Lees verder
Eric-Jan Wagenmakers prijst de stichting Skepsis en Skepter (welbedankt!), maar verdenkt ons ervan ‘angst te hebben voor het leveren van ongezouten kritiek op religie’ (De Psycholoog, november 2020).
Jan Willem Nienhuys

Inderdaad heeft Skepsis zich altijd afzijdig gehouden van religie en trouwens ook van kunst en politiek. Dat wil niet zeggen dat het creationisme, wenende heiligenbeelden, heksengeloof, de effectiviteit van gebed, Heaven’s Gate, Jehova’s, Sai Baba, vermeend satanisme, Scientology, Transcendente Meditatie, Bijbelse archeologie, bayesiaanse godsbewijzen en de Lijkwade van Turijn in Skepter taboe zijn. De vorige hoofdredacteur van Skepter, Rob Nanninga, had zelfs grote belangstelling voor nieuwe religieuze bewegingen. Zelf ben ik in Skepsis begonnen met reïncarnatie te onderzoeken en later recenseerde ik het boek God als misvatting, waarin Richard Dawkins ten strijde trekt tegen de meme van de Schepper-God. Ik heb ook een atheïstisch boek (God: een onhoudbare hypothese) vertaald, en vorig jaar heeft het Atheïstisch Verbond mij tot Atheïst van het Jaar benoemd. Amen!

Genoemde zaken zijn natuurlijk nogal perifeer ten opzichte van de ‘grote’ religies in Nederland en ook ten opzichte van het centrale idee van die religies, namelijk dat van een onzichtbare super-Sinterklaas. Skepsis mijdt van oudsher religie, want wij probeerden ons te richten op beweringen die zich op de een of andere manier leenden voor controle of proefjes. Skepsis zocht aanvankelijk zelfs samenwerking met wetenschappelijke parapsychologen.

Met reïncarnatie kun je geen proeven doen, maar je kunt wel herinneringen aan vermeende vorige levens controleren. Kloppen die? Zo ja, zijn er natuurlijke informatiebronnen voor?

Daarom is religiekritiek eigenlijk hopeloos. Het centrale idee van elke religie is een contra-intuïtief idee, zoals een onzichtbare mens (god) of een levende dode (ziel). Het is strijdig met het begrip van de wereld dat we als kleuter al hebben opgedaan. Nu stikt het in de moderne wetenschap van de contra-intuïtieve ideeën, bijvoorbeeld het bestaan van onzichtbaar klein leven (microben) en van dingen die tegelijk overal en op één plaats zijn (kwantummechanica), maar er is wel overvloedig bewijs voor die ideeën. De mathematische psychologie (Wagenmakers) en de gewone wiskunde (ondergetekende) berusten op de fictie dat je alsmaar door kunt tellen, iets wat natuurlijk niemand echt heeft gedaan. Maar wij wiskundigen hebben inmiddels wel proefondervindelijk vastgesteld dat je met deze fictie nooit op een tegenspraak uitkomt. We weten zelfs dat áls zo’n tegenspraak er echt niet is, je zulks nooit zult kunnen bewijzen.

Hoe anders met de bizarre ideeën van religies. Daar is geen spat bewijs voor en ze leveren vaak ook nog ernstige tegenspraken op. Proefjes doen is onmogelijk. De veronderstelde almacht en algoedheid van God zijn in flagrante tegenspraak met alle ellende in de wereld en trouwens ook met hele stukken Bijbel. De gelovigen blijven geloven, juist omdat het absurde ze fascineert, en omdat de bedienaars van religies zich van een groot aantal emotioneel aansprekende verkoopmethoden hebben bediend.

Daarom verzanden discussies over religie zo vlug. Ze halen niets uit. Wie belangstelling heeft voor religiekritiek, verwijs ik altijd naar De Vrije Gedachte (opgericht 1856). Dat is een sympathieke club, die helaas heel wat versterking kan gebruiken. Misschien iets voor Wagenmakers?