De eetstoornis van Michelle begon op haar elfde. Ze was in korte tijd veel aangekomen en schrok daar zo van dat ze ging lijnen. Michelle is cliënte bij Novarum, een kliniek voor behandeling van eetstoornissen. Ze is bijna klaar met de behandeling en wil er wel over vertellen. Binnen een paar weken kreeg ze er twee kilo af en daarna wilde ze nog een paar kilo kwijt. Op een gegeven moment werd het een spelletje: als ze op een rond getal uitkwam, was het goed, zakte ze eronder, dan moest ze naar beneden, naar het volgende ronde getal. Terug mocht niet. Ze begon steeds sneller af te vallen. Thuis werd niet zo op haar gelet, ze zat veel op haar kamer. ’s Avonds aan tafel at ze niet zoveel, maar dat viel niet op, ze was nooit een grote eter. Doordat ze dikke kleren droeg, zag niemand dat ze dunner werd. Maar eenmaal onder een bepaald gewicht, met een
Christopher Fairburn studeerde in de jaren zeventig in Edinburgh voor psychiater. In zijn vierde jaar werkte hij in een kliniek bij psychiater Robert E. Kendell (1935-2002), internationaal autoriteit op het gebied van classificatie en diagnostiek van psychische stoornissen. Kendell vroeg hem om met een anorexiapatiënte te gaan praten die in de kliniek was opgenomen. Fairburn had nooit iemand met een eetstoornis gezien, maar had er wel over gelezen. Hij wist dat iemand dan heel dun was. De patiënte in de kliniek zag er echter normaal uit. Toch vertelde ze dat ze grote problemen had met eten en dat ze voortdurend diëten volgde. Ze was bovendien erg verontrust over haar gewicht, ze gaf vaak over en sportte veel. Maar ze had dus geen ondergewicht. Hij rapporteerde dat bij Kendell en die stuurde hem terug. Hij moest haar nog maar eens wegen, dit kon niet. Fairburn woog haar nogmaals, wat ze niet fijn vond. Hij had zich niet vergist.
Daarop ging een geïrriteerde Kendell zelf wel even kijken. Toen pas was hij overtuigd: het gewicht klopte. Daarop kreeg Fairburn de opdracht er de internationale literatuur op na te slaan en uit te zoeken wat er mis was met deze patiënt. Fairburn ging op zoek, maar vond niets over dit fenomeen. Ondertussen behandelde hij de patiënte. Omdat hij nog steeds niet begreep hoe haar gewicht normaal kon zijn, vroeg hij er uiteindelijk direct naar. ‘Je eet amper, je geeft over, je sport te veel, maar je gewicht is normaal, ik begrijp het niet!’
Het meisje barstte in huilen uit en vertelde voor het eerst over binging – eetbuien. Dat was nieuw voor Fairburn, maar het verklaarde haar gewicht. Door de eetbuien kreeg ze ineens veel calorieën binnen, die ze daarna niet allemaal uitbraakte.
Een paar weken later ontdekte hij nog zo’n patiënt en een maand later weer een. Allen dachten dat ze de enigen waren, de eetbuien en het overgeven speelden zich af in het geheim. Hij vroeg collega’s om hem vergelijkbare gevallen door te sturen. Zo verzamelde hij in twee jaar tijd 25 patiënten.
Hij was de juiste persoon op het juiste moment: hij was getraind in psychologische behandeling en hoe die te ontwikkelen. Nu had hij ook een stoornis om te onderzoeken. Via trial-and-error ontwikkelde hij een vorm van cognitieve gedragstherapie.
Twee jaar later verscheen er een artikel van Gerald Russell in een psychiatrisch toptijdschrift*. Russell was een leidende figuur op het gebied van eetproblemen. Hij noemde de ziekte ‘boulimia nervosa’, en zei dat het ging om een onheilspellende variant van anorexia nervosa die zeldzaam én onbehandelbaar was. Fairburn constateerde tot zijn verbazing dat hij – een onbekende jonge psychiater – dezelfde ziekte had ontdekt én dat hij hem behandelde. En dat de helft tot twee derde van zijn patiënten baat bij de behandeling had.
Bovendien was hij er niet van overtuigd dat de ziekte zeldzaam was, hij had net zoveel patiënten als Russell. In een poging met meer patiënten in aanraking te komen, liet hij een oproepje plaatsen in de Britse Cosmopolitan. Binnen de kortste keren had hij achthonderd reacties. Zo bleek dat hij een ziekte had ontdekt die allesbehalve zeldzaam was. En zijn behandeling was veelbelovend.
De focus van CBT-E ligt niet op hoe het ooit begonnen is, maar wat het in stand houdt. Wat triggert een eetbui? En waarom kan iemand niet stoppen met eten? Want leuk of lekker is het na een bepaalde hoeveelheid al lang niet meer. Het viel Christopher Fairburn op dat patiëntes tussen hun eetbuien door extreem aan het diëten waren. Tot ze opeens iets aten waarvan ze zelf vonden dat het niet mocht. Dan verbraken ze een zelfopgelegde regel. Op zo’n moment gaven ze het op en kregen dan een eetbui waarin ze vaak wel 2000 calorieën aten. Daarover voelden ze zich vervolgens zo slecht dat ze weer gingen lijnen. Het was van belang die vicieuze cirkel te doorbreken.
Fairburns tweede belangrijke inzicht was dat patiënten extreem bezorgd waren over hun uiterlijk en gewicht. Hij vertelt over een patiënte die na een vakantie langskwam en veel last van haar rug had. Ze had met een zware rugzak door Europa gelift. Vooral haar weegschaal was zwaar geweest. Toen begreep hij pas echt hoe groot haar bezorgdheid over haar gewicht moest zijn. Dezelfde bezorgdheid zorgde ervoor dat ze een streng dieet volgden. De behandeling borduurt op deze inzichten voort. Hoewel ze daar nooit voor voelen, moeten patiënten om te beginnen stoppen met diëten.
Al experimenterend ontdekte Fairburn wat het aantal eetbuien drastisch omlaag bracht. ‘Het klinkt heel saai,’ zegt hij. ‘Maar de truc is: regelmatig eten, drie keer per dag een maaltijd en drie keer een tussendoortje. Dan nemen de eetbuiten drastisch af. Het werkt altijd.’
Daarmee is het een goed begin van de therapie, want algemeen geldt: als een tip van de therapeut werkt, zullen cliënten makkelijker ook andere adviezen van hem opvolgen. Als het eetpatroon regelmatiger geworden is, kan de therapie zich richten op uiterlijk en gewicht. Samen onderzoeken cliënt en therapeut hoe de eetstoornis in stand wordt gehouden, bijvoorbeeld omdat iemand sub-assertief of faalangstig is. Die zaken worden met de CBT-E behandeld.
Omdat de drop-out bij de behandeling van eetstoornissen hoog is, is de CBT-E sterk gericht op binden van de patiënt, door het geven van veel voorlichting, het motiveren van de behandeling en het bieden van hoop. Verder ligt de nadruk op eigen regie en verantwoordelijkheid van de patiënt.
En aangezien patiënten lang eenzijdig gefocust zijn op hun gewicht en eten, hebben ze weinig belangstelling voor andere zaken. Daarom is er in de therapie veel aandacht voor het uitbreiden van de levensgebieden, de cliënt moet dingen gaan ontwikkelen die voor hem- of haarzelf van waarde zijn, zowel op het gebied van hobby’s als werk of studie. Er is verder veel aandacht voor terugvalpreventie.
Naast de volledige behandeling voor boulimiapatiënten, ontwikkelde Fairburn een uitgebreidere versie voor anorexiapatiënten. Ondanks de verschillen tussen de aandoeningen, zijn er ook grote overeenkomsten. En veel patiënten gaan van de ene aandoening over naar de andere.
Tot slot heeft hij ook een zelfhulpversie van het programma ontwikkeld, omdat sommige mensen wel heel snel beter werden. Die aanpak is nu vertaald als Overwin je eetbuien en is in 2016 verschenen bij Uitgeverij Nieuwezijds.