Lees verder
In 2018 is een groep docenten, wetenschappers, leerplandeskundigen en andere geïnteresseerden – de initiatiefgroep Psychologiecurriculum – gestart met het ontwikkelen van een compact kerncurriculum voor een vak of leergebied psychologie voor het voortgezet onderwijs en de bovenbouw van het primair onderwijs. Onderhavig visiestuk op zo’n curriculum, inclusief een keuze voor bepaalde psychologische kennis en vaardigheden, dient hier als forumbijdrage. Denny Borsboom en Jan Bransen geven commentaar.
Jasper Beckeringh, Kees van Setten, Pascal Wilhelm

Kinderen en jongeren ontwikkelen zich razendsnel. Dat gaat in de meeste gevallen goed, maar zelden zonder slag of stoot. Met name de puberteit en de veranderingen die daarbij horen, ervaren jongeren als een ingewikkelde tijd. Maar ook daarvoor al, en in de gehele adolescentiefase, is het voor kinderen en jongeren goed om stil te (leren) staan bij de vraag waarom ze denken, doen en voelen zoals ze dat doen. Kennis van en inzicht in psychologie kan hen hierbij helpen. Psychologie en haar verschillende deeldisciplines reiken kinderen en jongeren kennis aan die raakt aan hun ontwikkeling, hun emoties en hun welbevinden. Het leert hen over denken, voelen en leren, en over de manieren waarop mensen zich tot elkaar verhouden. Dat helpt kinderen en jongeren om beter grip te krijgen op hun leven.

Psychologische inzichten geven ons antwoorden op persoonlijke en maatschappelijke vragen. ‘Waarom vind ik het lastig om goede keuzes te maken?’ En: ‘Waarom gedraag ik me anders als ik in een groep ben?’ Of: ‘Waarom discrimineren we sommige mensen?’ Ze geven ons inzicht in de manieren waarop anderen ons gedrag proberen te beïnvloeden – denk aan (social) media, reclames en ook de overheid (nudging)1.

Mogelijk helpt kennis van psychologie jongeren bij het maken van keuzes – op persoonlijk, maar ook op ethisch of economisch vlak. In ieder geval helpt het hen hun eigen emoties en die van anderen beter te begrijpen en geeft het inzicht in hoe zij en hoe mensen met andere mogelijkheden denken en leren.

Psychologische geletterdheid

Het is gebruikelijk de hoofddoelen van het onderwijs te omschrijven als persoonsvorming, socialisatie en kwalificatie.2 Psychologische geletterdheid dient alle drie deze doelen. Allereerst draagt het in belangrijke mate bij aan de persoonlijke vorming van kinderen. Kennis van en inzicht in geselecteerde onderdelen van de psychologie dragen bij aan de empathische en morele vermogens van kinderen, hun veerkracht en hun welbevinden. Daarnaast draagt psychologische geletterdheid bij aan de socialisatie van de leerlingen. Door kennis te maken met aspecten van de psychologie krijgen de leerlingen inzicht in hoe mensen elkaar beïnvloeden en kunnen zij beter duiden waar gevoelens en ideeën in de samenleving vandaan komen. Ook leren ze hoe ze zelf een positieve bijdrage kunnen leveren aan de (school) gemeenschap en de samenleving. Tenslotte helpt psychologische geletterdheid leerlingen zich te bekwamen in (onderzoeks)-vaardigheden die relevant zijn voor een studie in de sociale wetenschappen en bij sociale beroepen.

Kennis van en inzicht in geselecteerde onderdelen van de psychologie dragen bij aan de empathische en morele vermogens van kinderen, hun veerkracht en hun welbevinden

Alle grote kranten publiceerden het afgelopen jaar oproepen om psychologie als schoolvak in te voeren. Verschillende scholen zijn daar al mee bezig – als vak, in modules, als onderdeel van een ander vak of vakken; een eerste lesmethode is begin dit jaar op de markt gekomen. Nog voordat psychologie op school een hoge vlucht neemt – en dat kan zomaar gebeuren – lijkt het ons goed en juist om kaders en richtlijnen te ontwikkelen voor een stevig en goed doordacht leergebied of vak. Centraal daarin staan psychologische kennis en psychologische vaardigheden die dienstbaar kúnnen zijn aan kinderen die in ontwikkeling zijn – en dus niet een ongepast psychologiseren in de klas.

Inhoud

Kern van de psychologie is het bestuderen van menselijk gedrag. Het gaat daarbij niet alleen om uiterlijk waarneembaar gedrag, maar ook om denk- en om leergedrag (cognitie). Ook het bewustzijn en de emoties zijn onderdeel van het curriculum.

Doordat iedereen wel ideeën heeft bij of over het gedrag van anderen, is iedereen wel een beetje een psycholoog. Een echte psycholoog zet bij het bestuderen van gedrag een wetenschappelijke bril op. Zij of hij probeert uitspraken over gedrag van mensen te baseren op empirisch bewijs. Psychologie op school helpt kinderen met deze meer objectiverende blik te kijken naar hun eigen gedrag en dat van anderen, zelf onderzoek te doen en vragen te stellen bij het onderzoek van anderen. Zo leren kinderen op een kritische manier na te denken over hun emoties, gedachten en gedrag en dat van de mensen in hun omgeving of in de media.3 Het stelt hen ook in staat om common sense-ideeën over menselijk gedrag te toetsen en op juiste waarde te schatten – inclusief de vele banale beelden en mythes die in de media rondzingen.

Behalve voor het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden, kritisch denken en metacognitie (leren leren), biedt leren over en van psychologie gelegenheid voor het oefenen in tal van andere vaardigheden zoals sociale vaardigheden, interculturele vaardigheden en samenwerken. Het biedt aanknopingspunten voor mediawijsheid en digitale geletterdheid en kan bijdragen aan het probleemoplossend – en creatief vermogen van kinderen en jongeren. Hoe dit er op school precies uitziet is een kwestie van nadere invulling van inhouden en van didactiek.

De inhoudelijke kern aan de hand waarvan deze vaardigheden kunnen worden geoefend is een psychologische canon voor het funderend onderwijs. In een concentrisch model (als kringen in een vijver) raken kinderen vanaf de bovenbouw van het primaire onderwijs in drie fases vertrouwd met belangrijke concepten uit de psychologie en enkele van haar deeldisciplines.

Omdat ondersteuning van de persoonlijke vorming of identiteitsontwikkeling een belangrijk doel is, moeten we daar concepten en inhouden uit selecteren die aanknopingspunten bieden om hun leven te onderzoeken op de schaal die zij begrijpen. Om praktische redenen en op inhoudelijke (ontwikkelingspsychologische) gronden hebben we daarbij bewust gekozen voor inhouden en begrippen uit de neuropsychologie, de sociale psychologie, de gezondheidspsychologie, de ontwikkelingspsychologie en de cognitieve psychologie. Vanzelfsprekend hebben scholen en docenten daarnaast vrijheid om eigen accenten te zetten en naar wens andere inhouden en vaardigheden aan de te ontwikkelen kernen toe te voegen.

Plek van psychologie in het curriculum

In verschillende landen (onder meer Australië, Engeland, Finland, de Verenigde Staten en Zwitserland) en onderwijssystemen, zoals het International Baccalaureate, is psychologie een keuzevak in het voortgezet onderwijs. In Nederland bestaat die traditie niet. Daarmee ontnemen we kinderen de mogelijkheid te ‘snuffelen’ aan een academisch domein dat grote invloed heeft (gehad) op de manier waarop we over onszelf en elkaar praten en denken. We stellen hen evenmin in staat leerinhouden te bestuderen die hen erbij helpen, zichzelf en de wereld heel direct, in het nu te begrijpen en die hen handelingsalternatieven kunnen aanreiken. Een vak of leerdomein dat heel verrijkend kan zijn en dat ook ver kan reiken als het gaat om de ontwikkeling van de kennis en vaardigheden die jongeren nu en in de toekomst nodig hebben.

Psychologen, docenten, ouders, leerlingbegeleiders en niet in de laatste plaats de leerlingen zelf willen psychologie op school.4 Om te voorzien in die behoefte is het wijs nu een kerncurriculum te ontwikkelen voor een vak of leerdomein psychologie voor leerlingen van tien tot achttien jaar. Op basis daarvan kunnen we gezamenlijk de kwaliteit van kennis en vaardigheden die leerlingen op school ontwikkelen op dit gebied ijken en bewaken. Dat kan geen statisch geheel zijn, maar moet wel af en toe worden vastgelegd. Op grond van veranderingen in de maatschappij en nieuwe vakinhoudelijke inzichten zal ook deze ‘psychologische canon’ hierna periodiek herijkt moeten worden.

Er is veel voor te zeggen om met zo’n canon een zelfstandig schoolvak psychologie te ontwikkelen dat verwijst naar een academische traditie en haar instituties. Daar zijn ook belangrijke argumenten tegenin te brengen, zoals de ervaren overladenheid van het bestaande curriculum, de versnippering ervan en het vraagstuk van gekwalificeerde docenten. Aan een ‘uitgesmeerde’ variant, waarin bestaande vakken of leergebieden onderdelen van de psychologische canon adapteren, zitten voordelen, maar kleven ook bezwaren (organiseerbaarheid, verantwoordelijkheid, duurzaamheid). Met het oog op de ‘vrijheid van richting en inrichting’ van het Nederlandse onderwijs mogen en hoeven wij die keuze niet te maken. Op basis van de visie van de school op onderwijs (of psychologie), lokale omstandigheden en de wensen en behoeften van leerlingen zullen deze en ook andere (inhoudelijke) keuzes door scholen moeten worden gemaakt.

In het primair onderwijs raken inhouden en vaardigheden die van belang zijn voor psychologische geletterdheid aan het leerdomein Oriëntatie op Jezelf en de Wereld (OJW; onder andere Biologie, gezonde school, zorg voor psychische gezondheid van jezelf en anderen, sociaal-emotionele vaardigheden).5 In het voortgezet onderwijs zijn er raakvlakken met de vakken biologie, economie, filosofie, godsdienst/levensbeschouwing, maatschappijleer6, scheikunde en statistiek (Wiskunde A en C) alsmede met verzorgende en dienstverlenende vakken in de beroepsgerichte sector.

Omgekeerd levert psychologische geletterdheid een belangrijke verdieping aan en zelfs een correctie op kennis in andere domeinen. Zo is psychologie niet alleen dienstbaar aan het mentoraat, maar ook aan burgerschap en maatschappijleer – bijvoorbeeld bij het inzichtelijk maken van groepsprocessen. Psychologie kan het dominante beeld van de ‘rationele’ consument van het vak economie verdiepen en nuanceren. Psychologie kan additionele inhoud en verdieping geven aan scheikunde en biologie, en voeding geven aan ethische en juridische debatten die bij filosofie, maatschappijleer of ook ‘gewoon’ in de klas gevoerd kunnen, of misschien wel moeten worden. Het ontwikkelen van een psychologisch perspectief op mens en wereld, in welke vorm ook, maakt het leren op school al met al meer betekenisvol.


Reactie Jan Bransen

Psychologisch taalvaardig

Wij – mensen – zijn pratende dieren. Wij doen dingen met woorden. Wij regelen bijvoorbeeld al pratend de omgang met anderen en met onszelf. De taal waarmee wij dat kunnen, komt ons niet vanzelf aanwaaien. Hoewel… zij komt ons als kind wel aanwaaien, maar alleen doordat de volwassenen om ons heen haar gebruiken. Daarom is het zo belangrijk dat docenten psychologisch goed geletterd zijn. Want zij zijn de volwassenen met wie onze kinderen op school systematisch en langdurig te maken hebben. Zij zijn de volwassenen die hen in de alledaagse omgang de woorden aanreiken die ze vervolgens zullen leren gebruiken om te praten en te denken over hun eigen gedrag, over hun emoties, hun drijfveren, hun frustraties, hun overtuigingen, hun ambities – kortom over de inhoud van hun ‘psychische stoofpot’, zoals de Amerikaanse filosoof Michael Bratman dat zo treffend noemt.i

Ik wil even iets langer stilstaan bij de psychologische geletterdheid van de volwassenen die onze kinderen in het alledaagse leven omringen. Want daar gebeurt de eerste, cruciale vorming van wat kinderen zich gaan voorstellen als hun mentale binnenwereld. Vraag je maar eens af hoe een kind het woord ‘hoofdpijn’ eigenlijk correct leert gebruiken. Dat moet anders werken dan het woord ‘konijn’, ‘fiets’ of ‘mama’. De referent van deze laatste woorden kun je immers aanwijzen als je het woord gebruikt. Die referenten komen voor in de ruimte die het kind deelt met de volwassene die hem die woorden leert. Je wijst naar een konijn en zegt ‘konijn’. Maar hoe doe je dat met ‘hoofdpijn’? De hoofdpijn van het kind bevindt zich in een ander ervaringsdomein dan jouw eigen hoofdpijn. Het kind ervaart jouw hoofdpijn heel anders dan haar eigen hoofdpijn. Dat is nog best een puzzel voor haar (en voor jou) om de woorden correct te leren gebruiken die ze nodig heeft om over haar eigen ervaringen te leren praten. Dat geldt niet alleen voor hoofdpijn, maar ook voor de verliefdheid, de angst, de woede en de levenslust van jou en je kind. En voor jullie overtuigingen, jullie twijfels en jullie verlangens. Hoe leert een kind het begrip ‘hoofdpijn’ correct gebruiken? Hoe leert het haar hoofdpijn herkennen als hoofdpijn? En hoe leert een lesbisch meisje bijvoorbeeld haar verliefdheid herkennen als verliefdheid als zij opgroeit in een omgeving waarin het volstrekt vanzelfsprekend is dat verliefdheid een woord is dat verwijst naar emoties die zich uitsluitend voordoen als er sprake is van een bepaald soort aantrekkingskracht tussen jongens en meisjes?

Mee leren praten over wat zich in onze mentale binnenwereld afspeelt, is geen leerdoel dat je in de vorm van een schoolvak moet aanbieden

Het is vanwege dit soort vragen dat ik de alledaagse psychologische geletterdheid van alle docenten – in feite van alle volwassenen –veel belangrijker vind voor de psychische gezondheid van onze kinderen dan de psychologische canon die de initiatiefgroep Psychologiecurriculum nu naar voren schuift als de inhoudelijke kern van een verplicht schoolvak. Mee leren praten over wat zich in onze mentale binnenwereld afspeelt, is geen leerdoel dat je in de vorm van een schoolvak moet aanbieden. Zo’n schoolvak gaat niet bijdragen aan de psychische ontwikkeling van kinderen als de volwassenen waarmee zij dagelijks te maken hebben niet over hun eigen ‘psychische stoofpot’ kunnen praten. En zo’n schoolvak zou zich al helemaal niet moeten richten op het bekwamen van leerlingen in de onderzoeksvaardigheden die relevant zijn voor een studie in de sociale wetenschappen.

Onze psyche is niet vooral een studieobject. Een echte psycholoog zet geen wetenschappelijke bril op. Een echte psycholoog kan begrijpelijk, betrokken en begaan praten over wat hem en anderen beweegt. Dat is geen kwestie van ongepast psychologiseren, maar een kwestie van kinderen op een begripvolle manier woorden aanreiken die hen kunnen helpen over hun eigen ervaringen te praten.

Ik ben een groot voorstander van veel meer aandacht voor onze psychologie. Maar ik huiver bij het idee dat dit de vorm van een canon zal aannemen die gedoceerd zal worden in een zelfstandig schoolvak. En ik gruwel bij het idee dat deze canon wetenschappelijk respectabel zou moeten zijn. Laten we eerst maar eens zorgen voor een levende en florerende taal waarmee wij het kunnen hebben over wat ons beweegt in onze omgang met elkaar en met onszelf.


Reactie Denny Borsboom

Ontzenuwen van populaire onzin

Als ik kijk naar het curriculum op de scholen van mijn kinderen dan zijn er twee vlakken waarop ze matig worden onderwezen: methodologie en psychologie. Methodologie is essentieel voor de intellectuele zelfverdediging. Mensen worden tegenwoordig intensief blootgesteld aan allerlei quatsch – denk aan klimaatontkenners en anti-vaxxers – en het is belangrijker dan ooit dat kinderen op tijd leren redeneren over correlaties, causaliteit, en confounds. De tweede grote omissie is de psychologie. Ik vind het onbestaanbaar dat wij kinderen wel Frans leren, maar niet uitleggen wat een depressie is of hoe groepsdruk werkt. Het plan van de initiatiefgroep Psychologiecurriculum zou op deze vlakken een grote verbetering kunnen inhouden, mits de inhoud van het curriculum goed gekozen wordt en docenten goed geschoold.

Ik vind het onbestaanbaar dat wij kinderen wel Frans leren, maar niet uitleggen wat een depressie is of hoe groepsdruk werkt

Dat laatste is nog wel een probleem, want wie moet dit vak gaan geven? Psychologen zijn op scholen dun gezaaid en het vak zal niet groot genoeg zijn om op een doorsnee-school een volledige baan te creëren. Het risico is dan groot dat dit onderwijs op het bord van docenten met een niet-psychologische achtergrond komt te liggen, en dat zou jammer zijn. Psychologie is een ingewikkeld vak en wie niet goed geschoold is in de psychologische methodologie valt gemakkelijk voor populaire onzin: depressie komt door serotoninegebrek, mannen komen van venus en vrouwen van mars, van luisteren naar klassieke muziek word je slimmer. De bijdrage van de psychologie aan de maatschappij ligt heel vaak juist in het ontzenuwen van populaire onzin, en dat zie ik docenten die psychologie ‘erbij doen’ niet snel voor elkaar krijgen.

De gebrekkige aanwezigheid van psychologen in het onderwijs is nog om een andere reden een probleem. Ik heb zelf in een grijs verleden ook eens geprobeerd om psychologie in het curriculum te krijgen, maar wij liepen stuk op een gebrekkige lobby. Den Haag is een kampement van onderwijslobby’s van docenten Frans, Natuurkunde, en Biologie, die vechten als een leeuw voor het behoud van ruimte voor hun vak in het curriculum. Het is daarom van belang op hoog niveau mensen mee te krijgen, bijvoorbeeld op het niveau van onderwijswoordvoerders, het NIP, of de VSNU. De initiatiefnemers van dit project zullen in ieder geval bereid moeten zijn om een stevige lobby te organiseren en een tentje op te zetten in Den Haag.

Daarvoor is het belangrijk mensen te doordringen van het maatschappelijk belang en economisch nut van onderwijs op dit vlak. Een kans die daarbij benut kan worden ligt op het nieuwe gebied van de Behavioral Data Science: de analyse van complexe gedragsdata en het verzinnen van slimme interventies die daarop gebaseerd zijn. Bedrijven staan in de rij voor mensen die dat kunnen, en iedereen snapt het belang ervan – Cambridge Analytica hielp Trump immers niet aan de macht met natuurkunde maar met psychometrie. Dit is het wetenschapsgebied van toekomstige doorbraken en een van de snelst groeiende economische markten. Datascience draait grotendeels om regressierekening en factoranalyse, technieken waarin juist psychologen vrij goed opgeleid zijn. Bovendien is datascience cool, ook niet onbelangrijk als het om scholieren gaat.


Reageren?

Wilt u reageren op dit artikel? Dat kan via LinkedIn, Twitter of onderaan dit artikel.

 

Beeld: Shutterstock

@RedactieDP

Denny Borsboom is hoogleraar Grondslagen van de Psychologie en de Psychometrie aan de Universiteit van Amsterdam.

Jan Bransen is hoogleraar Filosofie van de Gedragswetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

i. Michael E. Bratman (2000). Reflection, Planning, and Temporally Extended Agency. The Philosophical Review, 109(1), 35-61.

1. Gedragsbeïnvloeding via het onderbewuste, bijvoorbeeld door de plaats van gezonde producten op strategische plekken in een winkel.

3. Waarbij ‘kritisch’ hier begrepen wordt in de zin van ‘onderscheidend, met onderscheidingsvermogen’.

4. De Kinder, G., Van Vaerenbergh, G. & Van Hoomissen, T. (2009). Psychologische vragen die leven bij basisschoolleerlingen tussen tien en twaalf jaar. Kind en Adolescent, 30(2), 82-94.

5. Meer specifiek met de (bestaande) kerndoelen 34, 35 en 38.

6. Inclusief Maatschappijkunde (vmbo) en Maatschappijwetenschappen (havo/ vwo).

Dit forumstuk is namens de initiatiefgroep Psychologiecurriculum opgesteld door Jasper Beckeringh, Kees van Setten en dr. Pascal Wilhelm.