Lees verder
Deze rubriek belicht onder zoek waaraan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een Veni-, Vidi- of Vici-beurs heeft toegekend. In dit nummer: Martin Dresler is hoofdonderzoeker van het Donders Institute voor Cognitieve Neuroimaging en leidt het Donders Sleep & Memory Lab. Hij ontving een Vidi-beurs voor zijn onderzoek naar REM-slaap en naar het hoe en waarom van dromen.
Geertje Kindermans

Onze dromen bevatten verborgen boodschappen en via droomduiding kunnen we die achterhalen; een Freudiaanse gedachte die moderne slaap- en droomonderzoekers al ver achter zich hebben gelaten. Jammer, want of het nu waar is of niet, het blijft een aantrekkelijk idee. Martin Dresler moet erom lachen. ‘De wetenschap geeft niet om wat mooi is, het gaat om wat waar is,’ reageert hij.

Dresler leidt het Donders Sleep & Memory Lab in Nijmegen en doet met zijn medewerkers de komende jaren onderzoek met behulp van een Vidisubsidie. Een mogelijke functie van dromen gaat hij ook onderzoeken. Maar vooral wil hij de neurobiologie van de REM-slaap ontrafelen.

De afgelopen twintig jaar ging het meeste slaaponderzoek over niet-REM- slaap. ‘Die fasen leken belangrijker voor de geheugenconsolidatie en andere mogelijke functies van slaap,’ zegt Dresler. Daarom is het nu tijd om de REM-slaap weer onder de loep te nemen. Dresler wil daarvoor slapende proefpersonen met zowel  EEG als FMRI meten. De EEG om te constateren of er sprake is van REM-slaap en de FMRI om te kijken welke hersendelen gedurende die fase actief zijn.

Herrie in de scanner

Het is lastig FMRI-metingen van de REM- slaap te maken, omdat deze slaapfase moeilijk te bereiken is in de luidruchtige FMRI-scanner. Inmiddels zijn er scanners ontwikkeld die veel minder geluid maken, en Dresler hoopt dat het hiermee beter lukt.

‘We willen weten welke delen van de hersenen actief worden en hoe ze onderling verbonden zijn,’ zegt hij. ‘En ook hoe de oogbewegingen op hersenniveau worden gecontroleerd. Maken dromers opzettelijke of onopzettelijke oogbewegingen?’ Want een vraag binnen het slaaponderzoek is of oogbewegingen een expressie zijn van de dromen. Of is het tegenovergestelde het geval: de oogbewegingen zijn willekeurig en de hersenen interpreteren die en maken er vervolgens een verhaal van. Dan wordt de inhoud van een droom beïnvloed door de oogbewegingen in plaats van andersom. Mogelijk dat Dresler hier met zijn werk meer licht op zal kunnen werpen.

Ook wil hij grote verzamelingen van slaapdata bekijken. ‘Slaaponderzoek werkt doorgaans met kleine steekproefgroottes. Maar er zijn slaapdatasets waarbij EEG’s van honderden of zelfs duizenden nachten zijn opgenomen. Daarmee kunnen we heel andere vragen beantwoorden. Mensen doorlopen vier of vijf slaapcycli per nacht. We weten dat zich bepaalde EEG-patronen voordoen, zoals langzame golven of patronen die gerelateerd worden aan cognitieve functies, zoals het geheugen. Ze lijken willekeurig in de slaap voor te komen, maar in grote samples kunnen we zien of ze vaker op een bepaald punt in de slaapcyclus voorkomen, bijvoorbeeld vooral in het begin of aan het einde ervan.

Er lijken ook twee verschillende vormen van REM-slaap te zijn, een met en een zonder oogbewegingen. Verschillen deze twee slechts een beetje van elkaar of zijn er echt twee verschillende stadia van REM-slaap?

Daarnaast gaat Dresler naar droominhoud kijken. Grofweg zijn er twee kampen op dit gebied. Het ene kamp stelt dat dromen geen functie hebben en een soort afval van de geest zijn. Dresler: ‘Volgens theorieën uit de jaren zeventig worden dromen opgewekt door de hersenen, waarbij willekeurige herinneringsfragmenten in de cortex actief worden. En die maakt er vervolgens een min of meer coherent verhaal van. Dat zou verklaren waarom onze dromen vaak zo bizar zijn. Om te beginnen wil ik weten welke delen precies een rol spelen bij het dromen.’

Het tweede kamp stelt: dromen hebben een functie, namelijk het trainen van vaardigheden in een veilige omgeving. Dresler: ‘Het rare van dromen is dat ze heel werkelijk lijken. De simulatie van de werkelijkheid is perfect, levendig en gedetailleerd. Maar afgezien daarvan zijn we cognitief beperkt. We kunnen niet reflecteren in de droom. Hoe bizar het ook is, we denken nooit: dit kan niet waar zijn. Verder is onze vrije wil heel zwak en het geheugen werkt niet goed tijdens onze dromen. We kunnen ons ons normale leven niet herinneren en we weten zelfs niet meer wat we drie minuten geleden deden.’

Dat is vreemd, aldus Dresler. ‘Maar dit kamp stelt dat dromen echt een functie vervullen. We dromen vaak van dreigingen of sociale situaties. Mogelijk fungeren dromen als een simulatie van de werkelijkheid, een veilige omgeving waarin we nieuwe copingstrategieën kunnen uitproberen. Overdag zou dat niet zonder gevolgen blijven. Maar dan is het noodzakelijk dat we ons niet realiseren dat we dromen, anders werkt het niet. Zo zou dromen een evolutionair voordeel kunnen hebben.’

Verder wil Dresler droomamnesia onderzoeken. ‘We vergeten de meeste van onze dromen. En dat is opvallend, want onze dromen zijn vaak verrassend, nieuw en emotioneel, typisch kenmerken waardoor je ze juist heel goed zou moeten kunnen onthouden. Als je hetzelfde overdag zou meemaken, zou je het nooit vergeten. Hoe kan het dat dromen amper blijven hangen? Dat is ook vanuit evolutionair oogpunt te begrijpen. Het zou tot verwarring kunnen leiden als je je dromen en de werkelijkheid niet uit elkaar kunt houden. Maar hoe werkt dat vergeten precies? Is het een bepaald mechanisme dat dit veroorzaakt of is het een bijproduct van het neurochemische proces?’ En hoe is deze amnesia te verenigen met het idee dat je in je dromen nieuwe vaardigheden traint? Dresler: ‘Het gaat om leren door het procedurele geheugenstysteem, waarbij je je het geleerde dus niet bewust hoeft te herinneren. Zoals we ook leren fietsen,’ legt Dresler uit.

Welke theorie al dan niet klopt, daar hoopt Dresler ook zijn licht over te laten schijnen.

 

Foto: Donders Institute