Lees verder
In de rubriek Veni Vidi Vici wordt per aflevering een onderzoek belicht. Deze editie een Vici-beurs. Anne Roefs is hoogleraar psychologie en neurowetenschappen van abnormaal eetgedrag aan de faculteit van psychologie en neurowetenschappen van Maastricht University.
Geertje Kindermans

‘Lang is er gezocht naar dé oorzaak voor obesitas. Inmiddels weten we dat er niet één oorzaak is, dat er altijd verschillende factoren een rol spelen. Deze factoren kunnen biologisch of psychologisch van aard zijn, het kan aan de omgeving of het eigen gedrag liggen. Ook bepaalde persoonskenmerken zijn van belang, neem alleen al leeftijd of geslacht. In onderzoek worden doorgaans mensen met overgewicht vergeleken met mensen met een gezond gewicht.

De twee groepen verschillen gemiddeld genomen inderdaad van elkaar op de factoren die ik noemde. Maar als je veel studies met elkaar vergelijkt, blijken de resultaten niet erg consistent, er is veel spreiding. Zo scoort de groep met obesitas gemiddeld genomen weliswaar hoger op depressie dan de groep met een gezond gewicht, maar de verdelingen overlappen sterk: veel mensen met een gezond gewicht zijn depressief en veel mensen met obesitas juist niet.

Waarschijnlijk leiden er meerdere wegen naar obesitas, naar het ontstaan en de instandhouding ervan. Er zou bijvoorbeeld een subgroep kunnen zijn waarbij vooral een verstoring van hun verzadigingshormoon – leptine – een rol speelt, en een andere subgroep waarbij de leefomgeving thuis veel belangrijker is. De oorzaak bij een derde groep kan bijvoorbeeld liggen in eetstoornispathologie of een depressie.

‘Er zal veel individuele variatie zijn in waarom iemand obesitas heeft, maar niet iedereen zal helemaal uniek zijn’

Profielen

Ik denk  dat het per persoon kan verschillen in hoeverre de verschillende factoren bijdragen aan het gewicht van iemand. Mijn plan is om individuele profielen te  maken op basis van een grote set relevante variabelen die ik in kaart heb gebracht. Die variabelen vallen in vijf categorieën. Er zijn persoonskenmerken. Verder zijn er biologische variabelen, zoals het hongerhormoon, en energieverbruik in rust. Psychologische variabelen zijn van belang. En omgevingsvariabelen, zoals de bijvoorbeeld hoe het huis eruit ziet en ook de buurt. Of die bijvoorbeeld uitnodigt om veel te lopen en of er veel fastfood wordt aangeboden. Ten slotte is er het gedrag van iemand, bijvoorbeeld welke fysieke activiteiten die persoon normaal gesproken uitvoert.

Die profielen gaan we maken voor drie groepen: mensen met obesitas, met overgewicht en met een gezond gewicht. Ik denk dat er veel individuele variatie is in waarom iemand overgewicht of obesitas heeft. Tegelijkertijd zullen mensen niet allemaal compleet uniek zijn. Daarom wil ik ook ontdekken of er clusters van profielen (of subtypes) te onderscheiden zijn. En dat ga ik doen op basis van de data.

Daarnaast wil ik toetsen of deze clusters van profielen zich vertalen naar eet- en beweeggedrag in het dagelijks leven. Hiervoor ga ik mijn proefpersonen meten in het dagelijks leven. Ik gebruik een activity tracker en stel via de smartphone acht keer per dag en bij de eetmomenten een serie vragen over voedselinname en activiteiten – de energiebalans – en over potentiële voorspellers hiervan, zoals stemming, stress, de aanwezigheid van andere mensen of craving (een tijdelijke extreme trek of hunkering, red.).

Andere levensstijl

In de tweede fase van mijn onderzoek zal ik me op de intensieve lifestyle-interventie gaan focussen. Die interventie is een combinatie van dieet- en beweegadvies en elementen uit de cognitieve gedragstherapie (bijvoorbeeld door te achterhalen wat de eetmomenten zijn, en wat de redenen zijn om te eten, red.). De interventie moet intensief zijn om effect te hebben en het is de eerstelijnsbehandeling van overgewicht. De behandeling is gemiddeld gezien bewezen effectief, maar de spreiding is enorm. Er zijn zelfs mensen die aankomen bij zo’n interventie.

In mijn onderzoek krijgt de helft van de mensen met obesitas of overgewicht een intensieve lifestyle-interventie, de andere helft krijgt alleen informatie. Ik wil toetsen of de effectiviteit van de behandeling afhankelijk is van je profiel en ook of een natuurlijk beloop van gewicht ervan afhankelijk is. Met andere woorden: kun je straks voorspellen wie er baat heeft bij zo’n intensieve lifestyle-interventie en wie minder of niet?

Als laatste ga ik een subgroep mensen met overgewicht en obesitas na de interventieperiode een halfjaar volgen met smartphone en activity tracker en toetsen of we op basis van deze data terugval kunnen voorspellen. Ik wil meten wat er in het dagelijks leven verandert (bijvoorbeeld of de link tussen negatieve stemming en hoogcalorisch eten sterker wordt) voordat de Body Mass Index (bmi) stijgt.

Nieuw!

Vernieuwend in mijn project is dat we gaan personaliseren, we kijken per persoon hoe zijn leefstijl eruitziet en wat eraan kan verbeteren. Het idee dat personaliseren de oplossing zou kunnen zijn bestond al langer, maar het is nog nooit getoetst. We weten dus nog niet of er verschillende subtypes bestaan. Evenmin weten we of personalisering nuttig is, en of de effectiviteit van de behandeling afhangt van de profielen. Op andere gebieden zijn ze al verder met het personaliseren, zoals in het onderzoek naar kanker of depressie. Eigenlijk gek dat in het onderzoek naar overgewicht en obesitas nog steeds alle mensen over een kam geschoren worden, terwijl ze wellicht – behalve hun bmi – helemaal niet veel met elkaar gemeenschappelijk hoeven hebben.

Ik hoorde begin maart dat ik de Vici kreeg. De dag dat het officieel werd en ik het kon gaan vieren, bleek ik positief op corona te testen. Dat was een rare timing, alle feestelijkheden werden afgeblazen. Wel stond het huis vol bloemen, dus mijn humeur kon niet meer kapot.’

Beeld: Pascal van Gerven