Lees verder
Willem van der Does, hoogleraar klinische psychologie aan de Universiteit Leiden, directeur volwassenenzorg LUBEC.
Geertje Kindermans

Ik ben met het werk van Peter van Straaten opgegroeid. Eenmaal student psychologie zag ik de tekeningen ook vaak langskomen bij presentaties en mijn vader gebruikte ze ook. Aanvankelijk werkte ik bij psychiatrie in het AMC als behandelaar, later in Leiden. Ik gaf vrij weinig onderwijs maar gebruikte wel eens een tekening bij praatjes.

Eind jaren negentig stapte ik over naar psychologie aan de Universiteit Leiden, ik ging meer onderwijs geven en dus meer presentaties maken. Ik wist dat Van Straaten de narcistische persoonlijkheidsstoornis prachtig had geïllustreerd. Voor een eerstejaarscollege over persoonlijkheidsstoornissen wilde ik eens kijken of ik een presentatie kon maken met alleen tekeningen van hem. Het lukte, voor de meeste stoornissen vond ik snel geschikte tekeningen, voor sommige moest ik even zoeken, maar het lukte uiteindelijk voor alle tien de stoornissen.

Het mooie ervan vond ik dat de stoornissen zo iets begrijpelijker werden. In leerboeken worden ze vaak extreem beschreven, Van Straaten tekende er een soort alledaagse versie van. Studenten vonden het amusant.

Maar hoe krachtig de tekeningen echt waren, ontdekte ik pas toen men me vroeg om een college over persoonlijkheidsstoornissen te houden op een open dag voor scholieren en hun ouders. Mijn college sloeg aan, de zaal lag dubbel van het lachen. Voor de ouders was het heel herkenbaar. Wie heeft nooit voor een narcistische baas gewerkt of een relatie gehad met iemand met borderline?

Een lach had ik wel verwacht, maar de mate van hilariteit verraste me. En ik dacht: dit moet ik opschrijven, anders doet iemand anders het!

Schrijven was niet ingewikkeld, ik schreef vooral het college uit. Ook een uitgever vinden was niet moeilijk, Scriptum wilde het onmiddellijk hebben. Het eerste boek kwam in 2004 uit en het is nog steeds in druk. Er zijn er ruim honderdduizend van verkocht, zelfs voor Van Straaten is dat veel. Het is ook drie keer vertaald. Het leuke ervan is dat het goed werkt, persoonlijkheidsstoornissen komen in een of andere vorm bij zoveel mensen voor, dat het boek de-stigmatiserend werkt.

Ik heb er niet bewust voor gekozen, zag mezelf nooit als een popularisator van wetenschap. Daarna heb ik nog vier boeken geschreven waarbij ik gebruik maakte van de tekeningen van Van Straaten. Telkens dacht ik: het zal nu wel moeilijker zijn om geschikt materiaal te vinden, maar het lukte altijd. Toen ik over depressie wilde schrijven bijvoorbeeld, bleek ik voor de meest gekke theoretische bevindingen wel tekeningen te kunnen vinden. Zo hadden we een onderzoek gedaan waaruit bleek hoe hardnekkig bepaalde associaties met de dood blijven als iemand eenmaal suïcidaal is geweest. Tijdens de depressie associeer je alles met de dood, maar nadat de depressie is opgeklaard, blijven de associaties nog een tijdje hangen.

De tekening die dit voor mij prachtig illustreert is van een echtpaar dat door het bos wandelt. Hij kijkt haar verbouwereerd aan, terwijl zij met een opgewekt gezicht zegt: “Echt een bos om je in te verhangen, vind je niet?”

‘De uitreiking van zo’n eredoctoraat is de academische hoogmis’

Eredoctoraat

Ik had zelf nog geen contact met de tekenaar, rechten voor de tekeningen werden geregeld door de uitgever. Ik heb Van Straaten in 2005 een briefje geschreven waarin ik hem bedankte voor zijn medewerking aan het depressie-boek en dat ik verrast was hoe rijk zijn werk was. Daarbij schreef ik dat als ik nog eens de gelegenheid kreeg om een eredoctoraat te regelen, ik dat zou doen. Het briefje stuurde ik naar zijn zaakwaarnemer, maar heeft Van Straaten nooit bereikt. Zijn zaakwaarnemer wimpelde ook een boekpresentatie af. Ik ging ervan uit dat hij een afstandelijke man was.

Jaren later leerde ik Van Straaten uiteindelijk kennen, ook dat is een bijzonder verhaal. In 2010 was er een afscheidscollege bij de medische faculteit. De betreffende hoogleraar werd toegesproken door zijn decaan en uit dat praatje bleek dat hij en de hoogleraar elkaar wekelijks belden om de laatste Peter van Straaten-cartoons te bespreken. Na afloop zei ik tegen de decaan dat ik wel eens had gedacht over een eredoctoraat. “Wat een goed idee!” riep hij uit. Een paar maanden later belde de decaan me om te zeggen: “Het is geregeld.” Ik had aanvankelijk geen idee waarover hij het had, maar het ging dus over het eredoctoraat.

De uitreiking van zo’n bul is de academische hoogmis. Ik zou het doctoraat overhandigen en daarom heb ik contact gezocht. Ik wilde niet op het podium gaan staan zonder hem eerst te hebben gesproken. Ik heb hem een paar keer opgezocht en we hebben contact gehouden. Hij was helemaal niet afstandelijk, wel wat verlegen. Ik vroeg hem soms waar een bepaalde tekening vandaan kwam. Ik gaf er in mijn boeken duidelijk mijn eigen draai aan, dat hoefde helemaal niet te stroken met wat hij erin had willen leggen. Hij was daar niet zo mededeelzaam over, hij wilde niet weten waar het allemaal vandaan kwam, maar van een paar tekeningen weet ik het. Zo vertelde hij over de tekening van het echtpaar dat in het bos loopt, dat zijn moeder dat geregeld riep, overigens zonder dat dit naargeestig was.

Op een andere tekening waren een oudere man en vrouw te zien in een soort ziekenhuissetting. De man hield een paar papieren in de hand, hij staat er verslagen bij, zij kijkt bezorgd naar hem. De suggestie is: ziekenhuisscène en slecht nieuws. De tekst luidt echter: “Ze zeggen dat het géén kanker is.” Ik vond dat een briljante illustratie van iemand met onverklaarde lichamelijke klachten. Van Straaten vertelde dat hij die strategie wel vaker gebruikte. Dat hij soms een scène tekende en dan uiteindelijk er niet de verwachte tekst bijzet maar het tegenovergestelde.

Ik heb een boekenplank met bundels van hem en daarnaast stapels losse tekeningen. Van Straaten maakte gedurende twintig jaar een scheurkalender, ik had ze altijd en heb alle tekeningen bewaard. 

Inspirator

Ik zoek dus illustraties bij mijn tekst, maar soms gaat het ook andersom. Dan kom ik een tekening tegen waarin hij iets aanstipt, dat ik dan besluit te beschrijven. Zoals een tekening van een man die met een rood aangelopen hoofd de trap afloopt en naar boven gilt: “O is het weer zover? Heb je weer een depressie!?” Toen ik die tekening zag, dacht ik: ik moet nog meer schrijven over hoe zwaar het is voor de omgeving. Hij is dus op alle fronten mijn inspirator.’

Beeld: Peter Valckx