Lees verder

In zijn ‘verantwoording’ schrijft Van Dijk dat zijn boek Slachtoffers als zondebokken – Over de dubbelhartige bejegening van gedupeerden van misdrijven in de westerse cultuur een uitgebreide versie is van de oratie die hij in november 2006 hield bij de aanvaarding van de bijzondere leerstoel ‘Victimologie en menselijke veiligheid’ aan de Universiteit van Tilburg. ‘Een uitgebreide versie’ is een understatement: het boek biedt stof voor wel drie oraties en heeft een omvang van zeker twintig oraties, het resultaat van een werkend leven lang denken en publiceren over slachtoffers. De auteur was eerder hoofd onderzoek bij het ministerie van Justitie, hoogleraar criminologie en werkte later voor de Verenigde Naties als hoofd van het centrum voor criminaliteitspreventie.

Slachtoffers als zondebokken is een caleidoscopisch boek. De lezer wordt getrakteerd op boeiende cultuurhistorische, antropologische, theologische en psychologische beschouwingen. Verhandelingen over Nietzsche (de filosoof die stelde dat het christendom gekozen heeft voor ‘alles wat zwak, ziek, mislukt is’ en het taboe op de wraakzucht in de christelijke, westerse cultuur hekelde) worden afgewisseld met analyses over Oedipus, de tragische held uit de Griekse literatuur, die volgens het orakel voorbestemd was zijn vader te vermoorden en zijn moeder te huwen (waarbij en passant de vraag wordt behandeld of een Nederlandse rechtbank Oedipus zou veroordelen; antwoord van Van Dijk: nee). Het betoog wordt gelardeerd met een scala van mij niet bekende wederwaardigheden; zo werd in het Athene van de 5e eeuw voor Christus permanent een groep mannen in afzondering gehouden, die in perioden van spanningen of rampspoeden gedood werden tijdens het Dionysische festival en die pharmakoi werden genoemd, de ‘helende mannen’. Al deze onderwerpen passen naadloos in Van Dijks intrigerende betoog, dat overigens tamelijk complex is. Laat ik de essentie van zijn betoog weergeven, zoals hij dat ontvouwt in de twaalf hoofdstukken van zijn boek.
Gedupeerden van misdrijven worden in veel talen aangeduid met de term ‘slachtoffer’. Centrale these van het boek is dat deze term meerdere verborgen betekenissen in zich heeft die ‘slachtoffers’ stigmatiseren en hen in een passieve en zielige rol dringen. Dit geldt overigens niet alleen voor de slachtoffers zelf, maar ook voor de omgeving, inclusief politiefunctionarissen, hulpverleners en zelfs de wetenschappers die zich bezighouden met ‘slachtofferkunde’. Van Dijk werkt deze stelling op meerdere manieren uit. Zo is de etymologische achtergrond van de term ‘slachtoffer’ interessant en relevant. Anders dan vaak gedacht wordt, is het woord ‘victim’ niet afgeleid van het Latijnse werkwoord vincere, dat overwinnen betekent. De victim zou dan iets als ‘de overwonnene’ betekenen. Het woord ‘victim’ is afgeleid van het Latijnse woord victima, een woord dat in de Latijnse vertaling van de bijbel (de Vulgaat) gebruikt wordt om een offerdier aan te duiden. Dit nu blijkt te gelden voor het leeuwendeel van de talen en culturen: gedupeerden van misdrijven worden telkenmale aangeduid met een term die verwijst naar het religieuze ritueel van het dieroffer als eerbetoon aan God. Overigens is het gebruik van de term slachtoffer voor een gedupeerde van een misdrijf pas van de 17e of 18e eeuw; in de bijbel wordt de term in deze betekenis niet gebruikt, de term is in de omgangstaal gecreëerd. In het voetspoor van het geofferde dier dienen – zo analyseert de auteur – slachtoffers zich als zodanig te gedragen, namelijk als gewillig, lijdzaam offerdier. Huilen mag nog net, maar verder is het devies: je mond houden. Van Dijk haalt er antropologisch bewijsmateriaal bij waaruit je kunt afleiden dat in vele culturen mensenoffers veel vaker voorkwamen dan wel is gedacht, en hij veronderstelt dat deze mensenoffers dienden om spanningen binnen een samenleving te kanaliseren. Opmerkelijk detail: het lijkt erop dat de mensen die geofferd werden daarmee instemden en zich dus lieten offeren voor een hoger doel.
Compassie is de centrale waarde van het christendom en bijgevolg hebben kerken veel aandacht voor allerhande getroffenen. Men zou dus verwachten dat de kerken ook speciale aandacht en bekommernis hebben voor slachtoffers van misdrijven. Van Dijk maakt aannemelijk dat protestante en katholieke kerken zich echter verre hebben gehouden van deze categorie slachtoffers en heeft daar een intrigerende verklaring voor. Slachtoffers moeten zich niet alleen lijdzaam gedragen, maar van hen wordt nog iets anders essentieels geëist: ze moeten de dader ook vergeven en dienen af te zien van iedere gedachte aan (laat staan actie tot) wraak. Maar je weet het met mensen en dus ook met slachtoffers maar nooit: ze kunnen dit spel ook niet meespelen. Daarom bewaart de clerus liever afstand tot hen en heeft hij meer aandacht voor de daders dan voor de slachtoffers. Daders zijn evident zondaren en het christelijk geloof heeft een blijde boodschap voor zondaren, mits deze zich bekeren. Wel zijn de kerken tuk op het bevorderen van dader-slachtofferverzoeningen. Van Dijk analyseert scherp: men heeft alleen aandacht voor de slachtoffers voor zover deze – in navolging van het menselijke offerlam: de gekruisigde Christus – ook bereid zijn de dader te vergeven. Kortom, de christelijke en in het westen dus dominant geldende plicht tot vergeven impliceert dat woede en wraak verboden emoties zijn. Slachtoffers moeten zich gedeisd houden en gewoon zielig zijn. Daarnaast dienen ze de dader te vergeven, zodat de (maatschappelijke) orde weer in evenwicht is.
In overeenstemming met deze (christelijke) moraal is in de rechtspraak het slachtoffer geheel verdwenen. Van Dijk laat zien dat het ooit anders was. Vroeger was de benadeelde partij in de rechtszaak. Sterker: het ging in de rechtspraak niet primair om de bestraffing van de dader, maar om het regelen van de afkoopsom die de dader moest betalen om de wraak van het slachtoffer af te wenden. In het Arabische recht is de benadeelde nog steeds partij, en Van Dijk houdt een krachtig pleidooi om de benadeelde, als die dat wenst, weer een plaats in de rechtszaal te geven, bijvoorbeeld spreekrecht.
In zijn Voorwoord zegt Van Dijk zich bewust te zijn van de losse eindjes in zijn betoog, al verwoordt hij die helaas niet expliciet. Laat ik een enkel los eindje, zoals ik dat zie, oppakken. Van Dijk begint en eindigt zijn boek met enkele bekende ‘a-typische’ slachtoffers, zoals een van de jonge slachtoffers van de Belgische psychopaat Marc Dutroux, die in de rechtszaal geen vergeving schonk aan de (medeplichtige) vrouw van Dutroux toen zij daar expliciet om vroeg; en het Oostenrijkse ‘ster-slachtoffer’ Natascha Kampusch (acht jaar opgesloten in de kelder van haar ontvoerder), die zich niet zielig (genoeg) gedroeg en daardoor – zo meent van Dijk – door de media zeer negatief bejegend werd en zelfs het mikpunt van verdachtmakingen werd (zo werd gesuggereerd dat zij vrijwillig de kelder was ingetrokken). Van Dijk probeert aannemelijk te maken dat dit a-typische gevallen zijn omdat deze ‘slachtoffers’ zich niet houden aan het geijkte beeld van lijdelijkheid en vergevingsgezindheid, zoals dat in de samenleving en de wetenschap over slachtoffers bestaat. Hoe welsprekend Van Dijk dit ook betoogt en hoe klemmend zijn voorbeelden ook lijken, ik raak niet echt overtuigd. Is in de vakliteratuur over slachtoffers het dominante beeld werkelijk dat zij zich zielig horen te gedragen? In deze literatuur zijn termen als resilience en ook post-traumatic growth al vele jaren gebruikelijk en dit is echt niet pas het geval sinds het opkomen van de positieve psychologie sinds circa 2000, zoals de auteur doet voorkomen. Mogelijk bestaan in de publieke opinie dergelijke beelden wel, maar er zijn genoeg tegenvoorbeelden te bedenken, zoals het fenomeen van de protestachtige ‘stille tochten’, waarin ook een plaats is ingeruimd voor de slachtoffers-nabestaanden.
Van Dijk doet daarnaast stellige beweringen over de deskundigen die zich met slachtoffers bezighouden. Traumadeskundigen en traumatherapeuten zouden systematisch weggekeken hebben van de woede die veel gedupeerden hebben: ‘De hulpverleners- victimologie heeft met zijn exclusieve aandacht voor de angsten en depressiviteit van slachtoffers de stereotiepe, christelijke slachtofferbeelden gereproduceerd’ (p. 131). Het is mooi gezegd en mooi geconstrueerd, maar klopt het ook? Wordt in de hulpverlening een boos slachtoffer eerst ‘bewerkt’ tot een angstig persoon? Mij dunkt dat een boos slachtoffer dat actief op zoek gaat naar bevrediging van zijn wraakzucht uberhaupt niet gauw zal aankloppen bij een hulpverlener: hij heeft wel een beter adres om verhaal te halen, namelijk de dader of de rechter, of hij gaat over tot andere acties. En voor zover hij zich toch wendt tot de hulpverlening met de klacht ‘woede’ of ‘wraakgevoelens’: daar zijn passende interventies voor, al kan ik natuurlijk niet weten wat er feitelijk gebeurt in al die therapiekamers. Kortom: zou het niet kunnen zijn dat veel slachtoffers op grond van wat ze hebben meegemaakt simpelweg primair angstig zijn? Van Dijk sluit zelfs niet uit dat in sommige gevallen de hulpverlening slachtoffers tot angstige en hulpeloze mensen heeft gemaakt en daarmee tot psychische patienten. Hij is van mening dat sommige slachtoffers beter af zouden geweest zijn als ze zich hadden ingezet voor het krijgen van genoegdoening. Ook hier heb ik mijn twijfels, al zijn die louter gebaseerd op anekdotisch, want klinisch bewijsmateriaal (waar ook Van Dijk overigens in grossiert). Als hulpverlener heb ik iets te vaak meegemaakt dat na een jarenlange juridische strijd een genoegdoening of compensatie werd verkregen, en dat daarna pas een aanvang kon worden gemaakt met het ten volle accepteren c.q. verwerken van wat er gebeurd was.
Van Dijk heeft een fascinerend boek geschreven waar het denk- en schrijfplezier vanaf spat. Ik heb genoten van deze monografie waarin een welsprekende scholar de ruimte neemt om zijn soms controversiële, maar maatschappelijk zeer relevante visies te verwoorden. Soms echter lijken de feiten zijn begeesterende visie wat in de weg te staan.

Prof.dr. J. van den Bout is verbonden aan de Afdeling Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Utrecht. E-mailadres: j.vandenbout@uu.nl.