Op 21 juni 1983 werd Henry Lee Lucas aangeklaagd voor de moorden op twee jonge vrouwen. Hoewel Lucas bekende, verraste hij de rechter door aan te geven dat hij ook andere moorden had gepleegd (Kenner & Oldham, 2019). Al rap bekende Lucas meer dan zeshonderd moorden te hebben gepleegd (Gorney & Taylor, 1985). Er werden echter snel twijfels geuit over de vermeende bekentenissen. Het punt was namelijk dat een aantal bekentenissen bijvoorbeeld fysiek onmogelijk was vanwege onrealistische reisafstanden en tijden tussen de moorden (Lewis, 2010). Lucas had dus een aanzienlijk deel van zijn bekentenissen gefabuleerd.
Lucas trok naderhand een aantal van zijn bekentenissen in. Hij verklaarde dat hij die bekentenissen had gegeven om de politie te plezieren. Tevens had DNA-bewijs aangetoond dat Lucas bij een twintigtal moorden niet betrokken kon zijn (Kenner & Oldham, 2019). Maar hoe zat het met die andere bekentenissen? Was Lucas langzamerhand gaan geloven dat die bekentenissen authentiek waren? Is het mogelijk dat leugens verraderlijk zijn voor ons geheugen?
In onderhavig artikel