Cliënt en therapeut, waarschijnlijk zijn ze allebei even nieuwsgierig, en gelukkig bieden sociale media volop mogelijkheden om ieders nieuwsgierigheid te bevredigen. Het is echter de vraag hoe ‘gelukkig’ al die mogelijkheden zijn, want bij nadere beschouwing doemen er ook problemen op. Sommige bedachte problemen blijken in de realiteit niet problematisch te zijn: ze zijn eenduidig toelaatbaar of ongewenst. Interessanter zijn de problemen rond het omgaan met sociale media door een psychotherapeut die een ethisch dilemma oproepen en waarop geen eenduidig predicaat ‘goed’ of ‘slecht’ te plakken is. U kent dat soort vragen waarschijnlijk wel: een op hol geslagen trein dreigt in volle vaart op een groep van zes spoorwegwerkers in te rijden, maar dit kan worden vermeden door de wissel om te zetten. Dit leidt echter tot de dood van twee spoorwegwerkers die aan een ander spoor werken. Wat vindt u ethisch juist handelen? Voor de psychotherapeut die sociale media gebruikt kan een ethisch dilemma ontstaan door het spanningsveld
Een achterhoedegevecht? – Giovanni Timmermans
Hoezeer ik de bijdrage van Frans Schalkwijk ook waardeer, toch vrees ik dat hij op sommige punten een achterhoedegevecht aan het leveren is. Sinds het midden van de jaren negentig is het internet een niet meer te vermijden fenomeen geworden. Dit heeft stevige consequenties voor de verhouding tussen hulpverlener en hulpvragende. Thans zijn er ruim negentigduizend gezondheidszorggerelateerde apps [1] die ook door onze cliënten gebruikt worden, en al in 2011 maakten zo’n tien miljoen Nederlanders gebruik van social media zoals Twitter, Facebook, Instagram, LinkedIn etc. De KNMG gaf in datzelfde jaar aan dat het welhaast onvermijdelijk was dat artsen en patiënten via social media op de een of andere manier zouden gaan communiceren [2]. De door de KNMG gepubliceerde standaard stelt dat artsen informatie verkregen via social media over hun patiënt mogen gebruiken mits zij deze bij de patiënt verifiëren. Uit de eHealth-monitor 2013 blijkt verder dat 59 procent van de psychiaters positieve effecten ervaart door het toepassen van contact met cliënten via internet [3].
Schalkwijk geeft aan dat hij bij zijn psychoanalytische behandeling hoe dan ook beïnvloed wordt door informatie die hij via social media over cliënten te weten is gekomen. Niets dwingt hem evenwel op internet te zoeken, hoezeer deze informatie ook iets zegt over de houding van de cliënt. En hij kan een en ander altijd verifiëren bij de cliënt. Het zo verkrijgen van informatie is bijna onvermijdelijk, vrees ik. Probeer je in deze tijd maar eens af te sluiten voor alle informatie die via internet tot je komt.
Lastiger wordt het als de hulpvraag beïnvloed wordt door informatie van het internet zonder dat de therapeut zich hiervan bewust is. Dit kan leiden tot miscommunicatie en onnodige diagnostiek. Maar ook deze factor is onvermijdelijk. Onderzoek laat zien dat 83% van de patiënten medische informatie raadpleegt op het internet voordat zij de arts bezoeken [4]. Het is tegenwoordig heel gewoon je vooraf te informeren over ‘te leveren diensten’. Dat niet willen, zal spoedig leiden tot het opdrogen van de cliëntenstroom; het gaat tegen de tijdsgeest in. Er zit echter ook iets goeds aan deze ontwikkeling. De moderne zorgconsument wil steeds meer zelf regie houden over de eigen gezondheid en behandeling. GGz Breburg hanteert blended care (online hulpaanbod gecombineerd met face-to-face-begeleiding) omdat dit de zelfredzaamheid van de cliënt bevordert, [5] evenals de ontwikkeling van kritisch bewustzijn en participatie voor het eigen herstelproces [6]. Het bevordert de samenwerking tussen cliënt en therapeut en de behandelrelatie wordt opener en intensiever; de cliënt heeft een actievere rol en is eigenaar van het behandelproces.
Privégebruik en professioneel gebruik van social media zoveel mogelijk gescheiden houden, lijkt me voor een therapeut van groot belang. Dat voorkomt problemen. Een goede therapeutische relatie zal zeker niet gebaat zijn bij beelden van vakanties, feesten of wat dies meer zij. In zoverre kan ik mij in de overtuiging van Schalkwijk vinden, evenals in zijn roep om richtlijnen vanuit de beroepsorganisaties.
Dr. Giovanni Timmermans is klinisch psycholoog en directielid bij SOVAK, dienstverlening voor mensen met een verstandelijke beperking.
E-mail: jmhptimmermans@telfort.nl.
Referenties
1 Congres “E-health in de GGZ; Met minder face-time naar een effectiever behandelingsresultaat”, 20 januari 2015
2 “Artsen en Social Media”, Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, 2011
3 Nictiz, e-Health, verder dan je denkt, p. 71. Den Haag, 2013
4 Van de Belt, T.H. e.a. Internet and social media for health-related information and communication in health care preferences of the Dutch general population. J. Med. Internet Res. 2013;15:e220
5 GGz Breburg. Veerkracht. www.ggzbreeburg.nl, 2013
6 GGz Centraal. Cliënten van GGz Centraal werken mee aan de doorontwikkeling van de e-health App. www.ggzcentraal.nl/nieuws/2013/09/e-health-app.html, 2013
Idealisatie? – Debbie Been
Het eerste dat me opviel in het stuk van Frans Schalkwijk was de zin: ‘Voordat er enig persoonlijk contact is, kan er namelijk al zo’n idealisatie ontstaan: ‘Bij hem moet ik zijn!’’’. Net als bij de uitspraak: ‘Alles wat de cliënt over ons weet via internet, krijgt een betekenis in de therapie’ spreekt hier duidelijk het psychoanalytische referentiekader van Schalkwijk. En dat is niet het mijne.
Wat is er mis mee als cliënten zoeken naar informatie over therapeuten? Ik heb zelf voorkeur voor – en meer ervaring met – de behandeling van bepaalde problematiek. Dus als mensen me daar op selecteren: prima! Zelf ga ik ook liever naar een specialist op een bepaald gebied. Is dat dan idealisatie? Natuurlijk zijn er verwachtingen, maar dat betekent niet dat ik kritiekloos ben en niet meer nadenk. In deze tijd van zelfredzaamheid en mondige cliënten zijn mensen juist kritischer geworden.
Klopt het idee dat wij – als therapeuten – in staat zijn (zonder voorinformatie) objectief naar cliënten te kijken? Met mijn gedragstherapeutische bril redeneer ik anders dan vanuit een analytisch kader. Als ik zelf net iets heftigs heb meegemaakt, zal ik andere gedachten hebben bij bepaalde klachten van cliënten dan wanneer dat niet zo is. Ik pleit zeker niet voor van tevoren iemand ‘googelen’, maar ik denk niet dat informatie opzoeken de therapie meer zal beïnvloeden dan andere zaken. Onze waarneming is altijd gekleurd. En dat geldt ook voor onze cliënten.
We zijn opgeleid om diagnoses te stellen, ons eigen oordeel te vellen. In de intake moet je als therapeut natuurlijk goed kijken of eventuele zelfdiagnostiek klopt. Maar door een verwijsbrief van de huisarts – tegenwoordig mét vermoedelijke diagnose – word je als therapeut ook in een bepaalde denkrichting geduwd. Het komt op je diagnostische skills aan. En als iemand vertrouwen in je heeft zal deze – zo nodig – een andere diagnose accepteren.
Waar Schalkwijk en ik elkaar vinden, is het contact op sociale media tussen hulpverleners en cliënten. Tenzij dit geprotocolleerd is, denk ik dat dit onverstandig is. Een gedragscode zou hierbij kunnen helpen. Hoewel erg actief op sociale media communiceer ik nooit met én over cliënten, ook niet geanonimiseerd. Ik zie weleens hulpverleners op Twitter die dat doen. De mogelijke herleidbaarheid maakt dat riskant.
Tussen privé en zakelijke sociale media maak ik een duidelijke scheiding. Wie mij googelt, vindt alleen werk-gerelateerde informatie. Dat is weloverwogen; eenmaal online is online. Mijn Facebook-pagina vind je niet op Google. Ik krijg nooit vriendschapsverzoeken van (oud)-cliënten. Overigens ook niet op Linkedin. Mijn ervaring is dat cliënten beseffen dat het ongepast is mij uit te nodigen. Sommigen kijken wel vooraf op mijn profiel, maar daar heb ik geen moeite mee. Verder zet ik geen persoonlijke foto’s – en zeker niet van mijn kinderen – online vanwege privacyoverwegingen. Als privépersoon blijf ik toch geassocieerd met mijn vak. Daar passen feest- of strandfoto’s niet bij.
Toch vind ik sociale media zinvol voor zorgverleners. Het is één grote informatiebron. Van alle veranderingen in de zorg was ik door Twitter al vroeg op de hoogte en deze volg ik nog steeds op de voet. Door verschillende meningen te lezen blijf ik scherp. Ik ben meer op de hoogte van wetenschappelijk onderzoek dan voorheen. Verder heb ik visie ontwikkeld op de zorgproblematiek. Daardoor ben ik me actief gaan inzetten voor de belangenbehartiging van ons vak. Actief zijn op social media heeft ook geleid tot de oprichting van mijn stichting GeefGezondheid, crowdfundingsplatform in de zorg. Het heeft me, kortom, veel gebracht.
Debbie Been is gz-psycholoog en cognitief gedragstherapeut VGCt®. Twitter: @debbiebeen.
E-mail: debbie@psychologenpraktijkbeen.nl.