Lees verder
Mijn fascinatie voor de forensische psychologie is ontstaan door persoonlijke ervaringen. Als student psychologie fascineerden kwesties van gedwongen opneming me al. Het heeft vaak te maken met situaties waarin mensen om verschillende redenen noodgedwongen bijeen zijn gebracht en opgenomen in een grootschalige instelling. Dat gegeven loopt als rode draad door mijn werk.
Geertje Kindermans

Die fascinatie begint bij mijn eigen ervaringen. Ons gezin woonde vroeger in Bergen op Zoom. Mijn beide ouders zaten in de handel en waren voor hun werk veel afwezig. Daardoor werd ik wat al te vrij gelaten toen ik naar de middelbare school ging. In de eerste klas doubleerde ik. Toen dat in de tweede klas weer dreigde te gebeuren, stuurden ze me naar kostschool, naar het Bisschoppelijk College in Weert, onder de regie van priesters van het bisdom Roermond.

Als je als veertienjarige halverwege het schooljaar op zo’n internaat komt, moet je een plek zien te veroveren. Dat ging moeizaam, maar is uiteindelijk gelukt. Mijn studieresultaten gingen erop vooruit, maar gaandeweg wist ik ook dat ik mijn eigen kinderen nooit naar een internaat zou sturen. Wat me vooral tegenstond was het regime dat op zo’n kostschool heerst: alles is strak gereguleerd: het eten, naar bed gaan. En aan het eind van de middag als we uit school kwamen, was er altijd koffie of thee. Dat heette het gouter, een moment tussen lunch en avondeten in. Je moest je permanent voegen naar het programma van de instelling.

Zo’n jongensgemeenschap is een aparte omgeving, zeker op een moment dat alles aan het ontluiken is. We hadden geen eigen kamer, we sliepen in een slaapzaal in een chambrette: een bed met ernaast een kast en prullenbak, ertussen stonden schotten die boven en onder open waren en ervoor hing een gordijn. Het was altijd lawaaiig, je kon je niet echt terugtrekken, iets waar ik veel behoefte aan had.

Het internaat werd geleid door priesters, en daar zaten nogal wat hypocriete figuren tussen. Sommigen hadden losse handjes; er werd af en toe behoorlijk gemept. Ik bemerkte een zekere machtswellust. De laatste jaren komen er verhalen in de pers die verder gaan dan dat, maar van seksueel misbruik heb ik destijds niets gemerkt, dat speelde op andere internaten. Maar die verhalen verbazen me niet: de beslotenheid van de kostschool vormt er een vruchtbare voedingsbodem voor.

In militaire dienst kwam ik in een vergelijkbare omgeving terecht, veel mannen die elkaar niet hadden uitgekozen en op een klein territorium moeten samenwonen en samenwerken. Bovendien kregen we daar onzinnige opdrachten, zoals het opnieuw overschilderen van militaire auto’s die al goed in de lak zaten. Sommige auto’s werden zo vaak overgeschilderd, dat je ze bijna zag groeien door de dikke lagen verf.

Later werd ik gegrepen door het werk van Erving Goffman. Deze Amerikaanse socioloog introduceerde de term ‘totale instituties’, over organisatietypen als gevangenissen, ziekenhuizen, bejaardenhuizen, psychiatrische inrichtingen en kazernes. En dus ook kostscholen. Zijn werk is een kritische analyse geweest en hij pleitte voor een meer humane behandeling van onder meer psychiatrische patiënten. Goffman had zicht op wat er met mensen gebeurt die langere tijd in instituten verblijven. Dat doen ze over het algemeen niet op vrijwillige basis. En zelfs als het vrijwillig genoemd wordt, zoals bij psychiatrisch patiënten, is het meestal niet hun eerste keuze.

Zo sloot mijn studie naadloos aan bij mijn eigen ervaringen. Ik ben altijd sceptisch geweest over regulering van bovenaf in instituten waar mensen verblijven die in afhankelijke relaties verkeren ten opzichte van het personeel.

Na mijn studies psychologie en sociologie ben ik – vanaf 1980 – in de forensische ggz-sector gaan werken, eerst bij het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen van de Universiteit Utrecht en na enkele jaren ben ik tevens psychologisch onderzoek gaan doen van gedetineerden die verdacht werden van ernstige strafbare feiten in het Pieter Baan Centrum (PBC). Het Pompe Instituut heeft steeds oog gehad voor het juridisch en humaan gehalte van de detentie; in het PBC staat de menselijke maat in het gedragskundig onderzoek naar de persoon van de verdachte centraal. In beide instellingen wordt geïnspireerd voortgebouwd op het gedachtengoed van de strafrechtjurist Willem Pompe, de criminoloog Ger Kempe en de forensisch psychiater Pieter Baan.

Toen ik voor het eerst in de tbs-kliniek Veldzicht kwam, sliepen de gedetineerden daar op een grote slaapzaal in ijzeren kooien. Dat leken de eerdere chambrettes, zij het in een metalen uitvoering. Het was er een enorme herrie, zelfs overdag. Door mijn eigen ervaring kon ik me wel iets voorstellen bij de leefwereld van gedetineerden die daar soms jarenlang verbleven.

Recent heb ik een studie gedaan naar het leefklimaat in justitiële instellingen. Ik herken nog steeds veel van de patronen die ik zelf eerder onderging. De menselijke maat blijft onontbeerlijk.

In mei nam ik na 38 jaar afscheid als medewerker van het Willem Pompe Instituut en daarmee van de Universiteit Utrecht, waarvan de laatste tien jaar als hoogleraar Forensische psychiatrie en psychologie. Dat het vakgebied blijft fascineren, moge blijken uit het feit dat ik onlangs ben benoemd aan de University of Curaçao als bijzonder hoogleraar Forensische Psychiatrie, met inbegrip van de forensische psychologie en klinische criminologie.’

Onlangs kreeg Frans Koenraadt een lintje, vooral voor zijn fundamentele bijdrage aan het op de kaart zetten van het vakgebied van de forensische psychologie.