Lees verder
Deze rubriek belicht onder zoek waaraan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een Veni-, Vidi- of Vici-beurs heeft toegekend. Deze keer: Jellie Sierksma, sociaal psycholoog en onderzoeker aan de Vrije Universiteit Amsterdam, kreeg een Veni-subsidie voor onderzoek naar prosociaal gedrag en de ontwikkeling van vooroordelen en stereotypen bij kinderen.
Geertje Kindermans

Fenomenen als vooroordelen, discriminatie, uitsluiting en pesten bij kinderen worden al goed onderzocht. Maar we weten vooral veel over het negatieve gedrag en hoe we dat kunnen voorkomen, over de invloed van vooroordelen op positief gedrag is amper iets bekend. Terwijl dat ook belangrijk is, want positief gedrag kun je stimuleren,’ vertelt Jellie Sierksma, sociaal psycholoog en onderzoeker aan de Vrije Universiteit Amsterdam. In dat gat springt zij met haar Veni-onderzoek.

Sierksma beschrijft hoe ze op dit idee kwam. ‘In mijn promotieonderzoek heb ik vooral bij kinderen van acht tot twaalf jaar gekeken wie ze onder welke omstandigheden bereid zijn te helpen. Over de hele linie helpen kinderen liever iemand van hun eigen groep. Wie ze tot hun groep rekenen, kan verschillen, het kan om etniciteit of nationaliteit gaan of om kinderen die al dan niet in hun klas zitten.’

Surinaams

Na haar promotie keek Sierksma verder naar hulpgedrag. Tijdens een postdocaanstelling aan de Radbouduniversiteit Nijmegen onderzocht ze het hulpgedrag van kinderen tussen de acht en twaalf jaar. Het ging om proefpersonen met een Nederlandse achtergrond die kinderen met ofwel een Surinaamse ofwel een Nederlandse achtergrond mochten helpen bij het maken van een woordpuzzel. Het resultaat was verrassend. Sierksma: ‘We vonden dat onze proefpersoontjes met een Nederlandse achtergrond kinderen met een Surinaamse achtergrond juist meer hielpen dan ‘Nederlandse’ kinderen. Dat ging tegen de conclusie van mijn promotieonderzoek in: kinderen helpen bij voorkeur hun eigen groep. Ik begreep het niet en onderzocht vervolgens hoe onze proefpersonen dachten over de competenties van de kinderen die ze moesten helpen.’

Wat bleek? Juist de kinderen met de sterkste stereotypen over mensen met een Surinaamse achtergrond – ze zouden minder slim en competent zijn – gingen kinderen met een Surinaamse achtergrond meer helpen. Het hulpgedrag leek dus voort te komen uit een soort paternalistische houding. Sierksma concludeerde dat statusverschillen mogelijk belangrijk zijn in het geven van hulp. Waarschijnlijk hebben kinderen heel goed door dat hulp geven en ontvangen iets zegt over de competentie van iemand.

Deze onderzoekslijn zette Sierksma voort met een Rubiconbeurs aan de University of Wisconsin-Madison in de VS. Ze wilde weten of kinderen die hulpgedrag observeren daar bepaalde conclusies aan verbinden. Specifieker: als jonge kinderen van tussen de vier en zes jaar zien dat een bepaalde groep veel hulp krijgt, concluderen ze dan dat die groep minder intelligent is? En is dat een manier om stereotypen te ontwikkelen? ‘We lieten heel jonge kinderen video’s zien waarin de ene groep wel hulp kreeg en de andere niet,’ vertelt Sierksma. ‘De hypothese werd bevestigd. Groepen die vaker hulp krijgen, worden gezien als minder slim en competent. Mogelijk observeren kinderen al vroeg in hun omgeving dat volwassenen sommige mensen meer helpen dan anderen(op basis van stereotypen) en ontwikkelen ze daardoor zelf weer stereotypen.’

Nadeel van helpen

Deze twee projecten legden de basis voor Sierksma’s Veni-voorstel. Als een kind andere kinderen helpt, wordt dat over het algemeen als iets positiefs gezien. Bovendien is het belangrijk dat kinderen hulp leren vragen als dat nodig is. Maar het negatieve effect van hulpgedrag wil Sierksma verder uitdiepen.

Allereerst richt haar onderzoek zich op hulpgevers. Ze wil weten hoe kinderen die anderen helpen, hun status daarmee vergroten. Sierksma: ‘We zetten kinderen voor een laptop en laten ze geloven dat ze gekoppeld worden aan een ander kind van wie ze een foto of video te zien krijgen. Het andere kind lijkt al dan niet op de proefpersoon. De proefpersonen zijn de quizmaster, het andere – fictieve – kind is de kandidaat. En telkens als de kandidaat om hulp vraagt, mogen de proefpersonen zelf bepalen: geef ik een hint of het goede antwoord? We kijken of de out group anders wordt geholpen. En we vragen of ze het andere kind aardig en slim vinden.’

Sierksma verwacht dat kinderen uit een etnische minderheidsgroep, een groep met een lagere status, eerder non-empowerment hulp aangeboden krijgen, zoals het goede antwoord. Daarmee kan de hulpgever laten zien dat hij zelf competent is en benadrukt hij het statusverschil.

Daarnaast gaat Sierksma de hulpontvangers onderzoeken. ‘Maken hulpontvangers gevolgtrekkingen over hun eigen capaciteiten? Heeft het invloed op hun zelfbeeld? De gedachte is niet vreemd, als je vaak door de juf wordt geholpen, dan ga je niet denken dat je heel slim bent. Maar het heeft wellicht ook invloed op hoe leuk je dingen vindt.’

Als iemand vaker hulp krijgt, wordt hij gezien als minder slim en competent

In een onderzoek laat ze kinderen puzzels maken op de computer. Bijna op het einde gaat de computer kijken hoeveel ze er goed hebben en dan wordt er bepaald of het kind hulp nodig heeft en zo ja, wat voor soort hulp dat is: een hint of het goede antwoord. Sierksma: ‘Vervolgens meten we hoe leuk de proefpersonen het maken van de puzzels vonden en ook hoe moeilijk en of ze nog meer puzzels willen doen.’

Cirkeltest

In een ander project waarmee Sierksma bezig is, laat ze jonge kinderen (tussen de vijf en zeven jaar) de zogenoemde cirkeltest doen. In die test moeten ze een cirkeltje tekenen in heel kleine vormpjes , voor jonge kinderen een uitdagend taakje. Na een bepaalde tijd kijken de onderzoekers hoeveel er gedaan zijn en krijgen kinderen een aantal punten. Daarna mogen ze nog een keer de cirkeltest doen. Bij sommige kinderen doet een volwassene er een paar voor. Andere kinderen ontvangen geen hulp en mogen het gewoon nog een keer doen.

Sierksma: ‘We meten hoe leuk de twee groepen de test vonden en hoe snel ze waren op de tweede test. En inderdaad worden kinderen die hulp hebben gehad, langzamer en zeggen ze het moeilijker te vinden. Dit onderzoek geeft een eerste indicatie dat hulp krijgen inderdaad bedreigend kan zijn en dat het al speelt vanaf vijf jaar. Niet voor niets roepen jonge kinderen vaak: “Zelluf doen!”’

Deze rubriek belicht onder zoek waaraan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een Veni-, Vidi- of Vici-beurs heeft toegekend.

Beeld: Maarten Mauw