Lees verder
Deze rubriek belicht onder zoek waaraan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een Veni-, Vidi- of Vici-beurs heeft toegekend. In deze editie: Ellen Driessen, universitair docent Klinische Psychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Driessen kreeg in 2018 een Veni-beurs voor haar onderzoek naar welke depressiebehandeling voor wie het beste werkt.
Geertje Kindermans

Mensen met een depressie hebben diverse behandelmogelijkheden: antidepressiva en verschillende vormen van gesprekstherapie, zoals cognitieve gedragstherapie (CGT), interpersoonlijke psychotherapie of psychodynamische therapie. Deze behandelingen werken gemiddeld genomen ongeveer even goed – hoewel niet goed genoeg, want lang niet alle mensen zijn na afloop ervan depressievrij. En er zijn individuele verschillen; sommige mensen reageren wel op een behandeling en anderen niet. Dit is het onderwerp waarmee Ellen Driessen zich bezighoudt. In haar Veniproject wil ze onder meer een instrument ontwikkelen om mensen met een depressie te matchen aan de behandeling die voor hen de grootste kans van slagen heeft.

Groot onderzoek

Driessen studeerde klinische psychologie en klinische neuropsychologie aan de Universiteit van Amsterdam en is gz-psycholoog. Ze vertelt over de voorgeschiedenis van haar Veni. ‘Mijn promotieonderzoek ging over de effectiviteit van psychotherapie voor depressie. Hiervoor heb ik onder andere twee soorten gesprekstherapie vergeleken: CGT en psychodynamische therapie.’ Over het algemeen deden beide therapieën het even goed. ‘We vonden geen significante verschillen,’ vertelt Driessen. ‘Maar het laatste hoofdstuk van mijn proefschrift ging over de vraag: kunnen we subgroepen cliënten vinden voor wie de ene therapie wél beter werkt dan de andere. Dat bleek mogelijk. Mensen met een relatief laag angstniveau naast hun depressieve klachten, deden het beter in de psychodynamische therapie. Bij degenen met een hoger angstniveau werkten beide gesprekstherapieën daarentegen ongeveer even goed.’

Ook onderzocht Driessen een groep mensen met ernstige depressieve klachten die naast gesprekstherapie ook behandeld werden met antidepressiva. In deze groep vond ze dat mensen die korter dan een jaar depressief waren, beter af waren met CGT naast de medicatie. Degenen met een depressie langer dan een jaar hadden betere resultaten na psychodynamische therapie naast de medicatie. Driessen: ‘Dit soort onderzoek moet je repliceren, want het resultaat kan op toeval berusten. Maar dit is wel waar we naar toe moeten. We moeten af van de scholenstrijd. Er is geen wetenschappelijke basis voor het idee dat één therapie het beste is voor iedereen.’

Power

Na haar promotieonderzoek wilde Driessen door met haar onderzoek. Bij haar onderzoeksvraag loopt ze tegen het probleem van de statistische power aan. ‘Aan mijn promotieonderzoek namen 341 mensen deel, dat is een zeer groot aantal in psychotherapieonderzoek. Maar als je wilt kijken naar welke therapie voor wie het meest geschikt is, is dit onvoldoende. Dan heb je eerder driehonderd mensen per conditie nodig. Zulke aantallen kom je in psychotherapieonderzoek bijna nooit tegen.’ In haar Veni-project wil ze dit ondervangen door al het klinische onderzoek wereldwijd naar de effectiviteit van meerdere vormen van depressiebehandeling bij elkaar te brengen in een grote database. ‘Met zo’n database kan ik uitzoeken of bepaalde persoons- of ziektekenmerken gerelateerd zijn aan verschillen in behandeleffectiviteit.’

In de literatuur zijn hier ideeën over. ‘Het kan om demografische kenmerken gaan als sekse, leeftijd of burgerlijke staat. Die laatste komt bijvoorbeeld uit eerder onderzoek als voorspeller naar voren. Mensen met een stabiele relatie doen het beter in CGT dan met antidepressiva. Ik wil weten of dit ook geldt in andere onderzoeksgroepen en voor andere vormen van psychotherapie.’ Daarnaast kunnen ziektekenmerken van belang zijn, zoals de duur van de depressie, het aantal eerdere depressies en eventuele eerdere behandeling. Tot slot worden er mogelijk interessante karaktereigenschappen onderzocht, zoals introversie/extraversie of coping-stijl. Het idee is bedrieglijk simpel, maar het uitvoeren is monnikenarbeid.

De afgelopen jaren werkte Driessen aan twee projecten die naar haar Veni leidden. Allereerst verzamelde ze alle beschikbare data wereldwijd van studies naar psychodynamische therapie voor depressie. Driessen: ‘Daarvoor moest ik contact leggen met alle onderzoekers en hun data opvragen. Als ze akkoord gingen, schreven ze ook mee aan de artikelen.’

Niet alleen het verkrijgen van de datasets is veel werk, ook het standaardiseren ervan. Neem bijvoorbeeld opleidingsniveau. ‘De studies komen overal vandaan: Italië, Mexico, Chili, Zwitserland, Nederland. En overal is het onderwijssysteem anders. Het heeft me alles bij elkaar bijna twee weken werktijd gekost om alle auteurs te vragen wat het begrip basisschool in hun land inhoudt, om hoeveel jaar het dan gaat. Hetzelfde voor de middelbare school, et cetera. Uiteindelijk heb ik alles omgerekend naar jaren opleiding.’

Daarnaast voerde Driessen een tweede project uit. ‘Een onderzoeksgroep in de VS heeft een statistisch methode ontwikkeld om op basis van de data van één studie waarin depressiebehandelingen vergeleken worden, nieuwe patiënten te kunnen matchen aan een van deze behandelingen. De onderzoekers vonden dat als je hun statistische methode toepaste, er voor zestig procent van de mensen een klinisch relevant advies voor CGT dan wel antidepressiva gegeven kan worden. Die methode hebben we verfijnd en verbeterd.’

In haar Veni gaat Driessen een stap verder. ‘We gaan allereerst dus een grote database bouwen van data uit alle beschikbare studies wereldwijd naar verschillende behandelvormen. Vervolgens gaan we de statistische methode verder ontwikkelen zodat je die kunt gebruiken in de data van meerdere studies tegelijkertijd. Als we die nieuwe statistische methode – een data-analysestrategie is het eigenlijk – toepassen op de database, kom je bij het einddoel van mijn Veni: het ontwikkelen van een tool waarmee je in de klinische praktijk mensen met een depressie kunt matchen aan hun optimale behandeling op basis van hun persoonlijke kenmerken. Dat zou een simpel computerprogramma kunnen zijn waarin je cliëntgegevens invult om een behandeladvies te krijgen.’

Na afloop van haar Veni is er naast deze tool die in de behandelkamer gebruikt kan worden, de data-analysestrategie die ook binnen andere velden, zoals de geneeskunde, kan worden ingezet.

En er is een database met gegevens van ruim vijfduizend mensen die behandeld zijn voor depressie, waar verder onderzoek mee gedaan kan worden. Vijfduizend lijkt niet eens zo veel voor al het onderzoek op dit gebied wereldwijd, nu en in het verleden. Driessen: ‘Maar het gaat vaak om kleine studies. Studies met in het totaal zestig proefpersonen zijn geen uitzondering. Het wordt echt sprokkelen voor de database.’

 

Fotografie: Geertje Kindermans