Lees verder
Marc Noom, lector Hogeschool van Amsterdam, gespecialiseerd in het voorkomen van ernstig probleemgedrag bij jongeren.
Geertje Kindermans

Ik kom uit een relatief groot gezin met vijf kinderen, ik ben de vierde. Mijn ouders kwamen allebei uit grote boerengezinnen waar hard gewerkt werd en niet zoveel aandacht was voor de kinderen. Dat hebben mijn ouders zelf overgenomen, ook zij werkten hard in hun slagerij en hadden niet zoveel tijd voor ons. Als kind was ik mij er al bewust van dat ik die aandacht miste. Daarbij was ik een teruggetrokken, observerend kind en probeerde altijd uit te pluizen waarom mensen deden wat ze deden, hoe ze het bedoelden en hoe ze op elkaar reageerden.

Ik ben opgegroeid op de Albert Cuypmarkt. Na afloop van de markt liepen zwervers er rond op zoek naar eetbare groenten- en fruitresten. Zelf liep ik tussen de speelgoed- en snoepkramen op zoek naar achtergelaten speelgoed of snoep. Dropjes pakte ik van de grond, veegde ik af en stak ze in mijn mond. Niet dat ik tussen de zwervers liep, maar we waren met hetzelfde bezig.

Verstandige keuzes

Relatief laat wist ik wat ik met mijn leven wilde. Op school had ik voor een bètapakket gekozen, omdat je daarmee alle kanten op kon. Er was een beroepskeuzetest voor nodig om me te laten inzien dat ik iets met mensen moest gaan doen. Ik zat op dat moment op 5 vwo en ging ervan uit dat ik zou blijven zitten. Ik nam me voor om dan een ander vakkenpakket te kiezen, met geschiedenis en aardrijkskunde erin. Tegen mijn verwachting in ging ik toch over, maar ik wist dat het eindexamenjaar met al die bètavakken erg zwaar zou worden en besloot zelf alsnog een jaar over te doen om de andere vakken te kunnen kiezen.

En zo kwam ik bij psychologie terecht. Daar herhaalde de geschiedenis zich min of meer. Aanvankelijk wilde ik A&O-psychologie studeren, want daarmee zou ik een baan kunnen vinden. Maar het vak bleek me niet te interesseren. Daarom koos ik voor ontwikkelingspsychologie.

Ik ben altijd dol geweest op de jongere kinderen en baby’s, tot hilariteit van mijn medestudenten die het maar raar vonden dat een jongen van negentien naar eigen kinderen verlangde. Als bijbaantje paste ik ook op kinderen, ik kon goed met ze opschieten. Maar toch was ik meer gefascineerd door wat oudere kinderen. Juist de overgang van kind naar volwassenen vind ik intrigerend, het is een belangrijke transitie. Ik had in mijn puberteit ook met mezelf in de knoop gezeten. Ik vond de doelgroep spannend.

De psychologieopleiding was vrij theoretisch. Om in contact te komen met de jongeren waarmee ik zou gaan werken, en ervaring met hen op te doen, ben ik vrijwilligerswerk gaan doen. Ik ging werken bij een opvang voor zwerfjongeren waar deze jongeren voor de nacht werden opgevangen. Mijn interesse voor zwervers was ik nooit verloren.

‘Ergens is scientist-practitioner wel mijn grote droom’

Als vrijwilliger was het de bedoeling dat je in contact kwam met de zwerfjongeren, dat je koffie zette en een beetje met hen ging kletsen. Het was eigenlijk een soort wederzijdse kennismaking, een laagdrempelige manier van contact maken.

Die ervaring heeft me enorm beïnvloed, het was een soort cultuurshock voor mij. Niet dat ik het zo geweldig had thuis, ik was in die tijd boos op mijn ouders, maar de verhalen die ik van deze jongeren hoorde, waren vele malen erger. Zo was er een jongen die aanvankelijk bij zijn moeder woonde, zijn vader was vertrokken. Moeder kreeg een nieuwe partner die de jongen niet mocht en die zijn moeder voor het blok zette: ik eruit of hij eruit. Moeder koos voor haar nieuwe partner en de jongen moest vertrekken. In het begin lag ik wakker van dit soort verhalen. Ik realiseerde me dat ik ook zo zou kunnen zijn als ik het iets slechter had getroffen. Daarnaast vond ik het ook indrukwekkend, want door weg te lopen en voor zichzelf te zorgen, toonden deze jongeren ook lef. Ze waren krachtig, ik had het niet gedurfd als ik in hun schoenen had gestaan.

Dat die meisjes op straat terecht waren gekomen, vond ik nog lastiger te begrijpen. Bij sommige jongens kon je je wel voorstellen dat ze niet te handhaven waren, meisjes zijn toch kwetsbaarder, ze konden zwanger raken, wat de puinhoop alleen maar groter maakte.

Vragen

Door de studie psychologie heb ik mijn ouders beter leren begrijpen. Daardoor ging ik hen af en toe vragen stellen, over hoe zij op hun beurt waren opgevoed, en onze relatie verbeterde. Inmiddels zijn ze er helaas niet meer.

Na mijn opleiding aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) ben ik onderzoeker geworden. Ik begon bij de Universiteit Utrecht, en daarna de Universiteit Leiden. Inmiddels ben ik weer terug bij de UvA en onlangs ben ik aangesteld als lector aan de Hogeschool van Amsterdam. Daar ga ik me bezighouden met probleemgedrag van jongeren, met de nadruk op preventie. Waarom ik het onderzoek inging en geen hulpverlener werd? Ik kan jongeren ook helpen met mijn onderzoek. Maar om eerlijk te zijn, als ik op congressen mensen uit de praktijk tegenkom, dan blijft het trekken. Misschien vond ik het in het begin te spannend. Ik ben er nog niet uit of ik het er niet bij zou willen doen. Want ergens is scientist-practitioner wel mijn grote droom. Dus misschien moet ik de stap wagen en mijn diagnostiekaantekening eens gaan halen.’

Beeld: Peter Valckx