Lees verder
door Toon Taris (2021; verschijnt november) Zutphen: Walburg Pers
Redactie

Werken is meer dan geld verdienen

De beruchte New Yorkse beurskrach van 1929 leidt tot een wereldwijde economische depressie. Ook de inwoners van het Oostenrijkse dorpje Gramatneusiedl, een kilometer of tien onder Wenen, krijgen ermee te maken als de in het dorp gelegen textielfabriek met de naam Marienthal op 12 februari van 1930 haar deuren moet sluiten. Veel inwoners werken in de fabriek; van de ene op de andere dag staan ze op straat. Op het enorme fabrieksterrein wordt het stil. Op de lege binnenplaatsen hoor je soms het geklop van hamers als er een oude muur wordt gesloopt. Meer heeft de fabriek aan werk niet te bieden.1

Vóórdat de economie in 1929 instort werken zo’n 1300 inwoners van Gramatneusiedl (bijna iedereen) als textielarbeider bij Marienthal; 160 inwoners zijn werkzaam als boer of bosbouwer. Vijf jaar later is het aantal boeren en bosbouwers verachtvoudigd tot 1294. De meesten daarvan zijn feitelijk werkloos. Ze verbouwen groenten voor eigen gebruik in hun tuintjes en verzamelen hout in het bos voor de kachel. De Oostenrijks-Britse onderzoekster Marie Jahoda doet in die tijd onderzoek naar de werklozen van het dorpje. Ze merkt op dat de term ‘werkloos’ vooral van toepassing is op de mannelijke inwoners van Gramatneusiedl: de vrouwen hebben nog ruimschoots genoeg te doen in het huishouden. Zwart-witfoto’s uit die tijd laten mannen zien die in groepjes op straat rondhangen of die, met hun ellebogen steunend op een brugleuning, over het water staren. Vanachter de gordijnen van een huis telt Jahoda hoe vaak mensen stoppen tijdens het wandelen op de hoofdstraat van Marienthal om te rusten, wat rond te kijken of een praatje te maken. Twee derde van de mannen (tegen tien procent van de vrouwen) stopt drie keer of vaker. Eénmaal holt er iemand langs. Dat blijkt de dorpsgek.

Il dolce far niente: het leven aan de zelfkant heeft iets idyllisch. Geen haast, geen moeten, alle tijd van de wereld. Doe eens gek, trek een wortel uit je tuin voor het avondeten. Armoe als de ultieme vorm van onthaasten. Jahoda stelt echter vast dat het werkloos zijn negatieve effecten heeft op de werklozen van Gramatneusiedl, e—ecten die niet alleen te wijten zijn aan het ontbreken van enige financiële armslag. De mensen ontberen ook een duidelijke dagstructuur: het leven kabbelt maar wat voort, met alleen ontbijt, lunch en avondeten als vaste ijkpunten. Hun sociale leven stelt weinig meer voor. Ooit stond het plaatsje tot in de wijde omtrek bekend om haar levendige karakter, met markten en feesten en een uitstekend amateurvoetbalteam. De fabriek was het centrum van al die drukte, maar na haar sluiting is het leven uit het dorpje verdwenen. De mensen praten nu vooral met familie of oude vrienden die eveneens werkloos zijn. Er is geen gelegenheid om te werken aan gemeenschappelijke doelen die ervoor zorgen dat ze zich nuttig voelen voor de samenleving. ‘Het zou de gelukkigste dag van mijn leven zijn als ik terug kon naar de fabriek,’ zegt een vrouw, ‘en niet alleen vanwege het geld. Je leeft niet echt als je hier eenzaam tussen je eigen vier muren zit.’2 Naarmate deze situatie langer duurt worden de inwoners van het plaatsje steeds passiever en lustelozer. Onkruid overwoekert het park, ooit de trots van het dorp. De plaatselijke bibliotheek leent nog maar half zo veel boeken uit als vóór de sluiting van de fabriek, terwijl de mensen nu veel meer tijd hebben om te lezen en er gratis geleend mag worden. De manager van de toneelvereniging klaagt dat de acteurs geen zin meer hebben om te spelen; door alle ellende ligt hun hart elders.

Er zijn maar weinig mensen die naar hun werk zouden gaan als ze er niets voor terug zouden krijgen

Werk geeft zin aan het bestaan

Geld verdienen is een centraal aspect van het verrichten van werk: er zijn maar weinig mensen die naar hun werk zouden gaan als ze er niets voor terug zouden krijgen. Jahoda noemt dat de manifeste functie van werk. Uit haar onderzoek onder de werklozen van Gramatneusiedl blijkt daarnaast echter dat werk nog ten minste vijf andere latente functies heeft. Werk zorgt voor structuur in het leven, voor waardevolle sociale contacten buiten de eigen familie, het kunnen werken aan gemeenschappelijke doelen waardoor je je nuttig kunt voelen voor de maatschappij, voor identiteit en status, en het leidt ertoe dat je actief en maatschappelijk betrokken blijft. Het ontbreken van werk resulteert in het verlies van deze functies en zorgt daarmee voor het ontstaan van psychische problematiek, zoals depressie, verveling en apathie.

Deze ‘latente deprivatietheorie’ wordt veel gebruikt in onderzoek naar effecten van werkloosheid. Amerikaanse onderzoekers vatten bijvoorbeeld de resultaten van ruim honderd studies samen waarin de gezondheid en het welzijn van werklozen werd vergeleken met dat van werkenden.3 Werklozen rapporteren meer psychische klachten, zijn minder tevreden met hun leven en voelen zich fysiek minder gezond dan werkenden. Vooral diegenen die thuis voor de televisie blijven zitten of die op straat rondhangen (bijvoorbeeld om winkels te kijken) zijn slechter af dan diegenen die een meer actieve invulling van hun tijd vinden, bijvoorbeeld het helpen van vrienden of familie, klussen in huis, tuinieren, sporten of een dagje uitgaan.4 Dergelijke activiteiten geven immers weer structuur aan het leven en kunnen daarmee het verlies van de latente functies van werk gedeeltelijk opvangen.

Werklozen zijn niet de enigen die geen betaald werk verrichten. Gepensioneerden, studenten en winnaars van een loterij doen dat evenmin en hoeven dat ook niet te doen. Ze ontvangen immers een pensioen, AOW-uitkering, studielening of kunnen anderszins in hun levensonderhoud voorzien.

Heeft het ontbreken van betaald werk bij hen dezelfde negatieve effecten als bij de werklozen van Gramatneusiedl? Uit Duits onderzoek blijkt dat mensen met een betaalde baan duidelijk beter af zijn dan werklozen. De laatste groep voelt zich depressiever dan werkenden, beschikt over minder geld en heeft minder structuur in hun leven, minder contacten, enzovoort, precies zoals je zou verwachten. De derde groep deelnemers – niet werkend, niet werkloos maar studerend of met pensioen – zit tussen de werkenden en de werklozen in. Wat betreft hun financiële situatie zijn ze even goed af als de werkenden, maar ze zijn depressiever en hebben minder structuur, doel en status en identiteit in hun leven. Ze zijn in die opzichten wél beter af dan de werklozen.5 Oftewel, het is goed om te werken, ook als je voldoende financiële armslag hebt en er dus geen financiële noodzaak is om betaalde arbeid te verrichten.

Bronnen

  1. Jahoda, M., Lazarsfeld, P.F. & Zeisel, H. (1971). Marienthal: The sociography of an unemployed community. London: Transaction Publishers. Of bekijk de film Die Arbeitslosen von Marienthal (Kaindlstorfer, 2009) op Youtube.
  2. Das Rote Wien im Waschsalon (2013). ‘… man lebt von Tag zu Tag dahin und weiss nicht, warum’: Die Arbeidslosen von Marienthal. Wenen: Verein Sammlung Rotes Wien. De Groningse hoogleraar Frederik van Heek constateerde in 1937 dat de economische crisis vergelijkbare effecten had gehad op de Nederlandse arbeidersbeweging, zie F. van Heek (1937). Sociale gevolgen van de economische crisis en depressie in Enschede (1929-1937). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
  3. McKee-Ryan, F.M., Song, Z., Wanberg, C.R. & Kinicki, A.J. (2005). Psychological and physical well-being during enemployment: A meta-analytic study. Journal of Applied Psychology, 90, 53-76.
  4. Scanlan, J.N., & Beltran, R.O. (2007). Work in unemployment: Occupied or preoccupied? A review. Work, 28, 325-334.
  5. Paul, K.I., Geithner, E. & Moser, K. (2009). Latent deprivation among people who are employed, unemployed, or out of the labor force. Journal of Psychology, 143, 477-491.