Elk najaar publiceren commerciële uitgeverijen een tiental verschillende ranglijsten van universiteiten. Elk najaar weer leidt dat tot komische borstklopperij, waar elke universiteit in staat blijkt precies die ranglijst te kiezen waarmee ze goed voor de dag komen. De ene instelling stijgt met stip op de publicatieranglijst, de andere universiteit blijkt een toppertje in de publiek-private samenwerking en de derde heeft een ranglijst ontdekt waaruit blijkt dat hun studentencorps tot de meest tevreden diersoort ter wereld behoort.
Ondertussen zijn allerhande stafafdelingen op de universiteiten nogal druk met die ranglijstjes. Zo moeten hun universitaire medewerkers echt meer gestimuleerd worden om toppublicaties te schrijven, moet publiek-private samenwerking worden geïntensiveerd en moeten docenten worden aangemoedigd om hun studenten dagelijks in de watten te leggen. Bovenal moet alles wat die wetenschappers doen zorgvuldig en in zes verschillende systemen worden gedocumenteerd – je weet immers nooit wat in welke ranglijst het verschil kan gaan maken.
Het lijstjesfetisjisme gaat hand in hand met dubieuze praktijken. Zo keerde de ene universiteit een tijdlang een geldelijke bonus uit voor elke publicatie in een toptijdschrift, waardeerde een andere lange tijd zijn meest mediagenieke professor met een heuse award, en verwarden enkele hoogleraren Tandheelkunde publiekprivate samenwerking met geheim aandeelhoudersbelang. Daarnaast leidt het lijstjesfetisjisme af van de vraag waarover wetenschap eigenlijk gaat. Wat nu eigenlijk de ontdekking was, welk nieuw inzicht of welke toepassing er werd uitgewerkt, wat studenten hebben geleerd, wordt opgemerkt noch geregistreerd. Sterker nog, de universitaire stafafdelingen zijn zo druk met het documenteren en archiveren dat ze niet eens toekomen aan het verifiëren van de door haar wetenschappers aangeleverde publicatielijstjes. Ze voeren het blindelings in.
En precies dát had emeritus hoogleraar Politieke Antropologie Mart Bax haarfijn in de smiezen. Hij at geen kilo’s voor niet-bestaande proefpersonen bedoelde M&M’s, zoals Stapel deed. Evenmin schreef hij artikelen over de bloeddruk van nietbestaande patiënten, zoals Poldermans deed. Welnee, als zijn universiteit hem aan het einde van het jaar vroeg naar zijn publicatielijstjes, dan ging Bax er even lekker voor zitten. Hij bedacht gewoon een tiental titels in mooie tijdschriften, waarmee zijn Vrije Universiteit kon pronken en dichtte zichzelf en passant een tweetal onderscheidingen toe. Ik stel me zo voor dat hij na zo’n productieve ochtend een mooie boswandeling maakte en zich in een plaatselijke herberg een kopje warme chocolade gunde. Dat hij, voordat hij terugliep, nog een bemoedigende ansichtkaart schreef aan zoonlief Jeroen, die de lijstjes van het Leidse UMC bediende met één wetenschappelijk artikel per dag. Per dag …
Zo hard als universiteiten – terecht – moord en brand schreeuwen wanneer ze weer eens een sjacheraar in hun gelederen hebben ontdekt, zo trots zijn ze op hun nieuw verworven posities op de zelfgekozen ranglijstjes. Ranglijstjes waaraan diezelfde sjacheraars toch jarenlang hebben bijgedragen en de reden waarom die sjacheraars jarenlang geroemd en gelauwerd werden. De sjacheraars zijn weg, verhuren zich als kermisattractie, of genieten van hun pensioen. Mogen dan nu ook die lijstjes weg?
Carsten de Dreu
Hoogleraar Arbeids- & Organisatiepsychologie aan de Universiteit van Amsterdam en lid van de KNAW. E-mail: C.K.W.deDreu@uva.nl.