The man of 600 murders: Can we believe our own lies?

P. Riesthuis, H. Ootgaar & G. Bogaard

In the courtroom victims, perpetrators, and witnesses frequently lie for several reasons (e.g., avoid culpability, feelings of shame, or appear innocent). When someone initially lied and then comes forward with the truth, his or her statements can be considered unreliable. However, are these statements truly unreliable? Can lies adversely affect our memory in such a way that we can believe in our own lies? In this article we discuss recent studies that examine the effects of lying on memory. Research in this fi eld has been centered around three types of lies: false denials, feign amnesia, and fabrication. In short, each type of lie affects memory differently. False denials and feigning amnesia typically undermine memory in the form of forgetting while fabrication can provoke false memories.


1534 Weergaven
13 Downloads
Lees verder
In de rechtszaal kunnen slachtoffers, daders, en getuigen dikwijls liegen. Als iemand eerst liegt en naderhand naar voren komt met de waarheid, kunnen de verklaringen van deze persoon als onbetrouwbaar worden gezien. Is dit terecht? Of klopt juist het axioma dat liegen ons geheugen zodanig kan beïnvloeden dat wij in onze eigen leugens gaan geloven? Dat hangt af van welk type leugen er wordt gehanteerd, stellen Paul Riesthuis, Henry Otgaar en Glynis Bogaard.

Op 21 juni 1983 werd Henry Lee Lucas aangeklaagd voor de moorden op twee jonge vrouwen. Hoewel Lucas bekende, verraste hij de rechter door aan te geven dat hij ook andere moorden had gepleegd (Kenner & Oldham, 2019). Al rap bekende Lucas meer dan zeshonderd moorden te hebben gepleegd (Gorney & Taylor, 1985). Er werden echter snel twijfels geuit over de vermeende bekentenissen. Het punt was namelijk dat een aantal bekentenissen bijvoorbeeld fysiek onmogelijk was vanwege onrealistische reisafstanden en tijden tussen de moorden (Lewis, 2010). Lucas had dus een aanzienlijk deel van zijn bekentenissen gefabuleerd.

Lucas trok naderhand een aantal van zijn bekentenissen in. Hij verklaarde dat hij die bekentenissen had gegeven om de politie te plezieren. Tevens had DNA-bewijs aangetoond dat Lucas bij een twintigtal moorden niet betrokken kon zijn (Kenner & Oldham, 2019). Maar hoe zat het met die andere bekentenissen? Was Lucas langzamerhand gaan geloven dat die bekentenissen authentiek waren? Is het mogelijk dat leugens verraderlijk zijn voor ons geheugen?

In onderhavig artikel laten we zien dat liegen het geheugen inderdaad kan beïnvloeden. Dit onderwerp is van essentieel belang in de rechtszaal. In het voorbeeld van Henry Lee Lucas leidden zijn leugens ertoe dat criminelen vrijuit gingen. In andere gevallen hebben leugens tot gevolg dat onschuldige mensen gevangen kunnen worden gezet. Een goed voorbeeld is Alfred Brown. Brown werd berecht voor een overval op een grenswisselkantoor waarbij een politieagent en een kassier overleden. Twee medeplichtigen beweerden dat Brown niet alleen aanwezig was, maar ook de schutter. Tevens loog zijn toenmalige vriendin dat hij de misdaad had bekend. Na tien jaar onterecht vastzitten kwam de waarheid naar boven. Geluidsbanden toonden aan dat Brown in het huis van zijn vriendin was op het moment van de overval (Possley, 2015). Slachtoffers, getuigen, en daders liegen soms tijdens politieondervragingen over wat ze hebben meegemaakt. Ze liegen bijvoorbeeld om iemand te beschermen, verantwoordelijkheid te ontlopen, en/of door schaamtegevoelens (DePaulo et al., 1996; Lyon, 2007). Het opzettelijk verstrekken van verkeerde informatie om een ander te misleiden wordt als een leugen bestempeld (Abe, 2009). Als leugens het geheugen kunnen ondermijnen, kunnen ze ook de betrouwbaarheid van verklaringen aantasten.

De Amerikaanse wetenschapper Elizabeth Loftus was een van de eersten die liet zien dat pseudoherinneringen op relatief kinderlijke wijze kunnen worden uitgelokt

Leugens en het geheugen

Onze herinneringen zijn een reconstructie van onze ervaringen (Loftus, 2005). Het is namelijk onmogelijk om ons al onze ervaringen perfect te herinneren. Het geheugen slaat bepaalde details van een gebeurtenis op en andere niet. Wanneer we een herinnering ophalen, zullen we dus niet de gehele ervaring ophalen. Bepaalde details zijn we kwijt en er zullen leemtes in onze herinneringen zitten. Zulke leemtes vullen we dikwijls automatisch in. Hoewel zulke reconstructies over het algemeen goed verlopen, kunnen er soms fouten in onze herinneringen sluipen. Wanneer we details kwijt zijn, noemen we dit vergeten. Fouten in de reconstructie die leiden tot het herinneren van niet-ervaren details of gebeurtenissen noemen we pseudoherinneringen.

De Amerikaanse wetenschapper Elizabeth Loftus was een van de eersten die liet zien dat pseudoherinneringen op relatief kinderlijke wijze konden worden uitgelokt. In één van haar experimenten liet ze proefpersonen een filmpje zien van een auto die stopte bij een stopbord. Na het filmpje werden zij ondervraagd aan de hand van misinformatie oftewel suggestieve vragen (bijvoorbeeld: ‘Stopte de auto voor het voorrangsbord?’). Vervolgens ontvingen de proefpersonen een geheugentaak. Wat zulke studies standaard laten zien is dat proefpersonen de misinformatie voor waar houden (Loftus, Miller & Burns, 1978).

Misinformatie kan dus leiden tot pseudoherinneringen. Veelal komt misinformatie van iemand anders, zoals een politieagent die suggereert dat je de dader bent of een therapeut die claimt dat je misbruikt bent. Maar wat als je misinformatie zelf genereert? Door te liegen bijvoorbeeld. Kunnen leugens ook het geheugen aantasten? Er zijn verschillende typen leugens, maar in dit artikel bespreken we de volgende: valse ontkenningen, geheugenverlies veinzen, en fabricatie (Otgaar & Baker, 2018). Aan de hand van deze leugens laten we zien hoe ze het geheugen kunnen beïnvloeden.

Ted Bundy en valse ontkenningen

Slachtoffers, getuigen, en daders ontkennen soms dat een gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Deze misleidende strategie wordt gekozen om bijvoorbeeld confrontatie, schaamte, of verantwoordelijkheid te vermijden (Lyon, 2007). Een goed voorbeeld van een valse ontkenning is die van de Amerikaanse seriemoordenaar Ted Bundy. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd hij aangeklaagd voor meerdere verkrachtingen en moorden. Hij ontkende deze aantijgingen glashard. Na jaren van ontkennen biechtte Bundy de moorden waarvoor hij was aangeklaagd eindelijk op (Carlisle, 2014). De vraag rijst nu of zulke valse ontkenningen mogelijkerwijs het geheugen hebben aangetast voor de moorden die hij daadwerkelijk heeft gepleegd.

De Amerikaanse wetenschappers Kathleen Vieira en Sean Lane (2013) namen de proef op de som en onderzochten welk effect valse ontkenningen hadden op het geheugen. Zij deden dit door proefpersonen verschillende foto’s van objecten te laten bestuderen. Hierna kregen de proefpersonen oude en nieuwe foto’s te zien – met daarbij de aanwijzing om eerlijk te antwoorden, valselijk te ontkennen, of te fabriceren. Twee dagen later keerden de proefpersonen terug voor een geheugentaak waarin ze moesten aangeven welke foto’s ze hadden bestudeerd. Ook dienden ze aan te geven of ze over de foto’s hadden gelogen of eerlijk antwoord hadden gegeven. Eerder bestudeerde foto’s die valselijk waren ontkend, bleken minder goed te zijn onthouden dan foto’s waarop eerlijk antwoord was gegeven.

De Maastrichtse rechtspsycholoog Henry Otgaar en zijn collega’s (2014; maar zie ook Otgaar et al., 2016) probeerden deze bevindingen te repliceren door middel van video’s. In hun experiment keken deelnemers naar een video waarin een elektricien een huis berooft. Vervolgens werd hen gevraagd of ze zich bepaalde details van het filmpje nog konden herinneren (‘Waar vond de elektricien de sleutel?’). Voorafgaand aan het interview werd een deel van de deelnemers geïnstrueerd te ontkennen dat ze bepaalde details hadden gezien (‘De elektricien had geen horloge gestolen’). De rest van de deelnemers gaf eerlijk antwoord. Een week later herinnerden de proefpersonen die valselijk hadden ontkend zich minder goed wat ze daadwerkelijk hadden besproken in het interview dan proefpersonen die eerlijk hadden geantwoord. Hun herinneringen aan het filmpje waren echter nog intact. Dit fenomeen werd door de onderzoekers als het denial-induced forgetting-effect (Otgaar et al., 2014; 2016) bestempeld. Dit effect toont aan dat valselijk ontkennen kan leiden tot het vergeten van bepaalde details van een eerder interview. Wanneer zulks in politie-interviews plaatsvindt, kunnen verklaringen inconsistent overkomen en onterecht als onbetrouwbaar worden bestempeld (Fisher & Cutler, 1995; Smeets, Candel & Merckelbach, 2004).

Vervolgonderzoek heeft het denial-induced forgetting-effect gerepliceerd bij kinderen en volwassenen. Bovendien werd het effect ook gevonden wanneer foto’s, woorden of virtual reality werden gebruikt als stimuli (Otgaar et al., 2014; 2016; Romeo et al., 2019). De laatstgenoemde stimulus verdient een aparte vermelding aangezien die zich richtte op situaties die voor proefpersonen vaak als levensecht aanvoelen. In de virtual reality-scène waren de proefpersonen ooggetuigen van een naar vliegtuigongeluk waarin ze ook dode mensen bij het vliegtuig zagen. Wederom moesten zij bepaalde waargenomen details valselijk ontkennen (Otgaar et al., 2014; 2016). Ook hier werd het denial-induced forgetting-effect gevonden. In tegenstelling tot eerdere studies (Otgaar et al., 2014; 2016), bleek dat de proefpersonen die valselijk hadden ontkend echter minder details herinnerden van het vliegtuigongeluk dan proefpersonen die eerlijk hadden geantwoord.

Rudolf Hess en het veinzen van amnesie

Het veinzen van geheugenverlies is een andere manier van misleiding. Een goede casus van voorgewende amnesie is die van Rudolf Hess: de voormalig politiek leider en aanhanger van de Duitse nazipartij. Aan het begin van het proces van Neurenberg beweerde Hess geen herinneringen te hebben aan wat er zich tijdens de oorlog had afgespeeld (McGinty, 2012). Terwijl meerdere psychiaters verklaarden dat hij authentiek geheugenverlies had, biechtte Hess uiteindelijk op dat zijn geheugenverlies was geveinsd. Wederom is de vraag wat voor effecten dit type bedrog kan hebben op het geheugen.

De Maastrichtse rechtspsychologen Kim van Oorsouw en Harald Merckelbach (2004) waren een van de eersten die onderzochten of het veinzen van geheugenverlies geheugenondermijnende effecten sorteert. In een van hun studies werden proefpersonen geïnstrueerd om een nepmisdrijf te plegen (een dummy neerslaan en beroven). Vervolgens kregen ze een geheugentest waarin een deel van de proefpersonen geheugenverlies moest veinzen, terwijl de andere proefpersonen eerlijk dienden te antwoorden. Eén week later interviewden de onderzoekers de proefpersonen nogmaals, maar nu met de instructies om eerlijke en accurate antwoorden te geven. Wat bleek? Proefpersonen die claimden geen herinneringen meer te hebben aan het misdrijf waren minder goed in staat om de herinnering eraan op te halen dan proefpersonen die eerlijk dienden te antwoorden. Het veinzen van amnesie leidt er dus toe dat minder details van een gebeurtenis onthouden worden.

De negatieve geheugeneffecten van het veinzen van amnesie worden doorgaans toegeschreven aan een gebrek aan herhaling van de geveinsde herinnering (Christianson & Bylin, 1999; Sun et al., 2009; Van Oorsouw & Merckelbach, 2004; 2006). De psycholoog Xue Sun deed met zijn collega’s (2009) een soortgelijk experiment als Van Oorsouw en Merckelbach, maar zij voegden een extra groep toe. Deze groep doorliep het gehele experiment maar werd slechts één keer ondervraagd over het nepmisdrijf, en dat pas na één week. De groep die geheugenverlies veinsde en de groep die het interview na een week had, verschilde niet noemenswaardig in geheugenprestaties. Dit impliceert dat het gebrek aan het herhalen van de herinnering aan het nepmisdrijf de mogelijke verklaring is voor het geheugen-ondermijnende effect van amnesie veinzen (Christianson & Bylin, 1999; Sun et al., 2009; Van Oorsouw & Merckelbach, 2004; 2006).

Recent onderzoek laat zien dat niet alleen het gebrek aan herhalen van herinneringen, maar ook andere mechanismen het geheugen-ondermijnende effect kunnen veroorzaken (Mangiulli et al., 2019). Retrieval-induced forgetting is een van deze mechanismen. Retrieval-induced forgetting verwijst naar een speciaal soort van vergeten: het ophalen van een bepaalde herinnering zorgt ervoor dat andere herinneringen niet kunnen worden herinnerd (Anderson, Bjork,& Bjork, 1994). Bijvoorbeeld: Fabiana heeft ooit eens heerlijk gegeten in een Italiaans restaurant en zij probeert zich de naam van dit restaurant te herinneren. De naam van het restaurant is ‘Il Grottino’ maar nu wil zij andere Italiaanse restaurants ophalen uit het geheugen om ‘Il Grottino’ mee te vergelijken. Dit blijkt moeilijk omdat ‘Il Grottino’ maar terug blijft komen. De Italiaanse psycholoog Ivan Mangiulli en zijn collega’s onderzochten of retrieval-induced forgetting een goede verklaring biedt voor het geheugen-ondermijnende effect van het veinzen van geheugenverlies (Mangiulli et al., 2019). In hun experiment observeerden de proefpersonen een video van een nepmisdrijf. Er waren drie groepen: mensen die eerlijk opbiechtten, simulanten en simulanten die op een andere manier geheugenverlies dienden te veinzen. Deze laatste groep moest na het zien van het nepmisdrijf twintig waargebeurde details bestuderen (voorbeeld: ‘Ik stapte in de groene auto’). Aansluitend kreeg deze groep een geheugentaak over het misdrijf. Hierbij moesten de proefpersonen een verklaring schrijven over het misdrijf, maar hiervoor dienden ze alleen de twintig bestudeerde details te gebruiken. Deze instructie leidde tot het veinzen van geheugenverlies voor details die niet waren bestudeerd (voorbeeld: ‘Ik ging naar de disco’). Vervolgens werden de proefpersonen geïnstrueerd een eerlijk verslag te geven over wat ze hadden waargenomen van het nepmisdrijf. Doordat de additionele groep op voorhand bepaalde details moest ophalen, konden andere details niet worden herinnerd. De additionele groep was dus meer specifieke misdrijf gerelateerde elementen vergeten door het retrieval-induced forgetting-effect dan simulanten en mensen die opbiechtten.

Fabricatie houdt in dat iemand een andere versie geeft van wat er in de werkelijkheid is gebeurd

Henry Lee Lucas en fabricatie

De leugens die Henry Lee Lucas gebruikte, waren gefabriceerde verhalen. Fabricatie houdt in dat iemand een andere versie geeft van wat er in de werkelijkheid is gebeurd. Lucas verzon gedetailleerde verhalen over hoe en waar hij bepaalde moorden zou hebben gepleegd.

De Amerikaanse psychologen Jennifer Ackil en Maria Zaragoza onderzochten hoe zulke verzinsels het geheugen kunnen aantasten (1998). In een van hun studies keken proefpersonen naar een filmpje over drie specifieke gebeurtenissen van een jongen op zomerkamp (verjaardag, bootreis, en een gevecht) en moesten ze vervolgens vragen beantwoorden over het filmpje. De proefpersonen werden verdeeld in twee groepen. In één groep dienden proefpersonen alle vragen te beantwoorden en iets te verzinnen als zij het antwoord niet wisten. De controlegroep moest eerlijk antwoorden. Een cruciaal onderdeel van het onderzoek was dat er ook vragen werden gesteld over details die niet voorkwamen in de video (voorbeeld: ‘Wat had Sullivan gestolen volgens de jongen?’). Na een week keerden de proefpersonen terug voor een tweede geheugentest waarin alle proefpersonen eerlijk antwoord moesten geven. Wat bleek? De proefpersonen die vragen dienden te beantwoorden gaven aan dat, zelfs wanneer het om fictieve details ging, ze hun zelfverzonnen antwoorden hadden gezien op het filmpje. Hun verzinsels hadden tot pseudoherinneringen geleid.

De leugens van Henry Lee Lucas waren extremer. Ze gingen over moorden die hij zelf zou hebben gepleegd. Dit roept de vraag op of zulke extreme leugens over autobiografische herinneringen ook het geheugen kunnen aantasten. Om dit te onderzoeken gaf de Amerikaanse psychologe Danielle Polage (2004) aan zo’n tweehonderd proefpersonen een vragenlijst gericht op biografische gebeurtenissen. Proefpersonen dienden aan te geven of ze deze gebeurtenissen hadden meegemaakt (voorbeeld: Ik zat vast in een boom). Vervolgens werden de proefpersonen geïnstrueerd te liegen over bepaalde gebeurtenissen waarvan zij hadden aangegeven dat ze die niet hadden meegemaakt. De proefpersonen moesten een onderzoeker overtuigen in een interview dat ze deze gebeurtenissen wel hadden meegemaakt. Na één of vijf weken vulden de proefpersonen nogmaals de vragenlijst in. Gingen mensen geloven in hun eigen leugens? Over het algemeen niet. Polage vond namelijk dat de proefpersonen nog meer gingen geloven dat de gebeurtenissen niet waren gebeurd. Dit effect heet ook wel het fabrication deflation-effect (Polage, 2004). Interessant is echter dat een klein percentage (10 tot 16%) het tegenovergestelde patroon liet zien. Deze proefpersonen geloofden juist dat ze de fictieve gebeurtenissen wel hadden ervaren. Dit verschijnsel wordt ook wel fabrication inflation genoemd (Polage, 2004; 2012).

In een vervolgstudie onderzocht Polage (2012) of de mensen in de groep die fabrication inflation toonden bepaalde specifieke persoonlijkheidstrekken hadden. In dit onderzoek doorliepen de deelnemers een vergelijkbaar experiment. Bovendien vulden de deelnemers vragenlijsten in die gingen over hun dissociatieve ervaringen (jezelf afscheiden van de werkelijkheid; bijvoorbeeld via dagdromen), leugenachtig gedrag, en sociale wenselijkheid. Polage repliceerde het fabrication inflation-effect. Verder vond ze dat bepaalde individuele kenmerken de onderliggende factoren waren hiervoor. Ze vond bijvoorbeeld dat fabrication inflation vooral plaatsvond bij deelnemers die veel dissociatieve ervaringen claimden te hebben en deelnemers die zelf aangeven menigmaal te liegen in het dagelijks leven.

Deze resultaten zijn verklaarbaar aan de hand van het Source Monitoring Framework (Johnson, Hashtroudi & Lindsay, 1993). Volgens het Source Monitoring Framework bevatten echte herinneringen meer zintuigelijke en emotionele details. Ingebeelde herinneringen daarentegen (bijvoorbeeld pseudoherinneringen) bevatten meer details die verwijzen naar onze gedachtenprocessen zoals aannames en speculaties. Een voorbeeld dat de verschillen duidelijk aantoont, is het hebben van een daadwerkelijke of ingebeelde discussie. Een herinnering aan een daadwerkelijke discussie bevat bijvoorbeeld meer informatie betreffende aanwezige personen, emoties tijdens de discussie en de plek waar de discussie plaatsvond. Een herinnering aan een ingebeelde discussie bevat meer informatie over bijvoorbeeld wat je precies wilt beargumenteren en hoe je denkt dat de discussie zal verlopen.

Als een ingebeelde herinnering veel perceptuele, affectieve en contextuele details heeft dan kan dat leiden tot een bronverwarringsfout en vervolgens tot pseudoherinneringen. Als iemand kiest om te liegen kan dit leiden tot het herinneren van niet waargenomen details (Ackil & Zaragoza, 1998; 2011; Chrobak & Zaragoza, 2008; 2013; Drivdahl & Zaragoza, 2001; Zaragoza et al., 2001). Wanneer het echter gaat om autobiografische herinneringen, dan blijken mensen de waarheid van de leugen te kunnen onderscheiden. Dit doet vermoeden dat Henry Lee Lucas zich wel degelijk kon herinneren welke moorden hij wel en niet heeft gepleegd.

Conclusie

Liegen kan het geheugen inderdaad aantasten. Verschillende typen leugens doen dit op diverse manieren. Valse ontkenningen resulteren in het denial-induced forgetting effect. Dit houdt in dat het geheugen van de gebeurtenis intact blijft maar de herinnering aan besproken details in een eerder interview vervagen. Verder kan geheugenverlies veinzen leiden tot vergeten van de meegemaakte gebeurtenis, terwijl verzinsels voor pseudoherinneringen kunnen zorgen.

Zulke bevindingen zijn relevant in de rechtszaal. Menigmaal zijn verklaringen van getuigen, slachtoffers en daders de enige beschikbare bewijsstukken. Dikwijls als iemand in eerste instantie liegt en vervolgens met de waarheid naar voren komt, kan deze persoon als een onbetrouwbare getuige worden beschouwd (Fisher & Cutler, 1995; Smeets, Candel & Merckelbach, 2004). Dit kan ernstige gevolgen hebben, zoals bij Alfred Brown die tien jaar onterecht vastzat. De getuigen in deze zaak biechtten al vlot op te hebben gelogen onder druk van de politie. Deze verklaringen werden vervolgens echter als onbetrouwbaar bestempeld door de onderlinge inconsistenties (Possley, 2015). Grondig onderzoek naar de verklaringen nadat de getuigen naar voren waren gekomen met de waarheid, had deze gerechtelijke dwaling kunnen voorkomen.

Geheugenverlies veinzen kan leiden tot vergeten van de meegemaakte gebeurtenis terwijl verzinsels voor pseudoherinneringen kunnen zorgen

Als het aannemelijk is dat er leugens spelen in een zaak, is het relevant dat professionals in de rechtszaal (bijvoorbeeld rechters, advocaten, geheugenexperts) de volgende zaken in acht nemen. Wat voor type leugen was het? Was de leugen teweeggebracht onder externe druk of vrijwillig? Deze variabelen zijn van belang om de betrouwbaarheid van een verklaring te bepalen. Wij beargumenteren dat het type leugen een pertinente rol speelt om de betrouwbaarheid van een verklaring te bepalen. Als iemand bijvoorbeeld eerst fabriceert, kan dit in sommige gevallen leiden tot onbetrouwbare verklaringen. Dit sluit echter niet uit dat in andere gevallen verklaringen voor de meegemaakte gebeurtenis betrouwbaar kunnen zijn, ook als iemand eerst valselijk ontkent.

Dus ja: wij kunnen in onze eigen leugens gaan geloven, afhankelijk van welk soort leugen er wordt gebruikt.

Beeld: igorstevanovic/shutterstock.com

Literatuurlijst

  1. Literatuur Abe, N. (2009). The neurobiology of deception: evidence from neuroimaging and loss-of-function studies. Current Opinion in Neurology, 22, 594–600. doi: 10.1097/WCO.0b013e328332c3cf
  2. Ackil, J.K. & Zaragoza, M. S. (1998). Memorial consequences of forced confabulation: Age differences in susceptibility to false memories. Developmental Psychology, 34, 1358–1372. https://doi.org/10.1037/0012- 1649.34.6.1358
  3. Ackil, J.K. & Zaragoza, M.S. (2011). Forced fabrication versus interviewer suggestions: Differences in false memory depend on how memory is assessed. Applied Cognitive Psychology, 25, 933–942. https://doi.org/10.1002/acp.1785
  4. Anderson, M.C., Bjork, R.A. & Bjork, E.L. (1994). Remembering can cause forgetting: Retrieval dynamics in long-term memory. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 20, 1063–1087. https://doi.org/10.1037/0278-7393.20.5.1063
  5. Carlisle, A. (2014). I’m not guilty: The case of Ted Bundy. Encino, CA: Genius Books.
  6. Christianson, S.A. & Bylin, S. (1999). Does simulating amnesia mediate genuine forgetting for a crime event? Applied Cognitive Psychology, 13, 495–511. https://doi.org/10.1002/(sici)1099- 0720(199912)13:6<495::aid-acp615>3.0.co;2-0
  7. Chroback, Q.M. & Zaragoza, M.S. (2008). Inventing stories: Forcing witnesses to fabricate entire fi ctitious events leads to freely reported false memories. Psychonomic Bulletin & Review, 15, 1190–1195. https://doi. org/10.3758/pbr.15.6.1190
  8. Chrobak, Q.M. & Zaragoza, M.S. (2013). When forced fabrications become truth: Causal explanations and false memory development. Journal of Experimental Psychology: General, 142, 827–844. https://doi.org/10.1037/a0030093
  9. Depaulo, B.M., Kashy, D.A., Kirkendol, S.E., Wyer, M.M. & Epstein, J.A. (1996). Lying in everyday life. Journal of Personality and Social Psychology, 70, 979–995. doi: 10.1037/0022-3514.70.5.979
  10. Drivdahl, S. & Zaragoza, M. (2001). The role of perceptual elaboration and individual differences in the creation of false memories for suggested events. Applied Cognitive Psychology, 15, 265-281. https://doi.org/10.1002/acp.701
  11. Fisher, R.P. & Cutler, B.L. (1995). The relation between consistency and accuracy of eyewitness testimony. In G. Davies, S. Lloyd-Bostock, M. McMurran, & C. Wilson (Eds.), Law and criminal justice: International developments in research and practice. Berlin: De Gruyter.
  12. Gorney, C. & Taylor, P. (1985). The Killer Who Recanted. Retrieved from https://www.washingtonpost.com/archive/lifestyle/1985/04/15/thekiller- who recanted/93193008-374f-47a6-8673-304c7a8f258a/
  13. Johnson, M.K., Hashtroudi, S. & Lindsay, D.S. (1993). Source monitoring. Psychological Bulletin, 114, 3–28. https://doi.org/10.1037/0033- 2909.114.1.3
  14. Kenner, R. & Oldham, T. (2019). The Confession Killer. Retrieved from http://www.netflix.com
  15. Lewis, B.R. (2010). Mapping the trail of a serial killer: how the worlds most infamous murderers were tracked down. Guilford, CT: Lyons Press.
  16. Loftus, E.F. (2005). Planting misinformation in the human mind: A 30- year investigation of the malleability of memory. Learning & Memory, 12, 361–366. https://doi.org/10.1101/lm.94705
  17. Loftus, E.F., Miller, D.G.,& Burns, H.J. (1978). Semantic integration of verbal information into a visual memory. Journal of Experimental Psychology: Human Learning and Memory, 4, 19–31. https://doi.org/10.1037/0278-7393.4.1.19
  18. Lyon, T.D. (2007). False denials: Overcoming methodological biases in abuse disclosure research. In M. Pipe, M.E. Lamb & Y. Orbach (Eds.), Child sexual abuse: Disclosure, delay and denial (pp. 41–62). New York, NY: Routledge
  19. Mangiulli, I., Van Oorsouw, K., Curci, A. & Jelicic, M. (2019). Retrieval-induced forgetting in the feigning amnesia for a crime paradigm. Frontiers in Psychology, 10. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2019.00928
  20. McGinty, S. (2012). Camp Z: The secret life of Rudolf Hess. London: Quercus
  21. Otgaar, H. & Baker, A. (2018). When lying changes memory for the truth. Memory, 26, 2-14. https://doi.org/10.1080/09658211.2017.1340286
  22. Otgaar, H., Howe, M.L., Memon, A. & Wang, J. (2014). The development of differential mnemonic effects of false denials and forced confabulations. Behavioral Sciences & Law, 32, 718–731. https://doi.org/10.1002/bsl.2148
  23. Otgaar, H., Howe, M.L., Smeets, T. & Wang, J. (2016). Denial-induced forgetting: False denials undermine memory, but external denials undermine belief. Journal of Applied Research in Memory and Cognition, 5, 168–175. https://doi.org/10.1016/j.jarmac.2016.04.002
  24. Polage, D.C. (2004). Fabrication defl ation? The mixed effects of lying on memory. Applied Cognitive Psychology, 18, 455–465. https://doi. org/10.1002/acp.995
  25. Polage, D.C. (2012). Fabrication infl ation increases as source monitoring ability decreases. Acta Psychologica, 139, 335–342. https://doi. org/10.1016/j.actpsy.2011.12.007
  26. Possley, M. (2015). Alfred Brown. Retrieved 2019, from https://www.law.umich.edu/special/exoneration/Pages/casedetail.aspx?caseid=4702
  27. Romeo, T., Otgaar, H., Smeets, T., Landstrom, S. & Boerboom, D. (2019). The impact of lying about a traumatic virtual reality experience on memory.¹Memory & Cognition,¹47, 485-495. https://doi.org/10.3758/s13421-018-0885-6
  28. Sun, X., Punjabi, P.V., Greenberg, L.T. & Seamon, J.G. (2009). Does feigning amnesia impair subsequent recall? Memory & Cognition, 37, 81–89. https://doi.org/10.3758/mc.37.1.81
  29. Smeets, T., Candel, I. & Merckelbach, H. (2004). Accuracy, completeness, and consistency of emotional memories. The American Journal of Psychology, 117, 595–610. https://doi.org/10.2307/4148994
  30. Van Oorsouw, K. & Merckelbach, H. (2004). Feigning amnesia undermines memory for a mock crime. Applied Cognitive Psychology, 18, 505–518. https://doi.org/10.1002/acp.999
  31. Van Oorsouw, K. & Merckelbach, H. (2006). Simulating amnesia and memories of a mock crime. Psychology, Crime & Law, 12, 261–271. https://doi.org/10.1080/10683160500224477
  32. Vieira, K.M. & Lane, S.M. (2013). How you lie affects what you remember. Journal of Applied Research in Memory and Cognition, 2, 173–178. doi: 10.1016/j.jarmac.2013.05.005
  33. Zaragoza, M.S., Payment, K.E., Ackil, J.K., Drivdahl, S.B. & Beck, M. (2001). Interviewing witnesses: Forced confabulation and confirmatory feedback increase false memories. Psychological Science, 12, 473–477. https://doi.org/10.1111/1467-9280.00388