Lees verder
Door: Madeleine Rijckmans, Arno van Dam en Wies van den Bosch (2020) Bohn Stafleu van Loghum, 368 p. Recensent: Giovanni Timmermans

Iedere behandelaar kent waarschijnlijk, net als ik tijdens mijn werk in de verslavingszorg, de ontzettende moeite die de behandeling van mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis (asps) kost. In 2009 had naar schatting 3% van de Nederlandse bevolking in de leeftijd van 18 tot 65 jaar ooit in zijn of haar leven een antisociale persoonlijkheidsstoornis (gehad). Cijfers laten zien dat de prevalentie van de antisociale persoonlijkheidsstoornis bij mannen 4,3% is en bij vrouwen 1,7%. De antisociale persoonlijkheidsstoornis komt het meest voor op jongvolwassen leeftijd en daarna steeds minder. In de volwassen bevolking hebben mensen tussen de 18-24 jaar het hoogste risico op het ontwikkelen van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zij hebben 4,8 keer zoveel kans op een antisociale persoonlijkheidsstoornis als mensen tussen de 55-64 jaar1. De antisociale problematiek komt steeds vaker voor in de ggz en de verslavingszorg. Waarschijnlijk zal de Wet forensische zorg en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz, 1 januari 2020 in werking getreden) er zelfs toe leiden dat de problematiek groter wordt.

We zien helaas vaak dat cliënten met deze problematiek niet de behandeling kunnen krijgen die zij nodig hebben, omdat ze veelal niet begrepen worden. Niet alleen mensen in het algemeen maar ook behandelaren lopen vaak met een grote boog om deze groep heen. In de praktijk blijkt het aantal behandelaren dat bereid is om met deze groep patiënten te werken, beperkt. Er is daarnaast veel verloop en vacatures blijven vaak lang openstaan. De antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt daarnaast vaak gezien als contra-indicatie voor een behandeling. Een extra probleem is dat, terwijl binnen de geestelijke gezondheidszorg het aanbod van evidence-based behandelingen gestaag toenam, het aanbod voor mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis onveranderd lijkt.

Bovenstaande leidde ertoe dat drie onderzoekers en psychologen (Wies van den Bosch, Arno van Dam en Madeleine Rijckmans) een praktijkboek voor behandelaren schreven waarin zij inzicht en handvaten geven voor de behandeling van deze groep patiënten. Twee van hen zijn klinisch psycholoog en een is gz-psycholoog in opleiding tot psychotherapeut en ze zijn tegelijkertijd als onderzoeker werkzaam binnen de ggz (GGz Breburg en GGZ Westelijk Brabant) of binnen Scelta, expertisecentrum voor persoonlijkheidsstoornissen in Apeldoorn. Allen zijn betrokken bij het landelijk podium Antisociaal gedrag van het Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen. Naast deze drie redacteuren zijn er nog twaalf andere auteurs bij het boek betrokken, veelal uit de ggz of het forensische veld. De auteurs voerden veel gesprekken met mensen uit de doelgroep en laten hen zoveel mogelijk zelf aan het woord om de vooroordelen die behandelaren hebben, bij te stellen. De auteurs streven er namelijk naar behandelaren te laten ervaren dat cliënten met antisociaal gedrag niet veel verschillen van cliënten met andere problematiek; zij hebben alleen een andere manier ontwikkeld om met hun problemen om te gaan en zich staande te houden.

De auteurs proberen theoretische kaders en recente wetenschappelijke inzichten uit de literatuur weer te geven. De praktische adviezen voor de klinische praktijk die in ieder hoofdstuk gegeven worden, zijn voor veel lezers vooral prettig. Er worden veel casuïstiek en cliëntgesprekken besproken en de reflecties daarop laten zien hoe je de theoretische kaders en wetenschappelijke ideeën toepast in de eigen praktijk. De praktijk is meestal niet ideaal en vaak zijn er meerdere strategieën mogelijk; door te lezen hoe de auteurs in soortgelijke situaties hebben opgetreden en wat de afwegingen waren voor hun keuzes, word je geholpen de weerbarstige praktijk het hoofd te bieden. Het boek is opgedeeld in drie delen (algemeen, specifieke problemen, specifieke behandelmethoden) waarbinnen facetten van de behandeling aan de orde komen, zoals diagnostiek, risicotaxatie, de therapeutische relatie, motiveringstechnieken en specifieke psychotherapeutische interventies. Daarnaast wordt uitgebreid aandacht besteed aan veiligheidsrisico’s, subsidiariteit, middelengebruik, trauma’s, schemagerichte therapie, psychofarmaca, partnerrelaties en outreachende behandeling.

Iedereen weet dat het belangrijk is om op het juiste moment cliënten met een antisociale persoonlijkheid oprechte belangstelling te geven om een jarenlang opgebouwd wantrouwen te doorbreken. Maar omdat zij ook structuur en grenzen nodig hebben, moet je daarbij een balans vinden en dat vraagt veel zelfreflectie. Het dilemma maximale toenadering met behoud van distantie speelt vaak in de therapeutische relatie, maar is hier des te harder nodig. Dit boek beschrijft dat erg mooi. Daardoor is dit boek behulpzaam voor hulpverleners, en omdat onder meer Youngs schematherapie, dialectische gedragstherapie (dgt) en traumabehandeling besproken worden.

Opvallend in het voorwoord van dit boek vond ik dat (oud-)cliënten waarmee gesprekken gevoerd zijn en die ook nog andere input geleverd hebben, met naam en toenaam genoemd en bedankt worden. Dat heb ik nog nooit eerder ergens zo gelezen! Prettig is ook dat ieder hoofdstuk van het boek met een samenvatting begint. Een aantal hoofdstukken eindigt met tips, aanbevelingen en handvatten; jammer is dat niet iedere auteur een zelfde stramien aanhield. Dezelfde werkwijze voor alle hoofdstukken was prettig geweest omdat zodoende ‘snelle lezers’, of mensen met weinig tijd, ook de benodigde kennis kunnen opdoen.

Aan de hand van praktijkvoorbeelden laten de auteurs zien hoe de behandelaar kan omgaan met specifieke behandelsituaties en hulpvragen als agressie, middelengebruik en suïcidaliteit. Als behandelaren weten wat ze moeten doen en daar de juiste handvatten voor hebben, zijn zij meer bereid mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis te helpen. Daarnaast worden methodes beschreven om cliënten te helpen het antisociale gedrag te veranderen of ermee om te leren gaan. In het boek reiken de auteurs verder tools aan die gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek en best practices om zowel cliënten met antisociaal gedrag, alsook hun naasten en hun familie te helpen.

Het resultaat dat we zien in dit boek is een volledige beschrijving voor de behandeling van cliënten met antisociaal gedrag. Het boek heeft bovendien een breder bereik dan alleen de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Bij meerdere cluster-bpersoonlijkheidsstoornissen komen antisociale trekken voor en dus zullen de theorieën en adviezen in dit boek ook toepasbaar zijn bij deze doelgroep. Het boek laat zien dat er mogelijkheden zijn voor het effectief behandelen van de cliëntengroep met een tot nu toe vaak onbehandelbaar geachte persoonlijkheidsstoornis. Het therapeutische pad verloopt vaak met hindernissen en om die te overwinnen is creativiteit, flexibiliteit en doorzettingsvermogen nodig. Dat is vaak lastig. Toch heeft het boek mij in ieder geval aangemoedigd de behandeling van deze cliënten nu juist wel op te pakken.