Lees verder
Robots maken allang deel uit van de wereld om ons heen, maar zullen straks pas echt onontkoombaar blijken – als ze niet alleen meer vóór ons, maar ook steeds meer mét ons werken. Hoe gaan we dat samen doen? En wat betekent dat voor ons en voor de overheid? Omdat er straks mogelijk voor grote groepen mensen geen werk meer is, wordt het volgens econoom Robert Went tijd om ondogmatisch na te denken over nieuw beleid. De A&O-psychologen Ber Damen en Matthijs Baas dienen hem van repliek.
Robert Went

Wat is een robot ?

In het jaar 2000 kwam in het Verenigd Koninkrijk het woord ‘robot’ 1900 keer voor in het nieuws. In 2013 was dat liefst 15.000 keer. Ook in Nederland staan de kranten er bol van, na de ‘historische’ speech van Lodewijk Asscher in september 2014. In deze speech zei de minister kort samengevat drie dingen. Robots bieden kansen, om ons leven aangenamer te maken en voor economische groei. Maar, tweede punt, er zijn ook risico’s en verliezers, en economen kunnen niet zo zeker zijn als ze vaak beweren, dat er wel weer nieuw werk zal komen. Daarnaast, punt drie, komen nieuwe verdelingsvragen op de agenda, want wat nou als alle revenuen van robots in handen komen van de eigenaars van de robots?

Het zijn belangrijke vragen, maar we moeten eerst weten wat een robot is. Het antwoord op die vraag verschuift steeds. De meeste mensen zullen de inmiddels bekende speelgoedrobot Zoomer een robot noemen, want die lijkt op een dier. Een zorgrobot die op een mens lijkt, is ook goed herkenbaar. Maar hoe zit dat met een pinautomaat, met de routeplanner in je auto, met de poortjes op een ns-station die je binnenlaten en registreren, of met een slimme thermostaat? Die doen in bepaalde opzichten niet veel anders dan Zoomer. Ze manipuleren de omgeving. En meer en meer ‘robotica’ is ook slimmer dan Zoomer, leert van ons gedrag en houdt daar rekening mee. Bijvoorbeeld hoe laat kamers in ons huis warmer of kouder moeten worden. Onze auto’s en vliegtuigen zijn in staat autonome beslissingen te nemen en zijn dus ‘robots’, maar we zien dat alleen niet zo.

Robotica zit al ‘overal’, en er komen nog veel meer toepassingen: the internet of things verbindt straks onze koelkast, auto, kleding, koptelefoon en wat al niet meer met elkaar. Wat we daar precies allemaal van gaan merken en hoe snel dat gaat, weet niemand. Ook al doen heel wat juich- en doemverhalen de ronde. Maar wat we in elk geval meer zullen gaan zien, zijn industriële robots, servicerobots en bepaalde vormen van kunstmatige intelligentie (ki).

De robot komt

Als The Economist een onderwerp groot brengt, zie je dat vaak in de weken daarna ook in Nederlandse kranten en televisieprogramma’s terugkomen. Zo ook met The rise of the robots, een bijlage over de opkomst en gevolgen van nieuwe technologieën die eind maart 2014 verscheen. Wat volgde waren grote artikelen in dagbladen, een item in Nieuwsuur, en veel interviews met Erik Brynjolfsson en Andrew McAfee, de auteurs van het boek waarin ook voor The Economist de vraag naar de gevolgen van voortgaande automatisering en digitalisering pregnant werd geformuleerd. In The Second Machine Age: Work, Progress, and Prosperity in a Time of Briljant Technologies (2014) betogen deze MIT-economen dat we voor grote maatschappelijke veranderingen staan als gevolg van de snelle ontwikkeling en nieuwe toepassingen van digitale technologieën. Ons leven zal door robots verrijkt worden met persoonlijke technologieën en een steeds betere en snellere infrastructuur. Maar er komen ook veel taken onder druk te staan die te routiniseren zijn en automatiseerbaar worden, met gevolgen voor banen. Daar is geen ontkomen aan: ‘companies will be forced to transform or die.’

Op zich is het niks nieuws dat technologische ontwikkelingen tot nieuwe producten en  processen leiden, en dus ook tot veranderingen op de arbeidsmarkt. Sinds de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter in 1950 wees op de zegeningen van ‘creatieve destructie’ weten we dat we daar uiteindelijk allemaal beter van kunnen worden – hoewel we allemaal ook voorbeelden kennen van ‘destructieve creatie’, bijvoorbeeld door de té innovatieve financiële sector. De standaard economenreactie op sombere verhalen over de gevolgen van robots is dat er altijd weer nieuwe banen zullen komen, want dat heeft de geschiedenis immers laten zien toen we van landbouw naar industrie gingen en later weer van industrie naar diensten. Er zijn echter een paar problemen met deze redenering. Allereerst moeten we niet vergeten dat de n slechts 2 is. Omdat iets twee keer eerder gebeurd is, zal het in de toekomst niet dus ook automatisch opnieuw zo gaan. Daarnaast zal, indien dit wel het geval blijkt, sprake zijn van lange transities die heel pijnlijk kunnen zijn voor grote groepen mensen, dat kunnen we in elk geval uit de geschiedenis leren. En ten derde hangt erg veel af van wat voor soort nieuwe taken en werkgelegenheid dan gaan ontstaan.

Wat dat laatste betreft zijn McAfee en Brynjolfsson relatief optimistisch vergeleken bij sommige anderen die over de nieuwe robots schrijven. Ze verwachten veel van een ‘race with the machine’, dus van nieuwe taken en banen die mensen samen met kleine of grotere robots uitvoeren – de titel van hun vorige boek was interessant genoeg nog Race against the machine. De econoom Tyler Cowen schetst in Average is Over: Powering America Beyond the Age of the Great Stagnation (2013), een andere aanrader over dit onderwerp, een meer dystopisch perspectief waar ik lichtelijk depressief van kan worden. Wie zichzelf dat liever bespaart, kan dit veel te lange citaat (waarvoor excuus) beter overslaan. Cowen stelt: ‘We will move from a society based on the pretense that everyone is given an okay standard of living to a society in which people are expected to fend for themselves much more than they do now. I imagine a world where, say, 10 to 15 percent of the citizenry is extremely wealthy and has fantastically comfortable and stimulating lives, the equivalent of current-day millionaires, albeit with better health care. Much of the rest of the country will have stagnant of maybe even falling wages in dollar terms, but a lot more opportunities for cheap fun and also cheap education.’

Baanpolarisatie

Marjolein ten Hoonte, directeur arbeidsmarkt en maatschappelijk verantwoord ondernemen bij Randstad leest, praat en denkt de hele week na over de vragen en uitdagingen van de toekomst. Hella Hueck (RTL) en ik vroegen haar of we ons zorgen moeten maken in Nederland. Zijn we goed voorbereid op wat er met robots en verdergaande automatisering op ons afkomt? Lijstjes banen die het moeilijk gaan krijgen, of waar juist veel meer vraag naar gaat komen, wil ‘Ten Hoonte niet geven. ‘Dat is speculeren en het heeft geen zin mensen onnodig bang te maken.’

Maar ze ziet wel dat in het middensegment van de arbeidsmarkt veel banen verdwijnen door digitalisering: assistent-boekhouders, (assistent)hypotheekadviseurs. Vooral in de bancaire sector gaat het ongenadig hard. Bij ABN Amro, Rabobank, ING en Achmea werden in een jaar tijd bijna negenduizend banen geschrapt. Consumenten regelen steeds meer zelf online, computersystemen worden allemaal aan elkaar gekoppeld, waardoor IT’ers, callcentermedewerkers en administratieve functies overbodig raken. ‘Er is in het gedrag van klanten meer een revolutie dan een evolutie aan de gang,’ zei ING-topman Ralph Hamers op RTL-Z over de reorganisatie die zijn bank eind 2014 aankondigde.

Het zal niet bij deze kaalslag blijven. In de financiële sector verdwijnen de komende vijf jaar waarschijnlijk nog zo’n vijftienduizend banen, voorspelde uitkeringsinstantie UWV deze zomer in een rapport. Ook de cijfers over de jaren 1998 tot 2010 van Bas ter Weel, plaatsvervangend directeur van het Centraal Planbureau (CPB), laten het zien: de werkgelegenheid in het middensegment daalt. Al valt het in Nederland in vergelijking met andere landen nog mee. Wie praat met deskundigen bij de OESO, de samenwerkingsclub van rijke landen in Parijs, krijgt hetzelfde verhaal te horen: banen in het middensegment staan in toenemende mate onder druk. Iedereen vindt dit zorgwekkend, want we nemen in het rijke westen inmiddels als vanzelfsprekend aan dat onze welvaart en democratie floreren bij een stabiele middenklasse. Een middenklasse die kan rekenen op een gestaag stijgend levenspeil. Dat laatste is al sinds de crisis van 2008 niet meer het geval. En net nu in veel opkomende landen ook een middenklasse begint te ontstaan, komen bij ons meer banen op het middenniveau onder druk te staan.

Er is in met name Amerika en Engeland veel te doen over de uitholling van de middenklasse, of preciezer het verminderen van het aantal banen op middenniveau. Ook in andere landen, waaronder Nederland, zien we dit, blijkt onder meer uit cijfers van het CPB (zie figuur 1).

Als deze trend van baanpolarisatie zich doorzet, groeit het aantal banen aan de onderkant en aan de bovenkant, terwijl de kwaliteit en arbeidsvoorwaarden van veel banen aan de onderkant er niet op vooruit gaat: laagbetaald werk, in toenemende mate flexibel en onzeker met steeds meer nul-urencontracten, en (lang niet altijd vrijwillige) zzp’ers met onzekere perspectieven.
Wat dan overblijft zijn high-tech banen voor mensen die iets bijzonders hebben of kunnen, en high-touch banen waar persoonlijk contact voor nodig is, zoals in de zorg, winkels, chauffeurs, horeca en persoonlijke dienstverlening. Maar ook hier rukken de robots op: Google maakt zelfrijdende auto’s, ouderen en zorgbehoevende mensen kunnen straks langer zelfstandig wonen dankzij robots, en Amazon gaat komende jaren vijfduizend robots aan het werk zetten voor het nog sneller en vooral ook goedkoper verzamelen en verzenden van de bestellingen die we daar doen.

Geen paniek

Maar de ontwikkelingen gaan lang niet altijd zo snel of voorspoedig als ons wordt voorgehouden, of als we denken of vrezen. Zo was de directie van Foxconn, waar Chinese werknemers onze iPhone en iPad in elkaar zetten, van plan één miljoen (!) mensen in zijn fabrieken te vervangen door robots. Dat verhaal maakte indruk, ook op ons. Maar daar zijn ze bij Foxconn inmiddels toch op teruggekomen (voor zolang het duurt). De vervanging van mens door robot blijkt minder makkelijk dan ze dachten en is voorlopig gestaakt, en ze zijn nu weer hard op zoek naar meer personeel. En we hebben het wel steeds over het ‘Internet of Things’, maar al die spannende lampen en automatisch winkelende koelkasten praten nog lang niet met elkaar. Er is ook nog geen enkel bedrijf dat al die diensten goed weet te integreren en te beheren tot iets waar jij als consument écht iets aan hebt.

Over de vraag wanneer het mogelijk zal zijn echt auto’s zonder chauffeur op grote schaal in te zetten, lopen de meningen ook sterk uiteen. Want los van technische vragen en problemen zijn er vooral veel ethische en juridische kwesties die nog moeten worden opgelost: over aansprakelijkheid, over de verzekering, over wie het algoritme maakt waarin is vastgelegd of de chauffeur moet worden gered bij een dreigende crash, of het kind dat plotseling de weg op schiet… En we hebben het wel steeds over het ‘Internet of Things’, maar al die spannende lampen en automatisch winkelende koelkasten praten nog lang niet met elkaar. Dat iets technisch kan, betekent nog niet dat het maatschappelijk snel realiteit is. De uitkomst van grotendeels nog onbekende toekomstige ontwikkelingen ligt niet vast, en de belangrijkste vraag nu is hoe we ons institutioneel, individueel en beleidsmatig kunnen voorbereiden op wat er op ons af gaat komen. De responsiviteit vergroten, noemen we dat in het WRR-rapport Naar een lerende economie (2013).

Het is daarom zaak niet alleen te monitoren wat met de werkgelegenheid en op de arbeidsmarkt gebeurt, en daar waar nodig corrigerend of regulerend beleid op in te zetten, zoals nu al gebeurt. Dat is nodig, maar ook om ondogmatisch na te gaan denken over verschillende varianten van mogelijk beleid wanneer meer banen op middenniveau sneuvelen en de dan groeiende werkgelegenheid aan de onderkant minder zeker en veelal slechter betaald wordt. Op blogs en in internationale papers zie je nu al voorstellen en discussies opkomen en terugkomen over een basisloon. Of over een soort collectieve verzekering voor mensen die wel laten zien dat ze de hele week willen werken voor een inkomen, maar daarmee – omdat de lonen te laag zijn – zo weinig kunnen verdienen dat ze er niet zelfstandig van kunnen leven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de earned income tax credit, die in de Verenigde Staten erg succesvol schijnt te zijn.

Dat is overigens niet alleen om sociale redenen straks wellicht nodig, maar ook omdat het kapitalisme snel in elkaar zal storten wanneer al die door robots geproduceerde goederen en diensten door niemand meer gekocht kunnen worden. Nog weer verder gaan voorstellen van bijvoorbeeld de econoom Richard B. Freeman (2014) in een paper (Who Owns the Robots Rules the World) om iedereen een klein aandeel te geven in de revenuen van onze toekomstige robot overlords, zodat we het bezit van alle robots democratiseren en allemaal mee kunnen profiteren van de toekomstige revenuen. Het aardige van dit soort voorstellen is, dat ze de aandacht vestigen op een belangrijk potentieel winstpunt van toenemende automatisering en robotisering, dat in de discussies daarover meestal gemist wordt. Het robotiseren van veel taken hoeft niemand rouwig om te zijn wanneer we daar allemaal beter van worden, meer vrije tijd door krijgen, en betere levensomstandigheden. Als we daarin slagen, lossen we het ene probleem met het andere op. Lijkt me een mooi streven.

Let’s rock

Dat over de hele wereld allerlei soorten robots worden ontwikkeld, biedt niet alleen kansen, het brengt zoals we gezien hebben ook risico’s met zich mee. Er zijn straks niet alleen winnaars, maar ook verliezers: wat als er straks voor – grote – groepen mensen geen werk meer is? Dat is waar minister Asscher het in zijn speech over had. En als die vraag moet worden beantwoord, hebben we niet genoeg aan Asscher (die over werk en zekerheid gaat), maar moet ook minister Kamp zich roeren, zijn collega van Economische Zaken, die er voor het bedrijfsleven is. Sterker nog: robots zullen van vrijwel alle bewindslieden aandacht nodig hebben.

Samenhang in het beleid van de overheid tot stand brengen, dwars door alle departementen heen, is niet simpel. Maar als er één terrein is waarop dit toch echt van de grond zou moeten komen, dan is het dat van de robots. Het thema is toekomstgericht, van belang voor het groei-vermogen van de Nederlandse economie de komende decennia, heeft risico’s voor werkgelegenheid en ons welzijn, en brengt tal van onopgeloste vragen met zich mee. Hoog tijd dus voor ROCK, het Robot Overleg ter Coördinatie van Rijksbeleid, waarin alle relevante ministers meedenken en actie en onderzoek coördineren, samen met regio’s, maatschappelijke organisaties, bedrijven (inclusief het midden- en kleinbedrijf), kennisinstellingen en andere relevante actoren.

Reactie Ber Damen:

Als het artikel van Robert Went één ding illustreert, dan is het dat de wereld verandert. En snel. Onder invloed van allerlei technologische ontwikkelingen – die zich met een accelererende snelheid aandienen – verandert niet alleen de inhoud en aard van het werk, maar ook de rol en functie van werk in ons leven en de manier waarop we aan dat werk in organisatorisch verband vorm en invulling geven. Dat stelt een grote uitdaging voor allerlei wetenschappers en praktijkbeoefenaars: bedrijfskundigen, economen, technologen, juristen en natuurlijk ook psychologen.

Op een meer filosofisch vlak gaat het daarbij om de waarde van werk en het antwoord op de vraag: waarom werken wij überhaupt? En is het belangrijk dat wij dat blijven doen? Of biedt robotisering ons juist een unieke gelegenheid om ons te heroriënteren op de waarde van werk? Zijn er wellicht net zo (of misschien zelfs meer) nastrevenswaardige alternatieven? Daarbij gaat het om zaken als identiteit en zingeving. Wie zijn wij nog als we niet werken? En waarin schuilt dan ons nut? Wat is überhaupt de zin van werk? Existentiële vraagstukken – en die zijn van alle tijden.
Op een concreter arbeids- en organisatorisch vlak gaat het om de vraag: welk werk verdwijnt er dan en wat komt daar mogelijk voor in de plaats? Daar is veel interessant onderzoeksmateriaal over te vinden. En wat betekenen de veranderingen vervolgens voor de opleiding, ontwikkeling en mobiliteit van (toekomstige) werkenden? Wat betekent dat dan weer voor hun onderlinge verbinding in organisatorische samenwerkingsverbanden? En wat betekent dat vervolgens voor de maatschappelijke structuren die het ganse radarwerk ondersteunen, faciliteren en soepel laten verlopen?
Het gros van de arbeidsorganisaties is voorlopig weinig ingesteld op of toegerust voor het inspelen op deze ontwikkelingen, maar ze worstelen er wel mee. In het recente Strategy Trends Onderzoek dat Berenschot jaarlijks uitvoert onder bestuurders en directeuren van Nederlandse organisaties, geeft liefst 80% aan dat hun organisatie in transitie is. Innovatie, digitalisering, nieuwe business- en verdienmodellen staan bovenaan de boardroomagenda. De ontwikkelingen komen razendsnel op hen af, maar ze weten nog niet goed hoe ermee om te gaan. En ook niet wat de consequenties voor het beschikbare werk zijn.

Mijn voorspelling is dat daarin net zulke spectaculaire ontwikkelingen gaan (en moeten) plaatsvinden als in de technologische ontwikkeling die deze beweging aanjaagt. Niet alleen het werk verandert, ook de organisatie van het werk verandert, evenals de maatschappelijke infrastructuur die het werken ondersteunt en faciliteert. De veranderingen zijn overigens al een tijdje gaande, zie het snel groeiende leger zzp’ers in Nederland, het toenemend aantal thuis- en flexwerkers, de groeiende hoeveelheid webshops, app-bouwers en web-serviceproviders en de voortschrijdende ontwrichting van klassieke business-modellen (door de Google’s, Uber’s, AirBnB’s, Spotify’s en ‘wat-heb-je-nog-meer’ van deze wereld).

Er is een groeiende aandacht voor alternatieve inrichtingsmodellen en innovatieve organisatieconcepten. Organisaties en hun bestuurders proberen greep te krijgen op de ontwikkelingen en trachten hun verdienmodellen, processen en werkwijzen daarop aan te passen. Het einde van deze ontwikkeling is ook nog niet in zicht – als er al ooit een einde aan komt. Wat betekent bijvoorbeeld de voortschrijdende digitalisering van het leven? Welk ontwrichtend effect gaat ‘additive and digital manufacturing’ (3D printing) op ons en ons werk hebben? Of de ontwikkelingen in ‘infinite computing’ en ‘the internet of things’? Of  de nanotechnologie en de ontwikkeling van nanomaterialen – bijvoorbeeld de opkomst van de ‘nanobot’?

Al deze ontwikkelingen voltrekken zich in een exponentieel groeiend tempo en stellen ons voor prangende vragen, zoals ook Went die terecht stelt. Duidelijk is ook dat deze ontwikkelingen zowel bedreigingen als kansen bieden. Voorlopig is er dus nog werk aan de winkel!

Dr. Ber Damen is A&O-psycholoog en directeur bij adviesbureau Berenschot. E-mail: b.damen@berenschot.nl.

Reactie Matthijs Baas:

Op Youtube staat een filmpje van Frans Bromet waarin hij mensen op straat vraagt of ze behoefte hebben aan een mobiele telefoon. Het filmpje dateert uit 1999. Alle ondervraagden gaven aan geen belangstelling te hebben voor een mobiele telefoon.

Nog geen tien jaar later waren er in Nederland bijna twintig miljoen mobiele telefoonaansluitingen. Welke reacties zul je krijgen als je mensen vandaag op straat vraagt naar hun behoefte aan het gebruik van een robot in huis? Ik verwacht vergelijkbare scepsis als destijds in 1999 ten aanzien van de mobiele telefoon.
Robots op de werkvloer, aan je bed of in het openbare leven: de kansen en mogelijke voordelen voor gebruikers en organisaties zijn evident. Toch verwacht ik dat de introductie van robots met veel weerstand en onzekerheid gepaard gaat. Voor een succesvolle lancering van robots staat ontwikkelaars en werkgevers zeker niet alleen grote technologische uitdagingen te wachten, maar zullen zij ook veel wantrouwen bij gebruikers en werknemers moeten wegnemen.

Net als de introductie van de stoommachine en de computer in het verleden, zie ik het inzetten van robots op de werkvloer als een grote technologische verandering met gevolgen voor de mensen binnen organisaties. Voor werknemers betekent deze verandering in het uiterste geval het verlies van werk. Maar ook voor het merendeel dat hun baan behoudt, is de kans op verandering groot. De aard van veel werkzaamheden verandert, net als de identiteit die medewerkers ontlenen aan hun functie, en de eisen die aan hen gesteld worden.
Mensen hebben echter een diepgewortelde behoefte aan voorspelbaarheid en controle. In een voorspelbare wereld kun je immers efficiënt functioneren en weet je doorgaans hoe je moet handelen en wat de gevolgen van je handelingen zijn. Dit komt onder druk te staan bij grote veranderingen en brengt vaak onzekerheid en weerstand met zich mee. Het gevolg? Lagere werktevredenheid en betrokkenheid bij de organisatie, toegenomen scepsis en mogelijk zelfs sabotage bij het in gebruik nemen van robots. Het is niet voor niets dat de helft van de implementaties van ingrijpende innovaties van technologische aard mislukt.

Dan een observatie over het thuisgebruik van robots. Ik zie een interessante paradox dat de mensen die misschien wel het meeste baat hebben bij robots tegelijkertijd degenen zijn die er het minst voor open staan. Ik heb het over ouderen. Ouderen vormen een interessante potentiële gebruikersgroep. Ze beschikken over relatief veel geld en zullen hiermee eerder in staat zijn om zich een robot te veroorloven. Bovendien kunnen ze veel baat hebben bij robots in de dagelijkse zorg en om uit een sociaal isolement te komen. Tegelijkertijd neemt met de leeftijd de intentie om technologische vernieuwingen te gebruiken af.

Ontwikkelaars en werkgevers staan dus voor grote uitdagingen. Het is bijvoorbeeld cruciaal dat de robot nuttig, betrouwbaar en zonder gebreken is en makkelijk te gebruiken. De omgang en het gebruik vereist nieuwe technische kennis en vaardigheden van de gebruiker en werknemers en ouderen dienen hierbij ondersteund te worden. Bovendien kan betekenis- en zingeving onder werknemers aangemoedigd worden om de eigen rol binnen de verandering te bepalen en begrijpen.

De robots komen eraan, maar snel gaat die opmars vermoedelijk niet. De noodzakelijke vooruitgang in technologie is zeker niet het enige obstakel. Voordat werknemers en gebruikers robots in de armen zullen sluiten, zal er eerst heel wat scepsis en onzekerheid weggenomen moeten worden.

Dr. Matthijs Baas is A&O-psycholoog en universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam. E-mail: m.baas@uva.nl.