Lees verder
Gerrit Breeuwsma

De psychologie is overal, begon de nog prille nip-voorzitter Hans Kombrink ’s ochtend opgewekt: in de rechtbank en op het sportveld, van de behandelkamer tot in het bedrijf. Dat is niet zo verwonderlijk, meende hij, want overal is het begrijpen van menselijk gedrag nodig – ik geloof zelfs dat het woord ‘duiden’ viel. Niettemin blijven psychologen bij dat alles wel eens onzichtbaar, ondergesneeuwd door de concurrentie, de tegenspelers in het maatschappelijke veld. Het nip zal zich dan ook, aldus Kombrink, meer richten op het profileren van de psycholoog, en omdat iedere verandering bij jezelf begint, zal de vereniging er alles aan doen om van haar ‘stoffige imago’ af te komen. Zelf schrik ik altijd van wat er onder het stof vandaan komt, maar vooruit, we zullen het zien.

Bont gezelschap
De psychologie is overal en overal waar je keek waren dan ook psychologen. Er moeten er zo’n zeshonderd naar Haarlem zijn afgereisd en dat leverde tussen het station en De Philharmonie iets van een stoet op, een kleine processie van psychologen met voorop de denkbeeldige misdienaars van de geest die een glimmende Psy meetorsten, met daarachter de hoogwaardigheidsbekleders, dan het gemene volk, en helemaal achteraan liep ik, altijd wat ongemakkelijk in een groep, en ik vroeg me af of wij nu onzichtbaar waren. Ik hoopte een beetje van wel.
In De Philharmonie werden we opgewacht door meisjes in witte laarsjes en witte bontmutsjes, een outfit die je vroeger wel op het kerstnummer van de Playboy zag, maar dan net iets minder gekleed op het gure winterweer. Ik mocht daar altijd graag naar kijken. De meisjes lieten ons een greep doen in een mandje met kleurige pilletjes, nou ja smarties, een hint naar één van de thema’s van de dag. Ik heb me het hoofd gebroken of dit nu stoffig was of ‘retrostoffig’ en dus eigenlijk hip, maar kwam er niet uit. Er was ook geen tijd voor, want het programma was vol en, zeg ik alvast, te veel om hier de revue te laten passeren. Ik zal er slechts enkele onderdelen uitlichten.
Het programma begon met een wel erg energieke introductie van dagvoorzitter Pieter Hilhorst, die het publiek liet opstaan bij vragen als ‘Wie is wel eens depressief?’ of ‘Wie is nog nooit depressief geweest?’ Zelf rende hij daar wat tussendoor en alles bij elkaar had het een hoog Nederland in beweging gehalte. Misschien was dat ook wel de opzet, want later op de dag werd verschillende keren opgemerkt dat de psychologie meer aandacht moest hebben voor de rol van het somatische, het lichaam en de levensstijl. Ondertussen waren er heel wat psychologen die, als ze Hilhorst op hen af zagen stormen, even hoopten onzichtbaar te worden.

De schuld van je hersenen
Het congres werd geopend met een lezing van hoogleraar Theorie en geschiedenis van de psychologie Trudy Dehue Nieuwe tijden, anders lijden over de depressie-epidemie. Dehue volgde in grote lijnen haar recente boek, De depressie-epidemie, beginnend met een inleiding in de wetenschapsfilosofie, om die vervolgens te koppelen aan de opkomst van de dsm. Ze liet zien dat de dsm aanvankelijk sterk gericht was op de context van de psychologische problematiek: mensen werden ziek onder invloed van een ziekmakende omgeving. Met de dsm-iii vond een standaardisatie plaats waarin de verwijzing naar oorzaken goeddeels verdween en het accent kwam te liggen op de labeling van aandoeningen. Hoewel die aanpak objectiever lijkt – minder speculatief over mogelijke oorzaken – heeft naar Dehues mening de labeling een enorm effect gehad op niet alleen de definitie van ziektebeelden, maar ook de ervaring ervan door mensen. Zij laten zich niet alleen een label aanpraten, maar identificeren zich vaak ook met het label.
Het label zelf wordt steeds vaker geïdentificeerd als oorzaak van het probleem. Wanneer een kind druk is, aandachtsproblemen heeft, enzovoort, noemen we dat adhd, maar in de praktijk gaat het vaak andersom. Je hebt adhd en daarom ben je druk. Daar komt nog bij dat maar al te gemakkelijk wordt verondersteld dat adhd een biologische oorzaak heeft, die terug te vinden is in de hersenen, waarmee de stoornis een wel heel particuliere aangelegenheid is geworden: een gevolg van jouw brein!
In Dehues betoog ligt het zwaartepunt bij de vraag hoe het toch komt dat depressie in de welvaartsmaatschappij zulke epidemische vormen heeft kunnen aannemen. Ze draagt drie verschillende verklaringen aan: (a) depressie heeft altijd bestaan maar we zijn eindelijk in staat haar als ziekte te herkennen, dan wel (b) de verzorgingsstaat heeft ons kleinzerig gemaakt, of (c) de farmaceutische industrie heeft het zo sterk gepromoot dat steeds meer mensen zijn gaan geloven dat ze depressief zijn. Zonder dat ze de rol van de eerste twee verklaringen helemaal afdoende kan weerleggen, zet zij haar kaarten op de laatste verklaringen. Aan de hand van amusante, maar tegelijkertijd schokkende voorbeelden liet ze zien hoe de farmaceutische industrie een steeds grotere invloed – van het onderzoek naar de werking van medicijnen tot het in de markt zetten van haar producten – heeft gekregen op wat wij psychisch ziek zijn gaan noemen. Op het continuüm van ziekte en gezondheid zijn bovendien steeds meer problemen van het leven in de greep van de pillen gekomen. Het ‘normale ongeluk’ moet zoveel mogelijk uit het leven worden gebannen en de verantwoordelijkheid daarvoor is bij het individu komen te liggen, want het is tenslotte zijn brein, zijn biologie die de oorzaak is van zijn persoonlijke ongeluk.

Preek voor eigen parochie
Dehues prikkelende lezing illustreerde hoe je met een wetenschapsfilosofische analyse de psychologische praktijkbeoefening wel degelijk in de kern kunt raken. Het had ook de inzet kunnen zijn in het debat over Psychologen en pillen dat daarna op mijn programma stond. Hoogleraar Klinische psychologie Jan Derksen hield als lid van een speciale Taskforce van het nip een pleidooi voor een (beperkt) voorschrijfrecht van psychologen. Er is sinds de jaren zestig veel veranderd op het terrein van de psychofarmaca en ook veel psychologen zijn inmiddels van mening dat medicijnen niet uit den boze zijn. Het zijn echter de huisartsen
die, op basis van een tien-minutenconsult, voorschrijven, terwijl psychologen de cliënt langer en vaker zien. Bovendien komen veel cliënten met middelengebruik naar de psycholoog en dan is het goed om de behandeling op dat gebruik af te stellen.
Helaas werd het debat niet echt een debat. Op het podium zaten uitsluitend voorstanders, terwijl de zaal zich beperkte tot voorzichtige vragen over mogelijke complicaties en tekorten in de opleiding van de psycholoog. Dat laatste meenden Derksen en de zijnen te kunnen ondervangen met meer aandacht voor de werking van het lichaam in de opleiding. Aan het eind leek slechts een handjevol tegen het voorschrijfrecht. Steekhoudende argumenten voor heb ik echter niet kunnen ontdekken. Het feit dat artsen weinig tijd hebben is lastig, maar niet een argument vóór psychologen (zoals het ook geen argument is voor alternatieve geneeskunde). Het feit dat veel cliënten al met middelengebruik aan een therapie beginnen, is ook geen goed argument. Als straks blijkt dat cliënten wapens op zak hebben, willen psychologen dan ook politiebevoegdheden? Vooralsnog zou het misschien beter zijn in te zetten op een betere samenwerking tussen huisarts en psycholoog.
Na al het instemmende applaus voor Dehues kritische standpunt ten aanzien van de farmaceutische industrie was het jammer dat niemand van de voorstanders zich expliciet de vraag stelde wát we nu eigenlijk willen voorschrijven: medicijnen die vaak te vroeg en te ruimhartig op de markt worden gebracht? Doen we dan straks zelf wat we nu bekritiseren? Of zijn wij zoveel slimmer en kritischer dan artsen?

‘Echte ziekte’ voor de psychiater?
Het was tijdens het debat dat volgde op de lezing van hoogleraar Neuropsychologie Herman Kolk, dat er kritische kanttekeningen werden geplaatst bij Dehues lezing. Kolks betoog kwam erop neer dat de aandacht voor de hersenen in de psychologie meer is dan een hype en wel degelijk nieuwe inzichten biedt, zonder dat, zoals sommige neuropsychologen niet moe worden te beweren, daarmee vraagstukken over het bewustzijn of de vrije wil naar de schroothoop kunnen. Hij pleitte voor een psychologie waarin hersenen en ervaring niet langer meer als aparte domeinen worden opgevat.
Iedereen was het daar zo mee eens dat het in het aansluitende debat Van sofa naar scan nauwelijks aanleiding gaf tot discussie. Hoogleraar psychiatrie en psychotherapie Frank Koerselman zag dan ook zijn kans schoon om te reageren op het eerdere betoog van Dehue. Volgens hem dreigde het gevaar dat met haar afkeer van labels de ‘echte depressie’ werd ontkend. Misschien werd het wel weer tijd om onderscheid te maken tussen ziekte(problemen) en welbevinden, waarbij je op je vingers kon uittellen dat psychiaters zich met echte ziekte zouden moeten bezighouden en psychologen met problemen in het welbevinden. Daarmee zou de discussie over het voorschrijfrecht ook goeddeels zijn beslecht.

Er viel natuurlijk meer te beleven dan debatteren alleen. Er waren lezingen, workshops en aan het eind van de dag waren er nog de prijsuitreikingen van de nip-onderscheidingen 2008 (de bijbehorende laudiatios waren in het decembernummer van 2008 te lezen). Daarna was het tijd voor een borrel. Ik keek nog even naar de witte bontmutsmeisjes, die zich nu ook nog getooid hadden met een hertengewei, waarvan ik de bedoeling niet helemaal begreep, maar dat me niettemin op allerlei gedachten bracht.
Ondertussen was het tijd geworden om naar huis te gaan. Terwijl ik naar het station wandelde, wist ik dat er overal psychologen waren, maar ik zag ze niet, of het moest die ene zijn waarvan ik de vage contouren in de etalageruit zag weerspiegeld.

Dr. G. Breeuwsma is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan de sectie Ontwikkelingspsychologie en Experimentele psychologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog. E-mail: g.breeuwsma@rug.nl.