In 2011 stapte ik als sociaal psycholoog over van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) naar de Tilburg University. Ik zou er begin september starten en was heel blij met de baan. Op mijn eerste dagen merkte ik dat de stemming bedrukt was, maar dat kan ook reconstructie achteraf zijn. Ik was een week aan het werk toen alle medewerkers een e-mail van afdelingshoofd Marcel Zeelenberg ontvingen met de mededeling dat we de volgende dag om negen uur op de universiteit moesten verschijnen, geen excuses. Daar lichtte Zeelenberg en de toenmalige rector ons in over Diederik Stapel die op grote schaal data had gefabriceerd. De fraude sloeg in als een bom.
In de pers heerste een negatieve attitude over de Universiteit in Tilburg. Kort daarna kreeg ik aan de mijn oude baan aangeboden. Ik ben er niet op ingegaan, want hoe pijnlijk en moeilijk de affaire ook was, het betekende dat er in Tilburg veel goed zat. Dat fraude aan het licht was gekomen, kwam omdat er goede mensen daar zaten, die hadden zitten opletten.
Stapel maakte zich schuldig aan fraude, maar er waren tegelijkertijd andere problemen die er speelden binnen de psychologie – maar ook binnen andere disciplines. Achteraf gezien was het een goede keuze te blijven, want Tilburg is leidend geworden in de verandering in de wetenschapsbeoefening van de psychologie. En door de Stapel-affaire is mijn manier van onderzoek doen veel gestructureerder geworden.
Documenteren
Voor mij voelde het als een terugkeer naar wat ik al kende. Mijn bachelor heb ik in de Verenigde Staten gedaan, waar ik ben opgeleid met een vrij strikte manier van onderzoek doen. Ik had het na mijn terugkeer in Nederland wat laten versloffen, maar kon er gemakkelijk op terugvallen.
Bovendien waren mijn ouders verzekeringstussenpersonen. Zij moesten alles goed documenteren en dossiers aanleggen van klanten. Om bij te verdienen heb ik hen vaak geholpen met het aanleggen daarvan. Eigenlijk was ik in het begin van mijn carrière geschrokken over hoe slecht het gesteld was met het documenteren bij psychologie. De achtergrond van mijn ouders maakte de uitgebreide documentatie wat logischer.
De verandering en documentatie had wel wat voeten in de aarde. We begonnen snel met het vergroten van onze steekproef. Vervolgens deden we ‘preregistratie’ – we legden vooraf online onze hypotheses vast, net als de analyse- ‘scripts’ en hoe groot we denken dat de steekproef moet zijn.
Veilig gehecht
Misschien wel moeilijker was de cultuurverandering die er in het onderwijs moest komen. Want niet iedere docent had dezelfde filosofie en het kan oneerlijk voelen als ik meer van studenten verwacht dan andere docenten. Om dat tegen te gaan, ben ik in Grenoble een lab-filosofie gaan vastleggen, zodat verwachtingen over transparante wetenschap voor iedereen duidelijk zijn. Ik verwacht wellicht meer van studenten, maar de wetenschap heeft dat verwachtingspatroon nodig. Duidelijk communiceren van wat er gevraagd wordt, maakt het voor iedereen helder.
Deze manier van werken heeft ook invloed op de resultaten van mijn onderzoek. Mijn eigen onderzoek gaat over ‘sociale thermoregulatie’ of hoe temperatuur bijdraagt aan interpersoonlijke relaties. Je kunt thermo-reguleren door de verwarming hoger te zetten of door een warme trui aan te trekken. Maar het kan ook door aan warme relaties te denken.
Op conferenties hebben sociaalpsychologen nog weleens moeite met het thema. Maar voor ontwikkelingspsychologen en biologen is het veel vanzelfsprekender. Dat een kindje zelf zijn of haar temperatuur niet kan reguleren en zijn of haar verzorgers nodig heeft om te overleven, is niet heel controversieel.
Door de Stapel-affaire is mijn manier van onderzoek doen veel gestructureerder geworden
We willen daarom weten hoe co-thermoregulatie ons vormt in onze relaties. Dus: zijn mensen die veilig gehecht zijn op een andere manier gevoelig voor temperatuur dan mensen die onveilig gehecht zijn? Als de temperatuur verandert, zijn mensen die veilig of minder veilig gehecht zijn, daar verschillend gevoelig voor?
In een studie gaven we onze proefpersonen warme of koude bekers. We vroegen hen vervolgens aan wie ze spontaan dachten. We verwachtten dat als ze iets warms aanraakten, ze meer aan mensen dachten van wie ze hielden. Deze hypothese kwam overeen met de priming- literatuur van destijds. Maar het tegenovergestelde bleek te gebeuren: juist in de koude conditie dachten de proefpersonen aan mensen die hen psychologisch nabij stonden. Geheel in de tijdsgeest hebben we het effect twee keer gerepliceerd (één keer in Tilburg en één keer in Grenoble), zodat we de hypotheses en analyses zorgvuldig konden ‘preregistreren’. Deze effecten vonden vooral plaats als mensen positieve ervaringen in relaties hadden – als ze dus veilig gehecht waren.
Huidtemperatuur
In een andere studie hebben we in twaalf verschillende landen gekeken naar de functie van de sociale relatie en temperatuur. Uit dieronderzoek was al bekend dat vervetaapjes met een groter sociaal netwerk, een hogere minimum temperatuur vasthouden als de omgeving kouder wordt. Zo zou het wellicht ook bij mensen kunnen werken. Maar het is moeilijk te onderzoeken, want ik had geen goed idee welke variabelen daarvoor verantwoordelijk zouden kunnen zijn.
Daarom zijn we minder hypothesegedreven gaan werken, en maakten we gebruik van technieken zoals machine learning. We maten de kerntemperatuur van mensen in verschillende landen, gooiden vervolgens een hoop variabelen tegen de muur en zochten naar de beste voorspeller. We vonden dat diversiteit van sociale netwerk een voorspeller was van de kerntemperatuur. Dat wil zeggen: of iemand in verschillende sociale groepen participeert, zoals familie, werk, sport- en vriendengroepen. Het effect was sterker voor mensen die verder van de evenaar woonden – en dus in een kouder klimaat.
De reden kennen we niet, dus zijn we verder gaan verkennen. Inmiddels kijken we naar de perifere temperatuur (de temperatuur van je huid) bij koppels om wellicht mechanismen op het spoor te komen. Huidtemperatuur varieert sterk bij mensen en beschermt iemand zijn kerntemperatuur als hij bijvoorbeeld naar buiten loopt. De kerntemperatuur lijkt over het algemeen stabiel. Omdat we uit ander onderzoek het idee hadden dat de huidtemperatuur van iemand stijgt als hij naar zijn bedroefde partner kijkt, vermoeden we dat er een soort ‘emotionele co-thermoregulatie’ plaatsvindt bij partners.
In al mijn onderzoeken maakten we gebruik van een scherpe scheiding tussen bevestigend en verkennend onderzoek. Die scheiding is alleen mogelijk geworden door een flinke cultuurverandering binnen de psychologie. Veel veranderingen zijn er nog door te voeren. Maar zonder de Stapel-affaire was de cultuurverandering er niet, of nog lang niet geweest.’