Een voor de hand liggende verklaring is dat we dit doen om te communiceren. Neem de voetballer die net een tegenstander onderuit geschoffeld heeft. Zijn gezicht vertoont de trouwste hondenogen terwijl zijn handen een perfecte cirkel in de lucht beschrijven wanneer de scheidsrechter ter plekke arriveert. Met dat gebaar lijkt de speler uit te drukken: ‘Geef me geen kaart, scheids. Ik speelde de bal. Mijn tegenstander ligt daar inderdaad op de grasmat te kermen van de pijn en die aansteller wordt straks wellicht afgevoerd op een brancard. Maar laten we ons tot de feiten beperken: ik ging voor de bal.’
Goed, we gebruiken onze handen inderdaad om te communiceren. Maar iedereen kent het beeld van iemand die druk gebarend door de stad loopt, pratend in een smartphone. Hier is de luisteraar per definitie afwezig, dus die heeft niets aan de gebaren van onze spreker. Vanwaar dan die handbewegingen?
Onderzoekers hebben geopperd dat gebaren simpelweg een bijeffect van het spreken zijn. Een beetje zoals trappers op sommige fietsen blijven doordraaien ook al heb je je voeten van de pedalen gehaald. Er is wel beweging, maar nuttig is die niet. Dit lijkt een niet erg goede verklaring, want waarom zouden we zoveel onnodige energie verbruiken?
Een andere verklaring is dat gebaren wel degelijk een functie hebben. Ze helpen de spreker om woorden op te halen uit het geheugen. De spreker zegt: ‘Op de kermis zaten we in een eh eh…’ en valt dan stil. Zijn handen maken een roterende beweging en opeens zegt hij ‘reuzenrad’. Zoiets. Het probleem met deze verklaring is dat de relevante informatie al aanwezig is in de hersenen. Zij bevatten het motorprogramma dat de roterende handbeweging veroorzaakt. Waarom zou het gebaar dan nog moeten worden uitgevoerd?
Een mogelijk antwoord op deze vraag is dat gebaren gebruikt worden om ons geheugen te ontlasten. Tijdens het spreken moeten we bepaalde concepten geactiveerd houden in ons geheugen, terwijl we doorratelen in een tempo van vier of vijf woorden per seconde. We zeggen bijvoorbeeld ‘Enerzijds zegt Wilders dit, anderzijds zegt Roemer dat,’ terwijl onze handen deze personen in de ruimte plaatsen. Gebaren helpen ons de standpunten uit elkaar te houden op een manier die bewegingsinformatie, visuele en ruimtelijke informatie verschaft.
Ondersteuning voor deze gedachte komt uit onverwachte hoek. Mensen die rekenen hebben geleerd met behulp van telramen, zoals gebruikelijk in Aziatische culturen, maken ‘telraamachtige’ bewegingen tijdens het rekenen – ze bewegen hun vingers alsof ze kraaltjes manipuleren – ook wanneer er geen telraam in de buurt is. Hoe beter ze rekenen, hoe minder ze gebaren. Ze hebben minder geheugensteuntjes nodig.
Gebaren hebben dus naast een communicatieve ook een geheugenondersteunende functie. Dat is althans wat mijn co-auteurs en ik betogen in een artikel dat binnenkort verschijnt in het tijdschrift Frontiers in Cognitive Science.
