Lees verder
Reint Jan Renes is lector Psychologie voor een Duurzame Stad aan de Hogeschool van Amsterdam. Vanuit de praktijk doet hij onderzoek naar de gedragspsychologie achter duurzaamheid. Waarom is het zo moeilijk mensen te bewegen tot gedrag dat beter is voor het milieu? Hoe kunnen ‘nudges’ een duwtje in de goede richting geven? ‘Niemand staat op uit een comfortabele bank en gaat op een houten kruk zitten die ik heb neergezet.’
Jeroen van Goor

Het lectoraat ‘Psychologie voor een duurzame stad’ bestaat nu een jaar. Wat hebben jullie voor elkaar gekregen?

‘Afgelopen jaar was een achtbaan, ook omdat Amsterdam heel actief is op het thema verduurzaming. Als groep hebben we een paar studies opgezet. Bijvoorbeeld een reisproef met Amsterdammers, die we twee maanden uit de auto hebben gehaald om te kijken wat dat met ze doet. Ze kregen vijfhonderd euro om te gebruiken voor openbaar vervoer of autodeeldiensten in die periode. Als mensen nadien besloten om helemaal over te stappen, kregen ze daar nog blijvende steun voor. Zo konden we goed kijken of mensen het als een goede alternatieve optie zagen.’

Deden veel mensen hun auto definitief weg?

‘Dat was uiteindelijk een kleine groep. De meeste mensen besloten hun auto toch te houden. Voor de meesten was het alternatief nog niet aantrekkelijk genoeg. Degenen die de auto wel weg deden, bleken vooral gemotiveerd door zorgen over het klimaat. Het is de opmaat voor een groot project, waarbij we gaan kijken wat er gebeurt als we deeldiensten in wijken gaan aanbieden. Elektrische auto’s, scooters, bakfietsen, noem maar op. Dan heb je eigenlijk alles in je wijk aanwezig en hoef je zelf geen auto meer te hebben. Een soort Greenwheels, maar dan groter en meer aangesloten op waar behoefte aan is.’

Hoe werkt de psychologie achter het veranderen van die behoefte?

‘Dat is een mix. Klimaatpsychologie is best een nieuw veld. Er wordt daarom veel ‘geleend’ uit de gezondheidspsychologie. We merken ook echt dat duurzaam gedrag een eigen psychologische constitutie heeft. Bij gezondheid merk je meestal snel een effect als je je gedrag verandert. Maar bij duurzaamheid is het effect meestal pas na een langere periode zichtbaar. Dat wat nu een gewoonte of automatisme is, is vaak niet duurzaam. Dus je moet met wilskracht gereguleerd overstappen naar ander gedrag: minder vlees eten, niet meer even makkelijk de auto pakken, korter douchen.’

Dat zal niet eenvoudig zijn.

‘Nee. Probleem is dat nu de sociale en fysieke omgeving is ingericht op zo veel mogelijk verhogen van CO2-uitstoot. En alles wat gericht is op verlaging daarvan, vraagt om een individuele actie op wilskracht. Mensen moeten hun gedragspatroon gaan aanpassen. In je eentje krijg je daarbij niet veel voor elkaar, dus het moet een collectieve actie zijn. En duurzaamheid is niet heel tastbaar, dus mensen weten niet meteen wat ze ermee moeten, in tegenstelling tot thema’s als veiligheid en gezondheid.

De uitdaging vanuit psychologisch oogpunt is dus enorm. Maar daarin kun je ook kansen zien, uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat we het prettig vinden iets voor een ander te doen. Er is net een mooie studie verschenen waaruit blijkt dat als ik iets kleins doe voor duurzaamheid, dat mij een ‘warm-glow’-effect oplevert. Dus dat zelf-ander probleem kun je ook als kracht zien. Net als de kracht van een collectief. We weten dat als je eenmaal iets met anderen samen gaat doen, je elkaar gaat versterken.’

U heeft het over het collectief. Is dat verenigbaar met hoe mensen op individueel niveau hun gedrag veranderen?

‘Iemand kan denken: “Ik doe zelf al iets kleins, ik rij bijvoorbeeld in een elektrische auto, en ben goed bezig. Dan vind ik het naar als daar zwaardere, collectieve belastingmaatregelen overheen komen.” Dan voelt het alsof je nog meer moet investeren, zeker omdat je zo’n maatregel opgelegd krijgt. Dat noemen we het ‘crowding-out effect’, een soort giftig bijeffect van nudging. Dus door nudging kan het draagvlak voor verandering op collectieve schaal afnemen. Dat is ook de kritiek op de ‘iedereen doet wat campagne’. Een ander probleem is dat mensen doen aan ‘moral licensing’. Mensen voelen wel cognitieve dissonantie bij zichzelf, maar reduceren die door iets te doen wat een beetje goed is. “Ik ga mijn bandenspanning regelen en dan ben ik klaar, dan mag ik daarnaast weer lekker vlees eten.”’

Heel veel mensen verzinnen dat soort uitvluchten. Hoe kun je ze dan zo beïnvloeden dat ze hun gedrag blijvend veranderen?

‘De vraag is: hoe kun je een kleine gewenste handeling zo vormgeven dat mensen die niet alleen gaan uitvoeren, maar ook betekenisvol gaan maken. Er is bijvoorbeeld een mooie studie gedaan in Brabant: mensen kregen een incentive om uit de file te gaan. Maar hen werd ook gevraagd of ze mochten worden ingezet als ambassadeurs op een website, waar ze uitleggen waarom ze niet meer in de file gaan staan. Dan zie je dat mensen zelf andere motieven gaan aanvullen, los van de financiële. Dat is wat je wil, dat mensen die actie ook vertalen naar een intrinsieke waarde, en daarmee een soort milieu-identiteit creëren. Vanaf dat moment heb je ze binnenboord, want dan kan je iedere actie die zich richt op duurzaamheid laten aansluiten op die identiteit.’

Hoe ver mag een overheid van u gaan in het bijsturen van gedrag? Als nudging niet tot het gewenste resultaat leidt, mag er dan drastischer worden ingegrepen?

‘Dat is denk ik onvermijdelijk. Rondom duurzaamheid laat de overheid het heel lang aan de mensen zelf over. Die worden wel verleid tot ander gedrag, maar ik denk dat de urgentie groeit en het niet zo snel gaat als de overheid wil. Dan komt er een moment dat de overheid zegt: de resultaten blijven achter, nu gaan we ingrijpen. Dat zag je al met het verbod op de plastic tasjes. Dat is inmiddels helemaal geaccepteerd, maar eerst werd heel lang geprobeerd dat aan de burgers zelf over te laten.’

En qua onderzoek? Stuit u op weerstand bij uw plannen, bijvoorbeeld vanuit beleidsmakers?

‘De komende jaren hopen we uitgebreide deeldiensten in de wijken te kunnen neerzetten. Uit studies blijkt dat die deelauto’s vooral gebruikt gaan worden door mensen zonder auto. Terwijl de deeldienst juist is gericht op mensen met een auto. Het moet dus zo worden uitgezet dat het aantrekkelijk wordt voor autobezitters. Wat ik dan als onderzoeker het liefste zou willen, is frictie creëren bij die autobezitter, door bijvoorbeeld hun parkeeropties te beperken of hun autogebruik verder te belasten. Maar dan zegt de gemeente Amsterdam: “We wilden juist dat jullie iets verleidelijks bedachten, we willen niet te veel frictie.” Terwijl dat wel nodig is bij dit type vraagstuk. Niemand gaat wat dat betreft gemakkelijk mee in opgelegde maatregelen, kijk maar naar de boerenprotesten. Niemand staat op uit een comfortabele bank en gaat op een houten kruk zitten die ik heb neergezet.’

‘We hebben als mensheid een situatie gecreëerd waarin we voor slechts 29 euro naar Barcelona kunnen vliegen’

Waarom is die frictie zo belangrijk?

‘Het probleem is dat een nudge op zichzelf niet heel duurzaam is. Als je de voetstapjes richting de prullenbak weghaalt, vergeten mensen het weer. Mensen moeten het uit zichzelf belangrijk gaan vinden, willen ze doorgaan met het gedrag als het een keer tegenzit. Mensen zijn het vanzelfsprekend eens met kleine nudges zoals een autogordel die gaat piepen als je die niet omdoet. Maar het wordt anders als je frictie creëert. Denk aan de campagne van vorig jaar waarin longartsen rokers op straat aanspraken en zeiden: “Hier is m’n kaartje, als je later longkanker krijgt, kun je me altijd bellen.” De vraag is of dat moreel en ethisch verantwoord is. Maar zo’n type benadering levert wel eigenaarschap op, omdat je keuze wordt geïnternaliseerd in plaats van dat je door een externe prikkel iets gaat doen.’

En wat vindt u van frictie op grote schaal? Hoe zou u bijvoorbeeld vliegen willen ontmoedigen?

‘We hebben als mensheid een situatie gecreëerd waarin we voor slechts 29 euro naar Barcelona kunnen vliegen. Daar moet je behoorlijk veel frictie tegenover zetten om dat teniet te doen. Dat is dus ontzettend complex. Als ik kijk naar de route, vergelijk ik het met roken. Er is een versnelling gekomen in de acceptatie dat je op sommige plekken echt niet meer kan roken, door het groeiende besef dat je er andere mensen ook mee beschadigt. Vliegen wordt nu nog gezien als individueel recht, je doet er een ander geen kwaad mee. Dus het zou goed zijn als je een publieke consequentie kan laten zien van iedere vlucht die je maakt, dat je een soort vliegpaspoort krijgt waarin helder staat wat je op conto van de hele samenleving aan kosten maakt. En wat je aanricht qua CO2-uitstoot. Je zou een pop-up moeten krijgen: “Let op Reint Jan, je hebt voor jou en je kinderen geboekt naar New York, maar dit en dit zijn de consequenties, weet je zeker dat je dit wil?” En mensen erop wijzen dat ze hun uitstoot kunnen compenseren, of erop wijzen dat de tussenstop extra uitstoot betekent en dat je beter een directe vlucht kunt nemen. Het gevaar is dat die frictie voor ergernis kan zorgen en averechts werkt.’

Levert zo’n negatieve framing ook niet eerder verlamming op, een soort lethargie veroorzaakt door klimaatdepressie? Is het grote verhaal niet te pessimistisch?

‘Zeker, en wat dat betreft snap ik de opstelling van de overheid niet: haar kerntaak zou moeten zijn om constant na te denken over een leefbare toekomst voor ons allemaal. Maar beleid over duurzaamheid wordt bijna alleen maar gemaakt door economen, juristen en bestuurskundigen. Als sociaal psycholoog kijk ik daarnaar en denk: Wat raar, een van de mooiste producten van de overheid is duurzaamheid, waarom maken ze daar niet een mooier verhaal van? Want over de transitie hoor je vooral dat die oncomfortabel en duur is. Stel dat Heineken over zijn eigen 0.0-bier zou zeggen “Het is best smerig, en het is jammer dat er geen alcohol in zit.” Dat doet Heineken natuurlijk niet, ze zetten James Bond in een reclame en die gaat lekker 0.0 drinken, zo maken ze het aantrekkelijk. Kennelijk vindt de overheid het heel lastig om van duurzaamheid een verhaal te maken dat gaat over verbinding, over behoud van alles wat wij fijn vinden. Als het goed is vinden wij het heel fijn dat we in een warm huis zitten en dat we van a naar b kunnen. Als we dat willen behouden, gaan we ervoor zorgen dat we dingen gaan veranderen zodat dat mogelijk is. Het gaat helemaal niet om verlies. Als sociaal psychologen zouden we aan die beleidstafel moeten zitten, zodat we kunnen uitleggen dat die negatieve benadering mensen vooral ontmoedigt. Als je als overheid er zelf ook niet heel enthousiast over praat wordt het wel heel lastig mensen hierin mee te krijgen.’

‘Het zou goed zijn als er in de Sociaal Economische Raad een paar psychologen zouden aanschuiven’

Loopt de transitie naar duurzaamheid dan vast omdat de mens-kant onderbelicht blijft?

‘Ja. Ik begrijp echt niet dat die transitie bijna altijd over technologie gaat en de kosten, maar dat niet gekeken wordt naar wat er nodig is om de maatschappelijke acceptatie te bevorderen. Ik zit in een van de weinige onderzoeksgroepen op dit gebied. Dat vind ik heel raar, als je het vergelijkt met hoeveel onderzoeksgroepen er vanuit technologisch perspectief naar kijken. Terwijl de mens ‘de derde succesfactor van de transitie’ is, zoals Anke van Hal het noemt, hoogleraar Sustainable Building and Development van Nyenrode. Vanuit ons vakgebied proberen we dat nieuwe perspectief in te brengen.’

Veronachtzaamt de overheid dus een hele rijke geschiedenis van sociale psychologie en gezondheidspsychologie?

‘Zeker, het zou goed zijn als er in de Sociaal Economische Raad (ser) een paar psychologen zouden aanschuiven. Maar dat wordt vaak gezien als een raar idee. De hele fraude-affaire met Diederik Stapel heeft waarschijnlijk ook niet geholpen om ons imago te verstevigen, net als de replicatiecrisis in het psychologisch onderzoek. Maar aan de andere kant: binnen de economie zijn ook genoeg gevallen van fraude en onbetrouwbaar onderzoek bekend. De psychologie wordt nog niet als heel belangrijke pijler gezien, terwijl de afgelopen tien jaar er nog nooit zoveel beleid vanuit de overheid is geweest over gedrag en gedragspsychologie. Maar het wordt nog te vaak gezien als “iets leuks om erbij te doen”.’

Gaat het niet ook om het vermogen van mensen om iets te kunnen opofferen?

‘We weten allang dat we het idee iets te moeten loslaten heel erg vinden. Dat weegt vaak niet op tegen het potentieel dat we kunnen winnen. Kijk naar het verduurzamen van je huis. Beleidsmakers hameren er altijd op dat dat in de toekomst winst gaat opleveren. Maar dan zeg ik: dat getal aan winst daar, staat niet in verhouding met wat ik nu ervaar aan verlies en het gedoe dat verandering oplevert. Dat is een zoveel zwaardere psychologische last, dan moet je echt praten als Brugman om iemand zover te krijgen. Dat soort inzichten mis ik heel vaak in beleidsinitiatieven. Wij als psychologen staan per definitie altijd aan de kant van de burger, we kijken vanuit die burger naar alles wat er op ons af komt. Ik denk dan: ik snap best dat die burger even niet beweegt. Ik zou het ook niet doen. Dat is volgens mij ook vaak een reden voor beleidsmakers om ons buiten de deur te houden, want we maken het niet simpeler. Maar vaak is het noodzakelijk een proces even te vertragen, om het op een later moment te kunnen versnellen. Dus als psychologen erbij betrokken worden, maken we een project ook maatschappij-klaar.’

‘Hier is m’n kaartje, als je later longkanker krijgt, kun je me altijd bellen’

Heeft u daar een voorbeeld van?

‘Zo’n vier jaar terug werden overal in huizen slimme energiemeters geplaatst. Daardoor krijg je als bewoner meer zicht op je verbruik. Maar er zijn toen alleen maar monteurs gekomen, die hebben die meter ergens in huis geplaatst, misschien wel achter een kast waar je nooit meer komt. Twee jaar later bleek dat er sinds de komst van die meters niks was veranderd, want bewoners waren zich niet bewust van de mogelijkheden. Er had een feedback-element in moeten zitten, dat mensen kunnen monitoren wat ze doen. Als een soort fitnesshorloge dat je vertelt hoeveel energie je verbruikt. Als ze nou een jaar of twee hadden gewacht … Ik had bijvoorbeeld graag gezien dat je er een digitaal armbandje bij kreeg die nudges geeft, zoals een klein piepje zodra ik de waterkoker aan zet, om je er even op te wijzen hoeveel stroom dat kost. Had dus beter nagedacht over hoe dit een element wordt dat in iemands dagelijks leven een functie gaat krijgen.’

Een van de kernwoorden in uw publicaties is ‘nalatenschap’. Hoe laat je mensen inzien dat dat belangrijk is?

‘De interventies wat dat betreft zijn nog experimenteel. Een mooi voorbeeld is een app waarin mensen praten met een avatar van zichzelf twintig jaar later. Je ziet jezelf dus helemaal verouderd en gaat met jezelf in gesprek. Daarna kregen mensen een aantal vragen over pensioenen en duurzaamheid. En omdat mensen veel meer begaan waren met hun toekomstige ik, hechtten ze meer waarde aan keuzes die goed waren voor henzelf op de lange(re) termijn. Dit is interessant. Want uit andere studies bleek dat als ik alleen maar over mijn toekomstige ik praatte, ik die beschouwde als een totale vreemde. Er was geen connectie, maar door zo’n avatar haal je het dichterbij en wordt het een levend iets. Een ander voorbeeld: onderzoekers vroegen aan mensen een kort essay te schrijven over hoe ze graag willen dat er later over hen gesproken zal worden en wat ze dan voor hun kinderen betekend willen hebben. Daarna werd gevraagd of ze geld zou willen doneren aan een groen doel. De mensen die zo’n essay hadden geschreven, waren daartoe veel meer bereid. Dus je kunt nalatenschap wel degelijk onder de aandacht brengen. Daar liggen, denk ik, veel kansen voor duurzaamheid.’

Welke rol ziet u voor een beroepsvereniging als het NIP?

‘Voor psychologen ligt hier een belangrijke taak. We zouden ons daar ook duidelijker over uit kunnen spreken. Mensen zijn niet zo goed in zelfregulering, niet zo goed in rekening houden met toekomstperspectief bij keuzes nu, en ook nog binnen een samenleving met een context waarin niet-duurzame keuzes heel alledaags zijn. Dan zijn wij als psychologen precies de juiste beroepsgroep om die zwakke punten aan te pakken. Ik zou het heel fijn vinden als we daar collectief een uitspraak over zouden doen, bijvoorbeeld bij monde van het NIP. Ik ben geen lid, maar als het NIP meer een dergelijk geluid zou laten horen, of een sectie of werkgroep Klimaatpsychologie zou oprichten, zou ik een lidmaatschap zeker overwegen. Want het is een ongelooflijk belangrijk thema. Psychologen mogen zich best wat activistischer opstellen.’

 

Beeld: Stijn Rademaker

Reint Jan Renes is thans een van de kernteamleden van de RIVM Corona Gedragsunit. Zie daarover de voorpublicatie van dit interview in het mei-nummer van De Psycholoog: ‘Onder druk wordt alles vloeibaar, ook gedrag van mensen.’