Lees verder
De robot is in opmars. Zoals wel vaker ontwikkelt de technologie zich echter in een hoger tempo dan een verstandig gebruik ervan. Precies daarom heeft de robotica de psychologie heel hard nodig, stelt Pim Haselager. ‘De psychologie kan veel bijdragen aan de verbetering van robots, ze helpen begrijpelijker te maken voor mensen en daardoor de interactie tussen mens en robot vergemakkelijken. En wellicht hebben robots ook wel iets te bieden aan de psychologie.’
Pim Haselager

Robots komen eraan. Technisch gesproken kunnen ze steeds beter waarnemen en bewegen, ze worden intelligenter en autonomer, al zijn ze nog ver verwijderd van de alledaagse handigheid en intelligentie die mensen en dieren vertonen. Ze kunnen worden ingezet in fabrieken, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, banken, winkelcentra, musea en in huis. We staan aan de vooravond van een ontwikkeling die vergelijkbaar is met de opkomst van personal computers in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Aan het begin van dat decennium had bijna niemand een computer. Maar in 1982 kwam de Commodore 64 op de markt die je voor een redelijk bedrag kon aanschaffen. Je kon daar nog niet zoveel mee, maar wat kon was zo nieuw en leuk (vooral de computerspelletjes), dat het aansloeg op de grote markt. Dat vormde de economische motor van snelle ontwikkelingen zowel qua software als qua hardware. Binnen tien jaar had bijna iedereen een computer in huis, en tegenwoordig lopen we ermee op zak.

Een belangrijke reden om te denken dat robots eraan komen is eigenlijk heel banaal. De prijs daalt. In 2010 koste een NAO-robot bijvoorbeeld nog zo’n vijftienduizend euro, maar de modernste versie gaat inmiddels voor rond de drieduizend euro van de hand. Het zal niet lang meer duren voor robots in de prijsklasse van tv’s en Ipads komen te liggen, en dan zal het hard gaan. In het begin zullen ze onhandig zijn, en veel beperkingen kennen, net als de Commodore 64 (ik herinner me nog het cassettebandje als extern geheugen). Net als bij computers zullen sommige mensen robots eng vinden, terwijl anderen ze juist als leuk of uitdagend beschouwen. Na zo’n omslagpunt in termen van prijs-kwaliteitverhouding zullen ze binnen enkele jaren in vele vormen in de meeste huishoudens te vinden zijn.

Maar dan beginnen de uitdagingen pas goed, een robot die in je huiskamer rondscharrelt brengt hele andere mogelijkheden en problemen met zich mee dan een pc die ergens op een tafel staat. Hoe zullen mensen met robots omgaan? Zullen ze een goede inschatting kunnen maken van de mogelijkheden, beperkingen en gevaren van robots? Zullen ze zich aan hen gaan hechten? Zoals wel vaker zal de technologie zich sneller ontwikkelen dan een verstandig gebruik ervan. Het is precies om deze redenen dat de robotica de psychologie heel hard nodig heeft. De psychologie kan veel bijdragen aan de verbetering van robots, ze helpen begrijpelijker te maken voor mensen en daardoor de interactie tussen mens en robot te vergemakkelijken. En wellicht hebben robots ook wel iets te bieden aan de psychologie.

Ik zal hieronder deze twee thema’s kort illustreren.

Waarom heeft de robotica psychologie nodig?

De indruk wordt soms gewekt dat robots al bijzonder intelligent zijn, ook in alledaagse situaties. Als je bijvoorbeeld minister Asscher mag geloven, staan robots op het punt om allerlei banen van ons over te nemen. NRC Handelsblad kopte op 29 september 2014 ‘Asscher waarschuwt: “extreme ongelijkheid” door robotisering.’ Economen, sociologen, statistici en journalisten gingen rekenen en journalisten van de Volkskrant schreven dat 39 procent van de Nederlandse banen risico loopt om gerobotiseerd te worden. Accountantskantoor Deloitte kwam met de voorspelling dat twee tot drie miljoen banen verloren kunnen gaan.

Al die voorspellingen zijn echter gebaseerd op een vergelijking tussen de taakomschrijvingen van honderden beroepen met de vermogens die robots binnen nu en de komende twintig jaar waarschijnlijk zullen hebben. Maar die taakomschrijvingen zijn opgesteld met de vooronderstelling dat een mens het beroep beoefent. En van een gezond volwassen persoon mag je verwachten dat die redelijk algemeen ontwikkeld is, een normaal begrip van zaken heeft, een redelijke sociale intelligentie vertoont, en alledaagse vaardigheden bezit (‘wil je een glaasje water drinken, pak het dan aan de zijkant, wil je het even nauwkeurig wegzetten op een volle tafel, pak het dan aan de bovenkant’). Maar de ontwikkelaars en programmeurs van robots weten als geen ander hoe moeilijk het is juist de alledaagse menselijke kennis en vermogens na te bootsen. Gezond verstand, snappen wat iemand wil, begrijpen wat er aan de hand is; allemaal noodzakelijke vaardigheden die niet in taakomschrijvingen genoemd worden of op cv’s worden gezet. Dat is logisch, omdat aangenomen mag worden dat elke gezonde persoon dat kan. Maar dit soort alledaagse vaardigheden zijn voor robots nog steeds een enorme uitdaging. De taakomschrijvingen die de grondslag vormen voor de berekeningen over werkgelegenheid gaan dus uit van vaardigheden die robots nu nog helemaal niet hebben.

Neem bijvoorbeeld het beroep van ober, waarvan gezegd wordt dat het een kans heeft van 94% om geautomatiseerd te worden. Wie denkt dat de taak van een ober louter bestaat uit bestellingen naar een tafeltje brengen, zal terecht denken dat robots dat ook kunnen. Maar zien welke klant een bestelling wil plaatsen, of wie er wil afrekenen, of nog lastiger, op een geschikt moment vragen of alles naar wens is, wordt al een stuk moeilijker voor een robot. Een goede inschatting maken van de situatie (zakendiner of romantische avond) en het gedrag daarop aanpassen, of beleefd omgaan met een klacht is nog vele malen lastiger omdat daar veel sociale intelligentie en mensenkennis voor nodig is. Dat allemaal snel goed beoordelen en dan de juiste toon en lichaamstaal treffen is voorlopig nog verre toekomstmuziek voor robots.

Kortom, op het moment dat robots veel en langdurig met mensen moeten omgaan, ze een rol gaan spelen als assistenten of partners, en ze dus veel sociale vermogens en intelligentie dienen te hebben, precies op die cruciale momenten zijn de huidige robots eigenlijk nog te stom om voor de duvel te dansen en nog lang niet geschikt om ingezet te worden. Gedrag van anderen begrijpen, niet alleen zien wat iemand doet, maar ook waarom, en waarom op die specifieke manier, wordt door mensen opgepikt in uitgebreide netwerken in de hersenen (De Lange et al., 2008) en dat is voor robots nog echt toekomstmuziek. Hoe zit onze sociale intelligentie eigenlijk in elkaar? Hoe werkt common sense? Op dit gebied heeft de robotica veel te leren van de psychologie en neurowetenschap.

Onzekerheid

Uiteraard is de psychologie ook belangrijk om beter te kunnen begrijpen hoe mensen reageren op robots. Robots lijken een geheel nieuwe categorie van actoren te vormen, verschillend van huishoudelijke apparaten, (huis)dieren en mensen. Het probleem is dat robots een rare mengeling zijn van kunde en onkunde. Aan de ene kant kunnen ze intelligenter zijn dan het gemiddelde huisdier (of zelfs bewoner): behoorlijke taalbeheersing, nauwkeurige data-analyse, redelijk redeneervermogen, tot op de millimeter nauwkeurig bewegen. Aan de andere kant hebben ze weinig sociale intelligentie, gebrekkige situatiekennis, en geen benul van wat ‘normaal’ is. Ze hebben niet veel meer gevoel dan een ijskast. Ze zullen dus niet goed in staat zijn om onbedoelde bijeffecten van een bepaald commando te kunnen inschatten, laat staan dat ze iets zullen doen of nalaten om die te voorkomen.

Intuïtief is dat voor gebruikers van robots uitermate lastig om rekening mee te houden. Het ene moment is een robot bijzonder effectief, het volgende moment gedraagt hij zich als een sufferd die de boel in het honderd laat lopen. De robotica zal de psychologie hard nodig hebben om robots zich zodanig te laten gedragen dat mensen beter kunnen inspelen op die merkwaardige combinatie van slimheid en onbenul. Daarbij komt dat we graag willen dat robots autonoom gaan handelen, zodat we zelf iets anders kunnen doen terwijl zij onze klusjes opknappen. Maar het is helemaal niet zeker dat een robot die een bepaalde taak zelfstandig kan uitvoeren dat kan doen onder alle omstandigheden. Het is een ding om een tafel af te ruimen als er niemand in de buurt is, of als er volwassenen in de kamer zijn, maar iets totaal anders als er een kinderfeestje met twintig rondspringende bengels aan de gang is.

Een suggestie die op dit moment aan de Radboud Universiteit bestudeerd wordt, is om robots zich onzeker te laten gedragen op momenten dat een situatie eigenlijk te gecompliceerd voor ze is. Onderzoekers op het gebied van de Kunstmatige Intelligentie en Sociale Psychologie werken samen om te bekijken hoe robots hun onzekerheid het best zouden kunnen uiten. Door middel van woord en/of gebaar zouden ze een gebruiker duidelijk kunnen maken dat ze supervisie of ondersteuning nodig hebben om hun taken goed uit te voeren. Maar welke signalen van onzekerheid worden door mensen het best opgemerkt? Zwaailichten en alarmsirenes zijn relatief makkelijk te monteren, maar zijn waarschijnlijk ook te veel van het goede. Natuurlijke signalen van onzekerheid (aarzelen, trillen, iemand hulpzoekend aankijken) zijn interessant, maar wanneer worden die door mensen snel en goed opgepikt (Van den Brule et al., 2014)? Wanneer leiden dergelijke signalen tot meer aandacht voor de robot, of helpend of preventief gedrag? Voor het beantwoorden van dat soort vragen is de psychologie uiteraard onontbeerlijk.

Wat heeft de robotica psychologie te bieden?

Robots kunnen een uitbreiding vormen van het instrumentarium waarmee psychologen trainingen en therapieën voor patiënten kunnen verzorgen. Recent onderzoek (bijv. Wainer et al., 2014) suggereert dat een humanoïde robot, Kaspar genaamd, kan bijdragen aan het ondersteunen en stimuleren van kinderen met een stoornis binnen het autistische spectrum terwijl ze samenwerken in een spelletjescontext. Tijdens het voordoen en nabootsen van houdingen en gebaren kregen kinderen afwisselend een leidende rol te spelen en konden ze elkaar en de robot aangeven welke houding ingenomen moest worden. Door eenvoudige interventies van Kaspar trainden ze hun vaardigheid in het geven van of het vragen om aandacht, het uitwisselen van initiatief, elkaar langer aankijken en het uitdrukken van positief affect. De probleemloze vaardigheid tot het zonder variatie herhalen van aanwijzingen en suggesties lijkt een belangrijke bijdrage te leveren aan de succesvolle communicatie tussen deze twee kinderen. De robot houdt de kinderen als het ware een spiegel voor; ik doe dit als jij dat doet. Zo kunnen autistische kinderen op een goed voorspelbare manier leren om hun repertoire uit te breiden (Van de Cruys, et al., 2014).

Een ander voorbeeld vormt het gebruik van robots in de psychogeriatrische zorg. De Paro (http://www.parorobots.com), een zeehond-robot, is inmiddels in diverse onderzoeken gebruikt (zie bijv. Gelderblom et al., 2010; Bemelmans et al., 2012; Mordoch et al., 2013). De robot is onder meer gevoelig voor aanraking, licht en geluid en reageert daarop met eenvoudige hoofdbewegingen, knipperende ogen en zachte geluiden. De resultaten lijken erop te wijzen dat deze robots onder andere kunnen leiden tot verhoogde visuele, verbale en fysieke sociale interactie van bejaarden. In een studie (Wada et al., 2015) interacteerden bejaarden elke dag ongeveer een uur met de Paro, twee dagen per week gedurende een jaar. De studie rapporteert positieve effecten op stemming, versterking van communicatie, en vermindering van stress, effecten die het hele jaar aanhielden. Uiteraard zijn dit voorlopige resultaten en is veel meer onderzoek noodzakelijk.

Ten slotte is er nog een bijdrage van een geheel andere orde die robotica aan de psychologie kan leveren. Robots zijn te beschouwen als ‘wandelende theorieën’. Alle componenten en processen die een psychologische theorie over een bepaald domein (bijvoorbeeld sociale intelligentie) veronderstelt en empirisch toetst, kunnen in principe in een programma worden geïmplementeerd. Vervolgens kan het gedrag van de robot bestudeerd worden en vergeleken met menselijk gedrag, zodat de overeenkomsten en verschillen systematisch in kaart kunnen worden gebracht. Ook kan de observatie van robotgedrag leiden tot nieuwe hypothesen over menselijk gedrag of de mechanismen die daaraan bijdragen. Kortom, robots kunnen functioneren als prothesen voor theorievorming.

Maatschappelijke vragen

Er zijn diverse vragen te stellen over de introductie van robots in het huishouden, de opvoeding of verzorging. Een belangrijke vraag, zowel voor ontwerpers, programmeurs als gebruikers, is wie verantwoordelijk is wanneer de robot fouten maakt. Hoe intelligenter en autonomer een robot wordt, hoe nuttiger hij wordt. Maar de vraag naar verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid wordt daardoor ook urgenter.

Er is op dit moment dan ook veel te doen op het gebied van robot-recht (Asaro, 2011). Ook op ethisch gebied zijn er urgente vragen te stellen. Is bijvoorbeeld het gebruik van robots in de zorg acceptabel of vinden we dat het verzorgen van mensen door mensen moet gebeuren? Verschillende ethici en robotici hebben beargumenteerd dat het gebruik van robots een aanslag kan zijn op de menselijke waardigheid en authenticiteit (Sharkey et al., 2012; Lin et al., 2011). Zoals bij veel andere technologieën lijken economische motieven vaak de doorslag te geven. Qua kosten zullen robots op termijn goedkoper worden dan menselijke arbeidskracht. Toch, of juist daarom, is het belangrijk dat de introductie van robots gepaard gaat met een maatschappelijk debat over de (on)wenselijkheid van specifieke robottoepassingen; waar willen we wel dat ze gaan helpen en waar niet?

Het is misschien een goede zaak als robots ondersteuning gaan bieden aan speciale doelgroepen op specifieke gebieden. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld geheugensteuntjes geven in verband met dagelijkse patronen (medicijnen innemen, tv-programma’s aanzetten, gas na het koken uitzetten, slaap- of etenstijdstippen in herinnering brengen). Ook eenvoudige praktische taken als spullen brengen, iemand helpen in of uit bed te stappen en dergelijk zijn mogelijk en wellicht wenselijk, zeker in privacygevoelige situaties (bad, toilet) waarbij robots als prettig onpersoonlijk ervaren kunnen worden. Ook kunnen robots die dergelijke taken uitvoeren bijdragen aan een goede communicatie met zorgprofessionals, bijvoorbeeld door te alarmeren in geval van nood, of door informatie te verschaffen over medicijngebruik.

Heel wat moeilijker, zowel qua technische haalbaarheid als wenselijkheid, ligt het bij vormen van interactie waarbij wederzijds contact tussen verzorgers en verzorgden essentieel is, zoals troost bieden of begrip tonen. Hier zouden robots het gevaar van een ‘fundamenteel bedrieglijke interactie’ (Turkle, 2007) kunnen oproepen, en mogelijk niet zozeer bijvoorbeeld de sociale isolatie van ouderen verhelpen maar eerder de schuldgevoelens van de maatschappij wegnemen (Sharkey, 2008). Een redelijk uitgangspunt hier zou kunnen zijn dat de robot niet als vervanging, maar als ondersteuning van de mens zou dienen te functioneren. De robotica biedt vooral dan kansen als we rekening houden met de wensen en belangen van alle betrokkenen, en met name die van de zwaksten in de samenleving. Zij zijn vaak niet degenen die de beslissingen nemen, maar wel de gevolgen ervan ondervinden.
Al met al lijken robots in de nabije toekomst zowel mogelijkheden als gevaren met zich mee te brengen. Het is belangrijk dat psychologen volop gaan meedoen aan de discussie over het gebruik van robots in onze dagelijkse werkelijkheid. Robots zullen te belangrijk worden om alleen aan robotici overgelaten te worden.

Literatuur

Asaro, P. (2011). A Body to Kick, But Still No Soul to Damn: Legal Perspectives on Robotics. In P. Lin, K. Abney & G. Bekey (Eds.), Robot Ethics (pp. 169–186). Cambridge, MA: MIT Press.
Bemelmans, R., Gelderblom, G. J., Jonker, P. & de Witte, L. (2012). Socially assistive robots in elderly care: A systematic review into effects and effectiveness. Journal of the American Medical Directors Association, 13(2), 114–120. doi:10.1016/j.jamda.2010.10.002
Broekens, J., Heerink M. & Rosendal, H. (2009). Assistive social robots in elderly care : a review Assistive social robots. Gerontechnology, 8(2), 94–103. doi:10.4017/gt.2009.08.02.002.00.
Brule, R. van de, Dotsch, R., Bijlstra, G., Wigboldus, D.H.J. & Haselager, W.F.G. (2014). Do Robot Performance and Behavioral Style affect Human Trust? International Journal of Social Robotics. doi:10.1007/s12369-014-0231-5
Cruys, S. van de, Evers, K., Hallen, R. Van Der, Eylen, L. Van, Boets, B. & Wagemans, J. (2014). Precise minds in uncertain worlds : Predictive coding in autism. Psychological Review, (4), 1–36. doi:10.1037/a0037665
Parorobots. http://www.parorobots.com. Last visited at 2015-6-21.
Gelderblom, G., Bemelmans, R., Spierts, N., Jonker, P. & de Witte, L. (2010). Development of PARO Interventions for Dementia Patients in Dutch Psycho-geriatric Care. In S. Ge, H. Li, J.-J. Cabibihan, & Y. Tan (Eds.), Social Robotics SE  – 26 (Vol. 6414, pp. 253–258). Springer Berlin Heidelberg. doi:10.1007/978-3-642-17248-9_26
Lange, F.P. de, Spronk, M., Willems, R.M., Toni, I. & Bekkering, H. (2008). Complementary systems for understanding action intentions. Current Biology, 18, 454–457.
Lin, P., Abney, K. & Bekey, G.A. (eds.) (2011). Robot Ethics: The Ethical and Social Implications of Robotics, MIT Press, ISBN 9780262016667.
Mordoch, E., Osterreicher, A., Guse, L., Roger, K. & Thompson, G. (2013). Use of social commitment robots in the care of elderly people with dementia: A literature review. Maturitas, 74(1), 14–20. doi:10.1016/j.maturitas.2012.10.015
Sharkey, N. (2008). The Ethical Frontiers of Robotics. Science, 322 (5909), 1800-1801 . doi: 10.1126/science.1164582
Turkle, S. (2007). Authenticity in the age of digital companions. Interaction Studies: Social Behaviour and Communication in Biological and Artificial Systems, 8(3), 501–517. http://dx.doi.org/10.1075/is.8.3.11tur
Wada, K., Shibata, T., Saito, T., Sakamoto, K. & Tanie, K. (2005). Psychological and social effects of one year robot assisted activity on elderly people at a health service facility for the aged. Proceedings of the 2005 IEEE International Conference on Robotics and Automation, (April), 2785–2790.