Lees verder
Jaap Bos

Nederland moet op zijn uitgaven bezuinigen – het kan niemand zijn ontgaan. Vooral het onderwijs is stevig de klos. In januari protesteerden in Den Haag niet alleen duizenden studenten, maar ook professoren gingen de straat op. Jaap Bos trekt een vergelijking tussen de revolte van de jaren zestig en de bezuinigingswoede van nu. Beide gebeuren uit naam van de gewone man: ‘Wat door de ene revolte in gang is gezet, dreigt door de andere te worden vervolmaakt.’

Dag professortjes, zwaai zwaai’, en ‘Moeten ze straks echt gaan werken’. De reacties op internetfora bij het bericht dat er straks duizenden universiteitsmedewerkers op straat komen te staan, zijn niet erg bemoedigend. Hoger onderwijs en wetenschap lijken net als cultuur ‘linkse hobbies’ waar Henk en Ingrid liever vandaag dan morgen vanaf willen. Het kabinet denkt er blijkbaar niet veel anders over.
De revolte van de revanchisten, die zich uit naam van de gewone man/vrouw keert tegen de babyboom-generatie en hun betweterige, hypocriete en leugenachtige gedachtegoed, heeft de universiteiten bereikt, bolwerken van gesubsidieerde indoctrinatie. Eindelijk!
Oh ironie. Een kort geschiedenislesje. In de jaren zestig, de hoogtijdagen van de babyboomers, werden de barricaden beklommen, eveneens uit naam van de gewone man. Gaarne voortaan rekening houden met de havenarbeider, de fabrieksmedewerkers en ander ongeschoold personeel. Toen die revolte de universiteiten bereikte, moest de wetenschap zich ook al bevrijden van haar ‘indoctrinaties.’ Tot ergernis van de hoogleraar werden instituten ‘demokraties’ en mocht de koffiejuffrouw voortaan ook meebeslissen over onderzoek.
Tot zover de clichés. Nu de vraag of de ene revolte de andere inderdaad ongedaan zal maken. Wordt veertig jaar achterstallig onderhoud niet in één klap ingehaald door het hele gebouw maar eens flink op de schop te nemen?
De volgende analyse geeft een ontnuchterend beeld van de situatie aan de universiteiten en helpt hopelijk niet alleen Henk en Ingrid, maar ook Mark, Maxime en Geert uit de droom.

Subsidiecultuur
De afgelopen tien, vijftien jaar hebben de universiteiten in Nederland de eisen op allerlei terreinen opgeschroefd. Voor medewerkers geldt in de eerste plaats dat de publicatiedruk sterk is toegenomen terwijl tegelijkertijd de mogelijkheid om onderzoek te doen, is afgenomen. Voor financiering moet een onderzoeker aanvragen schrijven die meestal een bijzonder kleine kans hebben te worden gehonoreerd (soms minder dan 5%). Als van de tien of twintig aanvragen die je schrijft er één wordt gehonoreerd, is het voorspelbare gevolg dat steeds meer onderzoekers steeds meer tijd kwijt zijn met het schrijven van aanvragen, niet met het doen van onderzoek. Al die aanvragen moeten bovendien weer worden ‘gepeerreviewd’ hetgeen eveneens een beslag legt op de onderzoeker.
Daarbij komt dat alleen onderzoek (dat wil zeggen: de hoeveelheid publicaties die een onderzoeker afscheidt) als kwalificerend criterium geldt. Een gevolg hiervan is dat een onderzoeker zich al snel ingraaft in een klein, goed afgebakend terrein en de ene studie na de andere schrijft. Tijd voor reflectie is er niet. Geen wonder dat onderzoeksprogramma’s maar tien jaar meegaan en daarna zijn uitgeput – net als de onderzoekers zelf.

Studeerbaarheid
Het is op onderwijsgebied ondertussen niet beter gegaan. Ook hier werden steeds zwaardere eisen gesteld. Studenten moeten sneller studeren, meer presteren, er is minder ‘foutentolerantie’, liever geen herkansingen van tentamens, en dat bij afnemende contacturen. Daardoor is het onderwijs in dezelfde periode hollend achteruitgegaan. Jaar na jaar werd de ‘begeleidingsnorm’ naar beneden bijgesteld. Meer studenten in minder tijd. Dan maar met groepjes werken. Dan maar een multiple-choicetentamen in plaats van een essayopdracht. Dan maar alleen nog colleges. Docenten rekenen net als huisartsen in minuten die ze aan studenten kunnen besteden. Maar nog liever worden aio’s ingezet (die geen onderwijsaanstelling hebben), of tijdelijk personeel – alleen is die laatste categorie al helemaal wegbezuinigd.
Tegelijkertijd moeten de universiteiten ‘excellente studenten’ afleveren, moeten de onderwijsprogramma’s internationaal concurreren, maar alleen als ze voldoende studenten strekken. Een cursus met 25 studenten is niet meer ‘rendabel’ , dat moeten er vijftig zijn, liefst zeventig. We hebben het, voor alle duidelijkheid, over de laatste fase van de studie, de masterfase.
Van de student wordt maximale inzet verlangd, en ‘commitment’. Tijd om wederzijds commitment aan te gaan, is er niet en dus worden er ‘plagiaatmachines’ ingezet die als ‘safe assignments’ (veilige opdrachten) worden verkocht. Maar in werkelijkheid is een cultuur van achterdocht binnengeslopen, of in elk geval van verregaande verschoolsing. Intellectueel uitdagend onderwijs? Curriculumvernieuwing? Alleen als het niks kost.
De bittere waarheid is: onderwijs is corvee, de student een lopendebandproduct.

Op de schop
Maar dan is het toch juist uitstekend dat die hele boel eens stevig wordt aangepakt? Wees blij dat iemand er eens wat aan doet! Momentje nog…
Sinds de jaren tachtig zijn de universiteiten meer en meer op shoppingmalls gaan lijken. Kennis werd een product dat ‘gevaloriseerd’ moet worden en ‘gedissemineerd’(verkocht, verhandeld). Afdelingen werden winkeltjes die allemaal ‘kosteneffectief’ moesten gaan werken en allemaal een eigen managementafdeling kregen met communicatiemedewerkers, financiële administrateurs, planners, regelaars, beleidsmedewerkers, gebouwbeheerders, een secretariaat en noem maar op.
De regels zijn, zoals in alle bureaucratieën, de boventoon gaan voeren.
Wie een groep studenten onderwijs wil geven, moet via zijn secretariaat de afdeling planning een lokaaltje laten aanvragen. Dat kan alleen binnen een voorafbepaald format van zoveel uur in die weekhelft binnen die-en-die randvoorwaarden. Niet alleen heeft de docent daarover geen enkele zeggenschap, zijn afdeling krijgt bovendien een rekening van de afdeling planning, en zijn afdeling planning berekent dan of dat onderwijs wel gegeven kan worden.
Voor het onderzoek geldt iets soortgelijks. Vooraf bepaalde speerpunten en focusgebieden geven aan waar een onderzoeker zijn aandacht naar uit kan laten gaan. Allerlei randvoorwaarden bepalen vervolgens nauwkeurig wie, hoe wat indient, en dan nog is het een ondoorzichtige tombola.
Zo staat de universiteit er aan het begin van de eenentwintigste eeuw voor: het is een regelgeleid, bureaucratisch instituut, potdicht voor jonge afgestudeerde academici, zijn blik apathisch op zijn schoenen gericht.
Maar in plaats van de vraag te stellen of dit nu is wat we met ‘wetenschap’ en ‘kennis’ voor hebben, staan we voor een nieuwe majeure bezuinigingsoperatie die vrijwel geheel afgewenteld zal gaan worden op het primaire proces: onderwijs en onderzoek. Zo dreigt wat door de ene revolte in gang is gezet, door de andere te worden vervolmaakt.

Dr. J.C. Bos is als docent en onderzoeker verbonden aan het Departement Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. E-mailadres: j.c.bos@uu.nl.