Naomi Ellemers (1963) is hoogleraar Sociale en Organisatiepsychologie aan de Universiteit Leiden. Ze studeerde psychologie in Berkeley (vs) en Groningen en haalde in 1987 cum laude haar doctoraaldiploma. In 1991 promoveerde ze – eveneens cum laude – in Groningen op onderzoek naar strategieën die mensen uit groepen met lage status kunnen gebruiken om hun positie te verbeteren. Van 1991 tot 1998 werkte ze aan de Vrije Universiteit Amsterdam, waarna ze in 1999 hoogleraar in Leiden werd.
Ellemers houdt zich vooral bezig met effecten van statusverschillen tussen groepen, diversiteit in organisaties, en betrokkenheid en inspanning in taakgroepen. Voor haar onderzoek kreeg ze de Spinozapremie, de hoogste nationale onderscheiding in de wetenschap. Voor De Psycholoog schrijft ze dit jaar maandelijks een column.
Hoe heeft de Spinozapremie impact op je leven gehad?
‘Mensen kunnen me nu makkelijker vinden. Ik houd praatjes voor breed publiek, dan vertel ik een begrijpelijk verhaal zonder al te veel statistiek. Ik durf mijn wetenschappelijke remmen meer los te laten. Uit mezelf was ik die drempel waarschijnlijk niet zo snel overgegaan, maar we weten zoveel in de wetenschap en mensen zijn geholpen met die kennis. Het is eigenlijk vreemd om hen dat te onthouden omdat je niet heel precies kunt zeggen hoe het zit. Als ze het ongeveer weten, hebben ze er meer aan dan als ze het helemaal niet weten. Ik kom enthousiast van zulke bijeenkomsten terug. Het is motiverend om te horen dat mensen iets aan mijn verhaal hebben. Het geeft mij een idee welke onderwerpen spelen en zo krijg ik ook input voor nieuw onderzoek.’
Wat speelt er bijvoorbeeld?
‘Diversiteit. Dat is een onderwerp waarvan ik zelf een beetje weg wilde blijven, want het gaat dan vaak over gelijke kansen voor vrouwen. En ik vind het jammer als mensen over mij denken: dat is die vrouwelijke onderzoeker die zich bezighoudt met de positie van vrouwen. Terwijl de theorie erachter breder is. Dezelfde mechanismen gelden voor homoseksuele medewerkers en allochtonen. Ik heb de behoefte om steeds te zeggen: dat is niet het enige waarvan ik verstand heb, maar dat is wel waar ik de hele tijd op bevraagd word. En ik vind het wel belangrijk.’
En wat nog meer?
‘Een ander thema dat ik met de Spinozapremie een flinke boost heb kunnen geven, is moreel gedrag. Integriteit in de wetenschap sluit gek genoeg inhoudelijk heel erg aan bij onderwerpen waarmee ik bezig ben. Ik ben door de KNAW en de Universiteit Leiden gevraagd of ik er iets over kon zeggen. Als je het gedrag van onderzoekers wilt veranderen, hoe moet je dat dan doen? Moet je ook in je cultuur iets veranderen of alleen in de regelgeving? Met regelgeving alleen kom je er niet.’
En je kreeg toegang tot directiekamers…
‘Inderdaad en ik vond het stuitend hoe amateuristisch het er daar psychologisch aan toe gaat. Directieleden zijn vaak professionals op allerlei gebieden, maar op het vlak van psychologie zijn het absolute amateurs en ze ervaren dat zelf niet als probleem. Ik probeer vaak uit te leggen dat psychologie een vak is, dat je daar kennis van kunt krijgen en dat dat beter is dan afgaan op je gezonde verstand. Het probleem is dat op psychologisch vlak iedereen denkt voldoende deskundig te zijn. Kom je met een advies gebaseerd op twintig jaar onderzoek, dan zeggen ze doodleuk: maar mijn ervaring is toch anders. Dan ben je uitgepraat. Ik snap dat niet, er zijn zulke grote belangen mee gemoeid. Gelukkig staat men inmiddels wat meer open voor dit soort inzichten. Bij De Nederlandse Bank (DNB) hebben ze tegenwoordig psychologen in dienst. Zij kijken naar de psychologische component die ook van belang is voor toezicht. Als promotor van één van die psychologen ben ik daar indirect bij betrokken.’ (Zie: Raaijmakers & Scholten, 2014).
Hoe heb je het geld van de Spinozapremie aangewend?
‘Het is nog niet helemaal besteed. Het fijne van de prijs is dat ik het geld kreeg zonder dat het gekoppeld was aan plannen, dat geeft een soort geestelijke vrijheid. Een deel heb ik in nieuwe technieken gestopt, nieuw in elk geval binnen de organisatiepsychologie. We zijn fysiologische metingen van onder andere hersenactiviteit en lichamelijke stressreacties gaan gebruiken om effecten van moraliteit te meten. Want op het gebied van moraliteit geven mensen vaak sociaal wenselijke antwoorden, maar wat gebeurt er allemaal terwijl ze dat antwoord geven? Van het geld kon ik personeel in dienst nemen dat zich in de nieuwe methoden ging verdiepen. Apparatuur kunnen we onder meer in het ziekenhuis gebruiken en we zoeken samenwerking met klinische en cognitief psychologen. Het duurt een tijdje voor er iets uitkomt, in een normale cyclus van subsidieaanvraag hadden we dit onderzoek niet gefinancierd gekregen.
Het was leuk om te zien dat collega’s van andere disciplines bereid waren om met ons samen te werken en ook hoe verrast ze waren door sommige uitkomsten. Zo wordt in de cognitieve psychologie verondersteld dat er naar universele denkpatronen wordt gekeken. Wij veranderen de sociale situatie en dan blijkt het ook op dat niveau net anders te werken. Heel basaal: bij het tonen van vooroordelen maakt het uit of iemand anders ziet wat je doet, en of diegene tot je eigen groep hoort of juist niet. We toonden een video van iemand die zogenaamd het gedrag van de proefpersoon kon zien, en over wie we zeiden: “die hoort bij jouw groep of niet”. Als je impliciete vooroordelen test, dan blijkt dat uit te maken. Kijkt iemand uit de eigen groep mee, dan vertonen mensen meer hersenactiviteit. Dan doen ze beter hun best om onbevooroordeeld over te komen.’
Je bent een sociaal psycholoog die zich bezighoudt met organisatievraagstukken en geen arbeids- en organisatiepsycholoog.
Wat is het verschil?
‘Het zijn verschillende benaderingen. De klassieke A&O-psycholoog is in ieder geval deels gericht op het individu binnen een onderneming. Die kun je testen, selecteren, zijn of haar competenties ontwikkelen, op een goede plek neerzetten. Ik bekijk juist hoe je het beste of slechtste uit zo’n medewerker kunt halen door zijn omgeving te veranderen, dus bijvoorbeeld door de manier waarop je iemand aanstuurt, welke collega’s je eromheen zet, de taken die je geeft. Je kunt ook vanuit jezelf redeneren: welke omgeving heb ik nodig om het beste uit mijzelf te halen? Je hoeft niet altijd jezelf om te vormen, je kunt misschien ook je omgeving aanpassen. Zo’n uitgangspunt is productiever. En ik vind het in ieder geval leuker. Bovendien gaan A&O-psychologen uit van de persoon en de situatie in de praktijk die ze zo goed mogelijk in kaart willen brengen. Wij maken gebruik van experimenteel onderzoek. Dan kun je ook zien wat er gebeurt als je iets verandert: aan welke knoppen je moet draaien om een effect te krijgen. In de praktijk kun je niet zomaar van alles uitproberen zonder te weten of het werkt, en zaken waarvan je weet dat ze belangrijk zijn kun je lang niet altijd veranderen. Je kunt natuurlijk zeggen: het aantal dienstjaren van iemand maakt uit. Dat klopt, maar daar kun je niets aan veranderen. Dan kun je alleen andere mensen aannemen. Die weggooimentaliteit, daar heb ik een hekel aan. Ik kijk liever wat je kunt doen om iemand langer gemotiveerd en productief te houden.’
Je noemt jouw vak ergens ‘het vak van de hoop’.
‘Dat klopt, je bekijkt het perspectief dat mensen hebben om te groeien. Maar uit ons onderzoek blijkt ook steeds weer: no pain, no gain. Je moet eerst beseffen dat er een probleem is, om het beter te maken. Dus als het niet goed gaat met iemand, moet je dat eerlijk zeggen. Dat is niet leuk, maar het is nodig, want dan pas kan iemand verbeteren. Maar het moet wel gebeuren tegen een achtergrond van veiligheid en respect. No pain, no gain geldt ook op grotere schaal. Als je binnen de wetenschap gaat sturen op een hoge productiviteit en veel publicaties, dan lok je daarmee ook niet-integer gedrag uit. Wil je dat het zorgvuldiger gaat, dan kan dat, maar dan moet er wat druk van de ketel. En nieuwe dingen bedenken kost tijd en niet alles gaat meteen goed. Dus je kunt niet zeggen: we gaan iets nieuws doen en dat moet meteen hartstikke efficiënt. Maar men wil vaak alles tegelijk.’
De Spinozapremie gaf je vleugels, zei je. Maar toen kregen we de Stapel-affaire en later diverse andere kwesties in de sociale psychologie: Roos Vonk die een prematuur persbericht verspreidde dat vleeseters hufters zouden zijn, Dirk Smeesters die data bleek te hebben verzonnen. Nu speelt er weer iets met Jens Förster. Hoe beïnvloedt jou dat?
‘Dat heeft enorm veel impact. Ik word erop aangesproken, collega’s maken er grapjes over. Het zijn maar grapjes, maar het wordt wel gezegd. De hele wetenschap is erdoor beschadigd. Maar binnen de wetenschap wordt gezegd: dat is bij psychologie. En bij psychologie zegt men: dat zijn de sociaal psychologen. Het wordt heel duidelijk bij de groep neergelegd. Ik ben er persoonlijk een tijdje door gedeprimeerd en gedemotiveerd geweest. Ik wist het even niet. Ik heb gedacht: het heeft niet zoveel zin, mensen geloven toch niet in de waarde van wat je doet.’
Hoe ben je er weer bovenop gekomen?
‘We kwamen terecht in een sfeer van wantrouwen en veel controles. We hebben de koppen bij elkaar gestoken om te kijken hoe we dingen beter konden regelen. We moesten maatregelen nemen om aan onszelf en aan de buitenwereld te laten zien dat we het nu op orde hadden. Dingen die we impliciet al deden, hebben we expliciet gemaakt.’
Dat hielp?
‘Er was veel achterdocht. Men dacht al snel: je hebt zeker lopen knoeien of je hebt iets te verbergen. Maar het is niet altijd opzet, mensen zijn slordig, maken fouten. Vooral de jonge promovendi die het heel goed wilden doen, raakten daar overstuur van. Als iemand iets kwijt raakte, was de angst: straks sta ik als fraudeur in de krant. Dat heeft veel schade veroorzaakt. In het begin probeerden we het héél goed te doen: alle gegevens beschrijven, volledige openheid van zaken geven, alle stappen beschrijven die we hebben genomen, alle doodlopende wegen uittekenen.’
Niet te doen…
‘Daardoor krijg je onleesbare proefschriften en manuscripten. Een tussenoplossing is nu: je probeert het verhaal zo duidelijk mogelijk te beschrijven en in een soort appendix of online geef je alle andere informatie. Het positieve van zo’n crisis is dat we snel tot actie konden overgaan. Uiteindelijk zeiden collega’s buiten de sociale psychologie dat wij het nu beter geregeld hebben dan zij, het heeft ons dus ook een sprong voorwaarts opgeleverd.
Ik heb hier ook een artikel over geschreven. Het European Journal of Social Psychology publiceert jaarlijks een visionair stuk over waar het heen moet met je vakgebied, dat was net in die periode en men vroeg mij het te schrijven.’ (Ellemers, 2013; een bewerkte versie stond in De Psycholoog in december 2013, red.).
Waar ging het over?
‘Ik heb de veranderende publicatiecultuur en de gevaren die dit oplevert als thema genomen. Een van de conclusies die ik daaruit trok, luidde: als je de wetenschap helemaal wilt controleren en de nadruk ligt op “het goed doen”, “geen fouten maken”, “alles proberen te verantwoorden”, dan komt je niet verder. Om iets nieuws uit te vinden, moet je creatief kunnen zijn, iets geks of onconventioneels kunnen doen, iets doen wat methodologisch of statistisch nog niet helemaal klopt. Zit je helemaal in de controlehoek, dan maak je de wetenschap dood. Je moet risico kunnen nemen, zodat een ander kan zeggen: “Ik ben het er niet mee eens, die conclusie kun je toch niet trekken?” Want juist door zo’n discussie kom je verder. Anders blijf je alleen maar ministapjes maken die niet spannend meer zijn.
Verder moeten we niet alleen onderzoekjes publiceren, maar theoretisch ook goed nadenken over waarom we dit doen. Zodat we niet afhankelijk zijn van toevallige observaties. We moeten overzichten maken en meta-analyses doen, dan haal je de misperen er wel uit.
Voor mezelf ben ik dat gaan doen: theoretische en overzichtsartikelen gaan schrijven en ik ben begonnen met meta-analyses. Ik wilde wegkomen van dat deprimerende gevoel, weg van mensen die zeggen: “Wat heb je nu allemaal weer verkeerd gedaan?”’
Heb je zelf last gehad van wantrouwen jegens je collega’s?
‘Nee, mensen kunnen fouten maken, en zelfs soms voor de verleiding bezwijken. Maar al die mensen die zo hard roepen dat anderen niet deugen, moeten zelf eens de hand in eigen boezem steken. Want de mechanismen waarmee we worden aangestuurd en beloond… ik wil niet zeggen dat ze het in de hand hebben gewerkt, maar het was niet altijd even gezond. De hoge publicatiedruk, de manier waarop mensen subsidies krijgen, dat wetenschappelijk werk als individuele prestatie wordt gezien, terwijl iedereen weet dat er door groepen wordt gewerkt. Dat is nog onvoldoende veranderd. Tot slot spelen tijdschrift-redacties ook een rol, want als je iets probeert en er komen geen significante resultaten uit, dan krijg je dat niet gepubliceerd, ook al heb je zinnig werk gedaan. En je krijgt geen baan als je geen publicaties hebt, en met onvoldoende publicaties krijg je ook geen subsidie. Dat is ietsje verbeterd, inmiddels zijn er fora, websites, speciale tijdschriften voor replicaties en voor niet significante resultaten, als de onderzoeksopzet vooraf is geregistreerd.’
Na Stapel kwam de fraude van Smeesters aan het licht, nu speelt de kwestie van Förster.
‘Klap na klap, ja. Nu heb ik Ontsporing van Stapel gelezen, in mijn ogen is dat een pathologisch geval, maar ja, drie op een rij… Hoewel de situatie wat betreft Förster op dit moment nog niet helemaal helder is, daar kan ik nog niet echt iets over zeggen. Er zijn ook dingen waar we vroeger geen kwaad in zagen. Vragenlijsten weggooien als de gegevens geanalyseerd en gepubliceerd zijn, dat deed je gewoon, maar dat kan nu natuurlijk niet meer.
Vanuit de sociale psychologie kun je mechanismen herkennen die verklaren wat er gebeurd is. Hoe iedereen die hete aardappel doorschuift naar de volgende. Van de wetenschap, naar de psychologie en dan naar de sociale psychologie. Maar of het bij – sociale – psychologie vaker voorkomt dan bij andere vakken, dat hebben collega’s uitgezocht. Dat blijkt niet zo te zijn. Bij (bio)medische onderzoeken komt het ook vaak voor, daar zijn de financiële belangen erg groot. Een natuurkundige in Duitsland, Jan-Hendrik Schön, had op een soortgelijke manier als Stapel data verzonnen, gefraudeerd in veel publicaties en dat was een klein berichtje in de krant. Op de voorpagina stond iets in de trant van: de hele psychologie deugt niet. De gretigheid waarmee de problemen werden uitgemeten, heeft me pijn gedaan.’
Daar doe je verder niets aan…
‘We moeten ons de affaires aantrekken, maar niet te veel. We moeten bijvoorbeeld met grote steekproeven werken. Maar sommige mensen doen onderzoek bij zulke kleine populaties, dat het voor hun niet haalbaar is. Het ideaal is goed, het is goed dat als standaard te hebben en als je er niet aan voldoet, wees daar transparant over. Het zou zonde zijn om bepaalde studies niet meer te doen omdat de populatie te klein is. Ik zou eerder zeggen: aanvaard dat wetenschap work in progress is. Geen enkele studie doet definitieve uitspraken. Soms loop je een stukje de verkeerde kant op. Je kunt niet altijd wachten tot je het zeker weet, zoals ik al eerder zei. We moeten het accepteren: je weet het niet zeker of je weet niet alles, maar je weet meer dan ervoor.’
Dit jaar ben je onze nieuwe columnist, wat kunnen we verwachten?
‘Ik heb me voorgenomen mijn columns te laten aansluiten bij mijn onderzoek of expertise. Ik begrijp dat dat niet per se hoeft. Ook andere media vragen me soms naar een mening over een onderwerp waarvan ik niet speciaal iets weet. Dat zeg ik dan ook. “Maar u heeft toch wel een mening?” is vaak de reactie. Misschien, maar dat doet er niet toe, dat is niet de reden waarom ik gevraagd word. Ik word gevraagd als deskundige. Zo maar een mening ventileren vind ik niet zo interessant. En je hoeft niet bang te zijn dat er niet genoeg variatie is, mijn vak is zo breed dat ik makkelijk tien verschillende onderwerpen kan bedenken.’
Referenties
- http://medischcontact.artsennet.nl/Opinie/Blogs/Menno-Oosterhoff.htm
- Veerbeek M, Knispel A, Nuijen J. GGZ in tabellen. Trimbos-instituut, Utrecht: 2012.
- Opleidingsplan GZ-psycholoog NIP, november 2012, gebaseerd op 15 landelijke brondocumenten die te vinden zijn te vinden in het dossier ‘Bevoegdheden en Verantwoordelijkheden GZ-psycholoog’ en het webdossier ‘Bouwstenen voor Beroepsprofielen’ van de sector Gezondheidszorg van het nip (www.psynip.nl).
Literatuur
- Ellemers, N. (2013). Connecting the dots: Mobilizing theory to reveal the big picture in social psychology (and why we should do this). European Journal of Social Psychology, 43, 1-8.
- Ellemers, N. (2013). Terug naar de grote lijn. De Psycholoog, 12, 12-20.
- Raaijmakers M. & Scholten, W.W. (2014). Reflectie in de bestuurskamer. De Psycholoog, 10, 46-54.
Fotografie: Herman Wouters