Lees verder
De beste schaakster ter wereld heet Yifan Hou en zij bezet plaats 85 op de wereldranglijst; 84 mannen gaan haar dus voor. Hoe kan het toch dat vrouwen zo ondervertegenwoordigd zijn in het topschaak? Menig man heeft zich hier het hoofd al over gebroken.
Eric-Jan Wagenmakers

In een stuk voor Het Parool (31 augustus 1972) introduceerde grootmeester Hein Donner wat ik hier noem de intellectuele inferioriteitshypothese: ‘Vrouwen kunnen niet schaken, maar ze kunnen ook niet schilderen, niet schrijven, niet filosoferen en in feite is er eigenlijk nooit iets door een vrouw gedacht of gemaakt, wat de moeite van het kennisnemen waard was. Het ligt dus niet aan het schaken, laten we wel wezen.’

Donner wilde destijds enkel provoceren, maar in 2015 meende voormalig wereldkampioenskandidaat Nigel Short het wél serieus. Short, inmiddels vice-president van de Wereldschaakbond, vond dat de statistieken duidelijk aantonen dat vrouwenhersenen niet zijn bedraad om goed te kunnen schaken. Het is teleurstellend dat in dergelijke discussies voorbij gegaan wordt aan de participatiehypothese van voormalig wereldkampioen Max Euwe. In hetzelfde Parool stelde Euwe dat de reden dat schaaksters minder succesvol zijn dan schakers ‘verrassend eenvoudig’ is: er zijn gewoon veel minder schaaksters dan schakers. ‘In Nederland is de verhouding 1 op 150, in de hele wereld 1 op 200.’ Euwe rekent voor dat bij de huidige verhoudingen ‘het gemiddeld eens in de 20 generaties zal voorkomen dat een dame wereldkampioen zou kunnen worden. Dus maar een paar honderd jaartjes wachten.’ Donner merkte later op dat de participatiehypothese hem beviel ‘door haar beleefdheid en in het oog springende kromheid’. Hoe dan ook, vanuit methodologisch perspectief dient de participatiehypothese eerst te worden uitgesloten alvorens het zinvol is te gaan speculeren over man-vrouwverschillen in hersenstructuur.

De participatiehypothese wordt ook ondersteund door empirisch onderzoek. Bilalić en collega’s (2009) rapporteren bijvoorbeeld dat de participatiehypothese 96% van het verschil in speelsterkte tussen schaaksters en schakers verklaart. Daarmee lijkt de kous af. Schaaksters zijn minder succesvol dan schakers, maar dat komt omdat er zo weinig schaaksters zijn. Dit is een heldere statistische verklaring voor een gegeven dat al decennialang wild giswerk uitlokt – bij feestjes onder methodologen vormt Euwe’s participatiehypothese derhalve aanleiding om de polonaise in te zetten.

Maar helaas, wellicht is er te vroeg gejuicht. Recentelijk onderzochten Moxley en collega’s (2019) de man-vrouwverschillen in Scrabble. De participatiehypothese is hier niet van toepassing: de meerderheid van de deelnemers aan Scrabble-toernooien is vrouw. En toch zijn de mannen beter – veel beter zelfs. In het verleden zijn alle achttien Scrabble-wereldkampioenschapsmatches beslist in een duel tussen twee mannen. De beste vrouw, Esther Perrins, vinden we pas terug op nummer 67 van de wereldranglijst. Wat is hier aan de hand? Volgens Moxley zijn vrouwen slechter in Scrabble omdat ze het minder leuk vinden om zich in hun eentje door Scrabble-specifieke training heen te worstelen.

Deze proliferatie van hypotheses is niet elegant, maar hoe het ook zij: voor schaken noch voor Scrabble vormen de grote man-vrouwverschillen in speelsterkte aanleiding om te speculeren over de aard van de hersenbedrading.

Literatuur

  1. Bilalić, M., Smallbone, K., McLeod, P. & Gobet, F. (2009). Why are (the best) women so good at chess? Participation rates and gender di¤ erences in intellectual domains. Proceedings of the Royal Society B, 276, 1161- 1165.
  2. Moxley, J.H., Ericsson, K.A. & Tu¨ ash, M. (2019). Gender di¤ erences in SCRABBLE performance and associated engagement in purposeful practice activities. Psychological Research, 83, 1147-1167.

Beeld: Peter Valckx

De Scrabble-wereldranglijst: https://www.wespa.org/aardvark/cgi-bin/rating.cgi