Uit onderzoek blijkt dat de prevalentie van depressie niet afneemt, maar dat de ziektelast wereldwijd zelfs toeneemt (o.a. Ferrari et al., 2013)2. Ongeveer de helft van de patiënten laat herstel zien als gevolg van een behandeling, of die nu psychologisch of farmacologisch is (Holmes, Craske & Graybiel, Nature, 2014)3. Tevens blijkt dat het percentage behandelde mensen dat terugvalt in ieder geval bij depressie onacceptabel hoog is (Bockting et al., 2015)1. En dat ondanks dat er zoveel onderzoek naar gedaan wordt. Hoe kan dat? En wat kunnen we eraan doen?
Met dat probleem wilde Claudi Bockting, hoogleraar bij de afdeling psychiatrie, Amsterdams Medisch Centrum (AMC), zich bezighouden gedurende vijf maanden dat ze bij het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS) zat. Dat instituut onder de vlag van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) stelt wetenschappers in staat om in alle rust en zonder onderwijs of managementtaken aan een prangend wetenschappelijk probleem te werken. Ze formeerde de themagroep My optimism wears heavy boots, waarvoor ze een aantal spraakmakende wetenschappers uitnodigde. Allemaal mensen die zich op verschillende manieren met psychische aandoeningen bezighouden.
Bockting wilde het probleem zo breed mogelijk kunnen bestuderen, dus behalve klinisch psychologen en psychiaters betrok ze ook methodologen, computerwetenschappers, neurowetenschappers en epidemiologen bij het project. Ze wilde niet alleen wetenschappers uitnodigen, maar ook scientist practitioners. En niet alleen degenen die tot de wetenschappelijke top behoren op het gebied van depressie, maar ook wetenschappers die afwijkende uitgangspunten vanuit verschillende disciplines vertegenwoordigden. En ze moesten bereid zijn om boven de eigen onderzoeksthema’s uit te stijgen en om met afstand te kunnen reflecteren op het onderzoek dat gericht is op het verbeteren van behandelingen voor mensen met psychische aandoeningen. Het moesten pioniers zijn, met een zeer grote variatie aan ervaring en met lef. Want zodra je fundamentele vragen gaat stellen, is het antwoord niet altijd bemoedigend.
Depressie
De nadruk van het project zou liggen op depressie. Al snel bleken de internationale leden van het gezelschap heel uiteenlopende visies te hebben op deze aandoening. Zelfs over een fundamentele vraag als: wat is depressie eigenlijk precies, was geen overeenstemming. Angélique Cramer, universitair hoofddocent bij het Department of Methods and Statistics aan Tilburg University en lid van de redactieraad van De Psycholoog: ‘Aan de ene kant zijn er mensen die denken dat depressie veroorzaakt wordt door een hersenaandoening. Maar dat kon ik me bijvoorbeeld niet voorstellen, omdat je depressie ook kunt opvatten als een complex dynamisch systeem waarbij er niet één centrale oorzaak is aan te wijzen.’
Daarom bracht de groep als eerste in kaart hoeveel disciplines zich eigenlijk bezighouden met onderzoek naar depressie. Dat deed men via de citatierelaties. Hoeveel disciplines hebben gepubliceerd over de psychische aandoening depressie? Dat bleken er minimaal 71 te zijn, variërend van klinische psychologie, neurowetenschappen en psychiatrie tot genetica, antropologie en zelfs filosofie. Een belangrijke reden voor de huidige stagnatie is fragmentatie, concludeerde de groep.
Bockting: ‘Er waren dus minimaal 71 disciplines en we zaten met zes ervan om de tafel en dachten een behoorlijk brede dekking te hebben…’
Een belangrijke vervolgvraag was: in welke mate werken deze verschillende disciplines eigenlijk samen? Er werd een soort netwerkanalyse gedaan van de citatierelaties. Via zo’n netwerk konden de connecties visueel gemaakt worden en was te zien waar er veel en waar er weinig connecties zijn. Cramer: ‘We concludeerden dat de verschillende disciplines niet optimaal met elkaar communiceren. Auteurs die een artikel publiceren in een klinisch psychologisch tijdschriftciteren bijvoorbeeld niet vaak auteurs met een artikel in een psychiatrisch tijdschrift. Concreet betekent dit dat we elkaars werk onvoldoende kennen, met als gevolg dat we gezamenlijk – als onderzoeksveld voor psychische gezondheid – te weinig en te langzaam goede stappen kunnen zetten richting e ectievere behandeling.’
En dat mag toch best opmerkelijk genoemd worden gezien de toenemende druk om juist ook interdisciplinair samen te werken.
Nationaal Instituut
Voor wat betreft depressie-onderzoek blijken er grofweg drie grote clusters te zijn, waarin respectievelijk neurosciences, psychiatrie en klinische psychologie dominant zijn. Drie eilandjes als het ware. Binnen die clusters kent men elkaars werk, maar onderling wordt er niet goed gecommuniceerd. Men had maar heel beperkt weet van elkaars werk.
Cramer: ‘We ontwikkelden het idee dat het wetenschappelijk systeem misschien werkt als een rioolbuizen- of ecosysteem: een systeem bestaande uit verschillende elementen (disciplines) die met elkaar verbonden zijn en samen uitkomsten ‘produceren’ (de body of evidence die we op dit moment tot onze beschikking hebben). Empirische analyse: we hebben geteld hoe vaak een artikel – gepubliceerd in een tijdschrift in een bepaalde discipline, bijvoorbeeld psychiatrie – andere artikelen citeert uit andere disciplines, bijvoorbeeld klinische psychologie. Hoe vaker twee disciplines elkaar citeren, hoe dikker het lijntje (in het rioolsysteem: de buis) tussen die twee disciplines.’
En hoe het nu beter kan? De vijf maanden in het NIAS leverde een aantal concrete aanbevelingen op.
‘Er zou meer interdisciplinaire samenwerking moeten komen, niet alleen met psychiaters en neurowetenschappers, maar ook met filosofen, economen en computerwetenschappers’, begint Cramer. ‘En dat moet verder gaan dan die iemand van een andere discipline als coauteur betrekken bij een artikel. Men zou vanaf de start van een project een breed interdisciplinair team moeten opzetten zodat experts uit allerlei velden vanaf het begin kunnen meedenken. Daardoor kan een andere manier van werken ontstaan.’
Bockting vult aan: ‘Daarom is de themagroep nu een interdisciplinair handboek aan het schrijven, waarin wordt beschreven wat de beste manier is om onderzoek te doen binnen de mental health science. Want binnen dat brede veld is er geen standaardwerk waar alle info over onderzoeksdesign bij elkaar staat die nodig is om onderzoek te doen waar later de klinische praktijk iets aan heeft. Er wordt ook over gedacht om een online platform te maken, zodat nieuwe kennis en kennis uit nieuwe disciplines makkelijk geïntegreerd kunnen worden.’ Zo’n interdisciplinaire houding zouden studenten al tijdens hun studie moeten ontwikkelen, meent Cramer. ‘Bijvoorbeeld door een mental health science bachelor te creëren waarin studenten kennismaken met psychiatrie, klinische psychologie, psychiatrie en neuroscience, maar ook met methodologie, filosofie en economie.
En tijdschriften zouden vaker hun editorials kunnen laten schrijven door onderzoekers uit andere disciplines, waarmee je een verandering aanbrengt in de manier van publiceren. Je kunt bijvoorbeeld een psychiater een editorial laten schrijven voor een klinisch psychologisch tijdschrift met in dat editorial een synthese van de inhoud van dat issue. Op een heel concrete manier dwing je mensen als het ware om van elkaars werk kennis te nemen.’
Het is zinvol om te denken aan een nationale duurzame bundeling van de bovengenoemde wetenschapsgebieden in een Nationaal Instituut voor Onderzoek naar Psychiatrische Aandoeningen, besluit Bockting. ‘Dat instituut zou als belangrijkste doel hebben het genereren en integreren van kennis over psychische aandoeningen vanuit verschillende gebieden. Dit maakt het mogelijk om interdisciplinaire kennis te genereren en te integreren op landelijk niveau. Gezien de hoge prevalentie, ziektelast en behandelkosten van depressie en angststoornissen in Nederland die daarmee gepaard gaan (naar schatting 217 miljoen euro voor depressieve- en angststoornissen samen) is de oprichting van een dergelijk instituut gerechtvaardigd1.’
Dit gaat duidelijk een stap verder dan initiatieven waarin op basis van tijdelijke subsidies samenwerking ‘op afstand’ of op tijdelijke basis met aanpalende disciplines gestimuleerd werd (door ZonMW en NWO). Bockting: ‘We pleiten dus voor een landelijk instituut waarin zeer veel verschillende disciplines werken aan maar één doel: het verbeteren van duurzame behandelingen voor de meest voorkomende invaliderende psychische aandoeningen. Pas dan komen we een stap verder als het gaat om het vergroten van effecten van behandelingen op de korte en lange termijn’.
Cramer vult aan: ‘Dus wat de patiënt hieraan heeft is niet binnen nu en een half jaar zichtbaar. Maar op de middellange termijn zal betere samenwerking leiden tot meer inzichten, dus effectievere behandelingen, en dat lijkt me voor een patiënt heel waardevol.’