Lees verder
‘Of er is één psychologie, of er is er geen’ (Duijker, 1959)*
Joke van Saane

Wie bovenstaande uitspraak van Hubert Duijker toepast op de huidige psychologie, zal wellicht concluderen dat het ‘geen’ is geworden. Als we eerlijk zijn, moeten we immers toegeven dat de psychologie als discipline als los zand aan elkaar hangt. Wij zijn gewend geraakt aan psychologen die elkaar bevechten op vooronderstellingen, methodologie én onderzoeksterrein. Eén introductie in de psychologie als geheel is ondenkbaar dan wel onuitvoerbaar.

Er is echter in de uithoeken van de psychologie een soort Gallisch dorpje bewaard gebleven waar dappere pogingen worden gedaan de eenheid te bewaren. We bevinden ons dan op het gebied van de godsdienstpsychologie. Voor de oprichters van de psychologie als wetenschap hoorde godsdienst – anders dan nu – vanzelfsprekend tot het domein van deze indertijd nieuwe wetenschap. Aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw vocht de psychologie voor haar bestaansrecht door zich onder meer los te maken van de theologie en de filosofie. Het verschijnsel godsdienst liet men echter niet achter bij de theologen en filosofen. Integendeel, The Varieties of Religious Experiences van de grote William James hoort nog steeds bij de canon van de psychologie. Ook grondleggers als Francis Galton, G. Stanley Hall, Burrhus Skinner en John Watson en in iets later tijd Gordon Allport onderzochten godsdienst en religieuze belevingen. Voor de psychoanalytici Sigmund Freud en Carl Jung was het menselijk functioneren doordesemd met religie, zowel ten goede als ten kwade. Deze namen uit de geschiedenis staan tegelijk voor totaal verschillende richtingen in de psychologie. De meerstemmigheid is sinds de begintijd alleen maar groter geworden en de onderlinge verdraagzaamheid evenredig kleiner.

Overal in de psychologie zien we dat, behalve in de godsdienstpsychologie. De godsdienstpsychologie onderzoekt het religieuze gedrag in brede zin. Hoe we dat doen is van een ongekende veelkleurigheid. Ik noem voor de vuist weg: neurologisch onderzoek op zoek naar de ‘relikwab’, klinisch onderzoek naar godsdienstwaanzin, sociaalpsychologisch onderzoek naar religieus geweld, psychoanalytisch onderzoek naar seksualiteit en religie, cognitief onderzoek naar illusoir denken, kwalitatief narratief onderzoek naar de transformatie in bekeringsverhalen, onderzoek naar attachment en religie, leiderschap in religieuze groepen, de sociale en neurologische functie van rituelen, het effect van bidden.

En waarom kan ik u dit zomaar voor de vuist weg noemen? Omdat de inwoners van dit Gallische dorpje zich nog steeds verenigen rond hun onderzoeksobject in plaats van rond hun gekozen richting. Tijdens een conferentie van godsdienstpsychologen, nationaal zowel als internationaal, kunt u ze bij dezelfde meeting tegenkomen: hardcore psychoanalytici, neurologisch geschoolden en persoonlijkheidsadepten die elkaar op de hoogte stellen van hun bevindingen. Binnen de godsdienstpsychologie wordt niet gekozen, psychoanalytici hebben dezelfde status als cognitiewetenschappers, kwantitatieven worden niet uitgespeeld tegen kwalitatieven. Soms leidt dat tot ergernis bij studenten, die zich als gevolg op het brede terrein van de psychologie moeten kunnen bewegen.
Psychologen, kijk eens met een nieuwe blik naar de godsdienstpsychologie, de oudste vorm van psychologie: niet alleen de actualiteit van haar onderzoek is de moeite waard, ook de manier waarop men zich organiseert stemt tot jaloezie!