Denny Borsboom (1973) is hoogleraar Grondslagen van de psychologie en de psychometrie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Hij ontwikkelde zijn netwerktheorie, het idee dat psychiatrische stoornissen geen geïsoleerde ziektes zijn die door een onderliggend proces bepaald worden, maar complexe netwerken van symptomen vormen. En die symptomen zijn causaal met elkaar verbonden. De theorie zorgt internationaal voor een omslag in het denken over psychopathologie en de statistische methodiek daarbij wordt inmiddels ook daarbuiten toegepast. Het succes overviel Borsboom. Zoals het ook een verrassing was dat hij het tot hoogleraar schopte. En zelfs dat hij kon studeren. Want vanzelfsprekend was dat allemaal niet, Borsboom komt niet uit een academisch milieu. Zijn vader was brandweerman, zijn moeder sociaal werker. ‘Vandaar misschien dat ik last heb van het imposter syndrome – het oplichterssyndroom – dat is het idee dat vandaag of morgen iemand zal laten zien dat al mijn werk op drijfzand berust.’ Nu is hij zeker niet de enige in de wetenschap die daar last van heeft, maar bij hem heeft het waarschijnlijk ook met zijn achtergrond te maken. ‘Ik zit in een omgeving waarvan ik de hele tijd toch registreer dat ik er niet vandaan kom.’ Niet dat hij eronder gebukt gaat, maar hij kent het en hij herkent het ook bij anderen. Hij vindt ook dat iedereen die er de hersens voor heeft, de kans moet krijgen om te studeren. Daarom ook voelt hij de sterke behoefte om ‘het systeem’ open te houden. De voorstellen om de Cito-toets af te schaen of minder belangrijk te maken en vooral op het oordeel van de docent af te gaan, maken hem opstandig. Net als ideeën om het tellen van publicaties los te laten, omdat daarmee de aard van het wetenschappelijk werk zou worden miskend. ‘Dan denk ik: maar als we niet meer tellen, wat gaan we dan doen? Elkaar diep in de ogen kijken? Dat is vragen om problemen. Het is óf tellen, óf de apenrots.’
Altijd beter
Hij heeft een sterke drive om het goed te doen, zeggen mensen uit zijn omgeving. Dat herkent hij maar al te goed. ‘Het moet altijd beter, ik ben professioneel structureel ontevreden. Dat heeft iets paradoxaals, want blijkbaar moet ik heel nodig uitblinken, maar tegelijkertijd kan ik niet tegen lof. Ik vind het heel gênant om prijzen te krijgen en de lovende aankondigen als ik ergens een praatje geef, vind ik vreselijk. Dus waarom doe ik het eigenlijk?’ Het komt in ieder geval niet door zijn achtergrond. Als hij minder bereikt had, was het voor zijn ouders ook goed geweest. ‘Een interessante vraag voor op de divan bij de psychoanalyticus,’ vindt hij. Andere familieleden hebben het niet, hij had het altijd en met van alles. Ook voetbal, gitaarspelen, schrijven kan hij niet half. ‘Ik word er zelf wel eens moe van, het kan niet gewoon en ontspannen. Als ik ga tuinieren of mediteren, zou ik daar ook heel erg fanatiek in worden.’
Promotieonderzoek
Hij promoveerde in 2003 bij de methodoloog en psychometricus Don Mellenbergh en wetenschapsfilosoof Jaap van Heerden. Het was de tijd waarin hoogleraren afwisselend een aio kregen. Van Heerden en Mellenbergh hadden elkaar gevonden in een project over validiteit. Borsboom werd getipt door een docent, hij was verrast, want promotieplekken waren er niet veel. ‘Dezelfde week zat ik er met Don en Jaap in een kamertje over te praten. Het gesprek ontwikkelde zich zo dat ik op een gegeven moment vroeg: “Maar is dit nu eigenlijk een sollicitatiegesprek?” Ze keken elkaar aan en Don zei: “Nou ja… bij een sollicitatiegesprek moeten eigenlijk drie mensen aanwezig zijn.” Hij keek de gang in en zei: “Ah, ik zie dat Johan Hoogstraten hier ook is.” En weer naar mij: “Ja, dit is een sollicitatiegesprek.”’ Lachend: ‘Het waren nette mannen, maar ook echte anarchisten.’
Veel mensen hadden met hem te doen, want het project stond als problematisch bekend. Er was al een aio op afgehaakt, men vond dat het plan niet klopte en dat erover niet gepubliceerd kon worden. Hoewel Borsboom daar een beetje nerveus van werd, bewees hij het tegenovergestelde. ‘In totale naïviteit schreef ik een stuk over latente variabelen en hoe ik erover dacht. Don en Jaap vonden het stuk prima en Don zei: “Het is wel goed als dit een beetje centraal in de psychologie terechtkomt, stuur het naar Psychological Review of zo.” Dat deed ik, het is het grootste theoretische tijdschrift in de psychologie, maar dat had ik niet helder op mijn netvlies. Het artikel werd heel goed gereviewd en vervolgens gepubliceerd.’ Een onwaarschijnlijke ontwikkeling, Borsboom zat helemaal op zijn plaats op die promotieplek, alles kwam bij elkaar: het was een methodologisch onderwerp, maar hij kon er zijn ‘theoretische hobby’ botvieren. ‘Ik denk ook dat ik een leuke aio voor hen was.’
Borsboom schreef verschillende artikelen, maar maakte zich er halverwege het tweede jaar zorgen over of er wel genoeg samenhang in zijn proefschrift zou zitten. ‘Ik schreef een voorstel over hoe ik een rode lijn in mijn proefschrift zou kunnen brengen en dat legde ik mijn promotoren voor. Jaap keek me aan over zijn bril heen en zei: “Maar jij bent toch zelf de samenhang?” En hij had gelijk, ik zeg dat nu ook tegen aio’s: mensen zijn nu eenmaal beperkt. Zo makkelijk ontsnap je niet aan jezelf.’
Mellenbergh moet lachen als ik hem de anekdote voorleg. ‘O ja? Zeiden wij dat? Dat zou best kunnen, we vonden het allemaal prachtig wat hij schreef!’ Het was een leuke tijd met inspirerende mensen, blijkt ook uit de anekdotes die Borsboom ophaalt. ‘Dan zat ik te werken en kwam Jaap met zijn hoofd om de deur en zei: “Denny! Als 2+2 5 was, dan was 4+4 10? Toch?”
“Ja,” zei ik, “Dat denk ik wel.”
Hij: “Oké, dank je.” Hij liep weg, om snel weer even terug te komen en te zeggen: “Niet verder vertellen hoor! Ik ga het nog gebruiken.”’
Borsboom lacht: ‘Voor dat soort mensen is weinig ruimte meer in de academie. Nu zijn successvolle wetenschappelijk onderzoekers heel eenvormig geworden, soms lijkt het wel alsof we klonen van elkaar zijn. Maar er zijn ook mensen nodig die totaal anders denken, mensen zoals Van Heerden die voor lucht in de groep zorgen. En verder zijn er ook mensen nodig die kritisch zijn, die obstructie plegen. Het zou goed zijn weer wat gemêleerde groepen te hebben.’
Ideeën
Mellenbergh herinnert zich Borsboom als een bijzondere aio die behalve methodologisch ook filosofisch sterk was, die goed en snel schreef en vooral altijd barstte van de ideeën. Borsboom reageert aarzelend: ‘Dat is mij ook wel eens opgevallen.’ En daarna: ‘Ik heb ontdekt dat niet iedereen dit heeft… Het is volgens mij wel mijn onderscheidende kenmerk, want als ik om me heen kijk… ik ben niet extreem intelligent, niet meer dan anderen. En iedereen werkt hier knoerthard. Maar ik ben wel creatief. Ik zie soms hoe dingen kunnen zijn, ik krijg dan een beeld in mijn hoofd van waar iets naartoe zou moeten.’ Dat had hij ooit met validiteit en ook had hij het met de netwerktheorie.
Collega-hoogleraar Han van der Maas plantte het oorspronkelijke idee van een netwerk in Borsbooms hoofd, (zie ook Borsboom 2016 en Nuijten et.al. 2013). ‘Ik zag toen dat het een hele methodologie kon worden. Ik heb er in een vroeg stadium veel over gepraat met allerlei mensen. Dan begreep ik al snel dat zij niet precies zagen wat ik erin zag, en zo heb ik er jarenlang aan kunnen werken, terwijl niemand oplette. Waar het vandaan komt, weet ik niet. Ik heb het met alles, met het schrijven van liedjes of gedichten, met het maken van tekeningen. Het is niet beperkt tot een ding, in dat hoofd borrelt de hele tijd van alles en dat komt eruit, het is een soort overkokende pan.’ Daarna lachend: ‘Ik heb trouwens ook veel slechte ideeën! Echt heel slechte!’ Weer serieus: ‘Ik heb gewoon veel ideeën.’
Het zijn die momenten van inzicht waar het hem om gaat. ‘Daarom zit ik in het vak.’
Borsboom kan helemaal lyrisch worden over grote ontdekkingen en goeie ideeën van anderen. In het begin van zijn studie toen hij nog studieboeken las op uitgeprinte velletjes – de boeken kon hij niet betalen – werd hij soms als bij een donderslag geraakt. ‘Er zijn echt schitterende ideeën op de wereld, om tranen van in je ogen te krijgen. Niet iedereen ziet dat onmiddellijk in, maar de centrale limietstelling die zegt dat alles normaal verdeeld is op de lange termijn… Of het frequentistisch kansbegrip. Of het idee dat de evolutie een statistisch proces is, het kernidee van Darwin, dat soort ideeën zijn zo mooi! Je hebt de zonnebloemen van Van Gogh, je hebt de fuga’s van Bach en je hebt de frequentistische definitie van het kansbegrip. Het zijn dingen van een grote schoonheid, de grote prestaties van de menselijke soort. Daarom ben ik trots om in de wetenschap te zitten, ook als het er heel slecht mee gaat…’
Met goeie ideeën kom je ver. Zo is zijn netwerktheorie groter aan het worden dan hij ooit had kunnen denken. ‘Er zijn heel veel mensen netwerken aan het maken. We organiseren summerschools en nu ook een winterschool voor mensen die de bijbehorende statistische technieken willen leren. Alle papers over het onderwerp reviewen kan ik al lang niet meer aan, het is totaal geëxplodeerd. In de psychiatrie en klinische psychologie is het opgenomen als een soort werkhypothese. Maar ook op andere plekken duikt het op, zoals binnen de sociale psychologie. Ook attitudes kun je in netwerken stoppen. En ik zag in een biologenblad een netwerkanalyse van hondengedrag, met verschillende gedragsnetwerken van waak- en speurhonden. Ik ontwikkel het met klinische psychologie in mijn achterhoofd, maar de statistiek is generiek.
Generiek
Het is leuk om succes te hebben, maar het kan ook een beetje drukken, zeker als je overloopt van ideeën. ‘Dan ga ik in mijn hoofd uitwegen bedenken,’ vertelt Borsboom. ‘Soms verlang ik terug naar de tijd dat ik aio was.’ Enthousiast: ‘Dan kwam ik ’s ochtends op mijn werk en dacht: wat zal ik nu eens gaan doen?’ Ideeën heeft hij genoeg. Zo zou hij graag nog een keer een soort grammatica van het denken willen uitwerken. Want er zit een bepaalde systematiek in onze manier van denken, bepaalde dingen denken we en andere niet. Maar daar heeft hij geen tijd voor. ‘Ik heb het soms heel druk en dan fiets ik ’s ochtends met mijn dochter naar school en zie ik zo’n mannetje op een grasmaaier zitten, dan denk ik: dat wil ik ook!’ Om dan te nuanceren: ‘Maar dat wil ik natuurlijk niet echt. Het is gaaf dat we met de netwerkbenadering zoveel in beweging hebben gezet en ik wil erbij blijven om te zien wat het wordt. Ik wil weten of het echt zo werkt bij psychiatrische stoornissen, want het is nog maar een hypothese.’
En als hij dan een vergezicht moet schetsen van wat er met de netwerktheorie te bereiken is? ‘Ik zou hopen van die netwerken dat ze de therapie van informatie kunnen gaan voorzien op een manier die nu niet gebeurt. Maar dat is Star Trek hoor, je wordt eigenlijk altijd teleurgesteld in de wetenschap. Maar goed, ik had verwacht dat ons hoofd er met onze benadering al eerder zou afgaan en dat is nog steeds niet gebeurd. Dus misschien kan het echt wel ver komen.’
Hij vindt het jammer dat hij als hoogleraar zoveel dingen moet doen waar hij niet dol op is. Want wetenschappelijk werk heeft een artistiek gehalte, maar als hoogleraar moet je daarnaast besturen, managen en in commissies in bedompte zaaltjes onderzoeksvoorstellen bespreken. Dat je zo’n corvee moet doen, is best gek, als je erover nadenkt. ‘Stel je bent kunstenaar, je wordt beter en beter, je komt in galeries te hangen, je verkoopt werk, dan kom je in het Stedelijk, je bent een goed en succesvol schilder en dan komt er iemand die zegt: ‘Je hebt de top bereikt, hier heb je een bezem. Dat is wel een beetje zoals het in de wetenschap gaat.’
Maar als hij er zijn best voor zou doen, zou hij ook daar niet heel goed in kunnen worden? Dat gelooft hij niet. ‘Dat kun je niet afdwingen, het gaat bij mij een beetje vanzelf of het gaat niet. Neem muziek. Ik kan gitaar spelen en bas en piano. Ik voel dat ik het ook met drummen zou kunnen, maar blaasinstrumenten niet. Zo is het met organiseren, dat leer ik niet, ik schuif het altijd voor me uit.
Druiloorgesprek
Toch kun je ver komen als het nodig is. Als student was hij nogal slordig. ‘Ik kwam te laat, moest bij vergaderingen altijd een pen lenen.’ Dat duurde tot de dag dat zijn stagebegeleider hem daarop aansprak. Een druiloorgesprek noemt hij het. Daarna dacht hij: ik kap met dat gedrag, ik ben voortaan netjes en voorbereid en georganiseerd en kom niet meer te laat. En zo simpel was het. Hij heft zijn handen in de lucht. ‘Het is gewoon iets wat je kunt doen!’
Zelf voert hij het druiloorgesprek heel soms bij een student, als hij denkt dat slordigheid het probleem is en als hij daar veel bewijs voor heeft. Hij doet het voor en begint vrolijk: ‘Ik heb slecht nieuws voor je: je bent een druiloor. Maar het goede nieuws is: ik ben ook een druiloor, dus dat geeft niet. Nu is het verschil tussen jou en mij dat ik weet dat ik een druiloor ben en jij nog niet.’ Dan wordt de toon strenger: ‘Maar nu heb ik het je verteld. Dus nu moet je gewoon je gedrag veranderen. Ik wil de volgende keer dat je verslag in orde is, dat er paginanummers op staan, dat de referenties in orde zijn. En ik wil dat je op tijd komt op vergaderingen en dat ga je vanaf nu doen, dan komt het helemaal goed met je.’
Maar hij is vooral áárdig, beamen mensen uit zijn omgeving. Hij zit enthousiast en aanstekelijk te vertellen, maar vraagt dan opeens: ‘Wil je nog wat thee? Want voor jou is het wel heel veel luisteren hè? ’
Hij kan moeilijk nee zeggen tegen een verzoek, zeggen diezelfde mensen. In zijn aio-tijd schreef hij zelfs sollicitatiebrieven voor anderen. Hij weet dat hij het lastig vindt om nee te zeggen, maar als je zoiets weet, kun je er ook iets aan doen. Monter: ‘Ik heb mezelf beloofd dat ik iedere dag iemand teleurstel.’ Of dat vandaag al gelukt is? Vrolijk: ‘Ja! Twee mensen al.
Altijd debat
Borsboom is kritisch, stelt vragen en houdt van debat, ook dat kan hij alleen maar beamen. ‘Ik geloof niet in het consensusmodel. Ik vind het leuk om in de wetenschap de verschillen zo zwaar mogelijk aan te zetten. Dat zal niet iedereen leuk vinden, ik neem wel veel ruimte in.’ En als aio is dat toch anders dan hoogleraar, want een hoogleraar wordt minder tegengesproken. Hij moet erop letten, zegt hij. ‘Ik moet tegenspraak organiseren.’ Maar ook weet hij: ‘Als je een heel genuanceerde mening wil, moet je niet bij mij zijn. Als jij zegt dat je in latente variabelen gelooft, dan heb ik het netwerkmodel, en dan ga ik het hard spelen. Dan zeg ik: “Die hele latente variabelen bestaan niet.” Dan is de bedoeling dat jij zegt: “Dat lijkt mij toch niet, want dan kom je in de problemen.” Maar veel mensen zoeken het midden: het kan allebei een beetje. Dat vind ik geen interessant antwoord, daarmee kan ik mijn model niet aanscherpen. Want ik wil precies weten hoe het zit. Waar dat vandaan komt? Misschien komt dat ook wel van vroeger, want bij ons thuis werd er altijd gediscussieerd en dat was niet genuanceerd.’
En of hij nog een keer psychologie had gestudeerd als hij had moeten kiezen? Hij twijfelt, want hij zou ook geschiedenis, filosofie of natuurkunde hebben willen studeren. Maar hij is ‘wel een beetje verliefd geworden op de psychologie – ondanks alle moeilijkheden en ellende vind ik het een van de mooiste en belangrijkste vakken’. Hij heeft er daarom geen spijt van. En hoewel hij ook graag iets anders had willen studeren, is het voordeel van psychologie dat er nog zoveel te doen is. ‘Psychologie is een jong vak, er zijn veel dingen waar we de vinger nog niet achter hebben. Er liggen nog grote momenten in het verschiet.’
Wat hij tot slot als columnist van plan is? Borsboom: ‘Ik wil in mijn column ideeën van belangrijke denkers uit de geschiedenis die ik interessant vind, verbinden met hedendaagse thema’s in de psychologie. Voor elke column wil ik één denker nemen, één centraal idee van hem of haar benoemen en dat koppelen aan één thema of vraagstelling die actueel is. Zo wil ik laten zien dat de psychologie in een heel lange traditie staat. Het idee dat de psychologie pas honderdvijftig jaar oud is klopt alleen voor zover het de academische organisatie van het vak betreft, maar niet als het gaat om ideeën of vragen waarmee de psychologie kampt. Dat vind ik zelf een leuk gegeven, en ik heb er ook heel veel aan in het vrijwel constante gevecht tegen de waan van de dag dat we in de psychologie moeten leveren. Tenslotte zie je, als je over langere periodes heen kijkt, dat we ontzettend veel te weten zijn gekomen over menselijk gedrag en de processen die eraan ten grondslag liggen. Historisch besef helpt dus ook tegen de wat cynische houding die je soms in de psychologie en haar randgebieden aantreft.’
Literatuur
- Borsboom, D., Mellenbergh, G.J., & van Heerden, J., (2003). The Theoretical Status of Latent Variables, Psychological Review 110 (2) 203–219.
- Borsboom, D., (2005). Measuring the mind: Conceptual Issues in Contemporary Psychometrics, Cambridge University Press.
- Borsboom, D., (2016). Bodemschatten. De Psycholoog ,4, 10-20.
- Nuijten, M., Deserno, M., Cramer, A. & Borsboom, D. (2013). Psychologische stoornissen als complexe netwerken. De Psycholoog, 1, 12-23.