrachten van de sjiekere instanties. Je schift kennelijk met je persoonlijkheid.’

Maar ook deze lijn van werken veranderde. ‘Vroeger moest ik mijn werk presenteren aan raden van bestuur en directies. Tegenwoordig word ik vaak begeleid door een medewerker die parttime werkt en niet zelf mag beslissen. Dat gaat niet zo goed: het duurt langer, is omslachtiger en het resultaat is minder, al beseffen de managers dat vaak niet. Dan krijg ik opeens te horen: “Nee! Het moet groen! Of: waarom maakt die man niet gewoon wat we hebben besteld?” Daar kan ik niets mee.’

Inmiddels houdt hij zich bezig met motion graphics voor grote videoprojecties bij concerten. Ook voor dance-evenementen waar hij via zijn zoon in rolde. Het is weer een totaal andere wereld. ‘Eigenlijk zijn het middelbare scholieren die dansfeestjes organiseerden en dat is heel groot geworden. Ze zijn gewend om te bestellen, om daarbij weinig te overleggen en het mag niets kosten.’

Ook daar ontwikkelde Drupsteen vernieuwende ideeën. ‘De truc is nu om zo’n lichtshow zo te maken dat het beeld de muzikale opwinding verhevigt. VJ-shows en lichtshows zijn nu nog vaak een ratjetoe; psychedelische, stroboscopische onrust waar je gek van wordt. Met Mattijs Kneppers (eigenaar van Arttech, bouwt onder meer interactieve installaties, red.) heb ik een systeem ontwikkeld dat de video-animaties exact gelijk afspeelt met de pulse die je hoort en ziet. Oog en oor krijgen een homogene zintuiglijke ervaring die de beleving veel krachtiger maakt.’

Dit systeem is technisch heel complex, maar als het lukt om de organisatoren het verschil te laten inzien, zal dat iets veranderen in de dance-wereld. En ja, daarvoor is hij natuurlijk vaak op zo’n dance-feest geweest. Toen hij de eerste keer op zo’n feestje was en de muziek begon te dreunen, vluchtte hij naar het toilet om nat wc-papier in zijn oren te proppen. Eenmaal terug in de zaal ging hij staan kijken en om vier ’s nachts uur stond hij er nog.

Misschien is dat wel de kern van de manier waarop Drupsteen met mensen en dingen omgaat. Hij past zich niet aan, hij raakt gefascineerd en bevlogen. ‘De buitenwereld denkt over die muziek dat het alleen maar boem, boem, boem is, maar er gebeuren interessante dingen hoor! En maar klagen dat die kinderen niet aan cultuur doen… Ze hebben hun eigen cultuur!’

Foto: Peter Valckx