Op de vraag of hij een paar namen van vrienden en familieleden kan doorgeven die iets over hem kunnen vertellen, reageert Daniel Lakens niet erg enthousiast. Hij is universitair docent Toegepaste Cognitieve Psychologie aan de Technische Universiteit Eindhoven en komend jaar is hij columnist van De Psycholoog. In het januarinummer introduceren we deze zoals gebruikelijk, vandaar de vraag om namen van mensen uit zijn omgeving. ‘Moet dat echt?’ vraagt Lakens. Hij wil werk en privé liever gescheiden houden. Dan geeft hij toe, hij zal zijn best doen. Maar later mailt hij: toch maar niet. Hij wil zijn omgeving liever niet met deze vraag lastigvallen.
En na een korte mailwisseling schrijft hij: zijn vriendin zegt dat hij zich er niet zo druk over moet maken, het zal wel meevallen. Daarom stuurt hij alsnog de nummers van zijn ouders, zijn vriendin en een vriend.
Ja, nee, ja, nee
Zeker omdat er een portretje moet worden geschreven, trekt dit getwijfel de aandacht. Wat is hier aan de hand? Is hij zo principieel? Of is hij vooral zo strikt als het om werk/privé gaat? Of vindt hij het ongemakkelijk? Is er iets specifieks waarover hij niet wil praten?
Zijn vriendin reageert lachend: ‘Dat ja, nee, ja, nee, dat is typisch Daniël.’
De vriend zegt echter: ‘Ik ken Daniël helemaal niet als een twijfelaar.’
Tijdens het interview legt Lakens uit dat hij het echt vervelend vond om hier zijn omgeving mee lastig te vallen. ‘Dan gaan mijn vrienden tijd steken in iets voor mij. En waarom? Zodat er een leuk verhaaltje over mij geschreven kan worden?’
Er zijn belangrijker zaken die ze kunnen doen, vindt hij. Zelf houdt hij zich bij voorkeur ook bezig met nuttige dingen. Aan de andere kant vindt hij het moeilijk om nee te zeggen, vandaar zijn twijfel. Op andere vlakken is hij inderdaad geen twijfelaar.
Met zijn armen over elkaar zit hij tegenover me. Donkergrijs pak, zwarte stropdas, paardenstaartje. Zijn vriend vertelde over de omvangrijke platencollectie die hij thuis heeft. Daar kunnen we het nog wel over hebben. Zuchtend: ‘Dat lijkt me een goed niveau, dan zien mensen wat ik nog naast mijn werk doe. Maar veel verder hoeft het voor mij niet te gaan.’
Langspeelplaat
Lakens houdt dus van muziek. Ook tijdens het interview staat er klassieke muziek op. Op het werk gebruikt hij Spotify (online streaming dienst om muziek te luisteren, red.). Handig om nieuwe muziek te leren kennen, vindt hij. Maar thuis heeft hij dus een grote platencollectie voor ‘het echte werk’. Het gaat hem niet om de geluidskwaliteit, zo geweldig is zijn installatie niet. Het is meer de fysieke activiteit: een plaat moeten opzetten en na een half uur de naald er weer afhalen, want dat doet zijn platenspeler niet automatisch. ‘Zo luister ik veel bewuster naar muziek.’
Ook het speuren en kopen van platen, vindt hij leuk. ‘Je hebt vaak een beperkt aanbod,’ zegt hij. ‘Dat is prettig.’ Dan is het kopen van cd’s misschien wel te makkelijk. ‘Die bestel je en het is klaar.’
Als er iets uit alle verhalen naar voren komt, dan is het dat Lakens een harde werker is en graag zijn best doet. Dit openbaarde zich als kind al. Zijn vader vertelt over een legokasteel dat Daniël kreeg. Hij rustte niet voor het hele kasteel in elkaar zat, iets wat vader vol bewondering en verbazing gadesloeg. Dat kasteel kan Lakens zich niet herinneren, maar in de karakterschets herkent hij zich wel. ‘Ik wil de dingen inderdaad graag afmaken.’
Of het nu gaat om een legokasteel, een onderzoeksprobleem of een statistisch vraagstuk, hij rust niet voor het af is of voor hij het begrijpt. Daarom staat hij soms om vijf uur al op en gaat hij door met waar hij ’s avonds laat mee geëindigd was.
Lakens is bovendien leergierig en probeert graag dingen uit. Als hij ergens een knopje ziet waarop hij niet mag drukken, dan kan hij de impuls amper onderdrukken, vertelde zijn vriendin. Zo gaat het verhaal over de mobiele telefoon van zijn vader. Het was tijdens een vakantie, Lakens mocht niet aan die mobiel komen, maar deed het toch. Daardoor schakelde hij het toestel uit en kon zijn vader het de hele vakantie niet meer gebruiken. Dat verhaal klopt? Lakens droogjes: ‘Ja. Dat vindt ze heel grappig.’
Het is vaker gebeurd, bijvoorbeeld in musea, waardoor de suppoost erbij moest komen. En toen hij zijn huis verbouwde, had hij de neiging om de contactdozen open te schroeven. ‘Dat heeft waarschijnlijk met mijn onderzoekende natuur te maken. Het is iets wat ook sterk in mijn werk tot uiting komt.’
Liever iets nuttigs
Lakens ging psychologie studeren, omdat hem dat wel interessant leek. ‘En ik dacht: als ik eindig als klinisch psycholoog, vind ik dat niet erg.’
Daarvan is hij inmiddels teruggekomen. ‘Ik denk niet dat het iets voor me geweest zou zijn. Ik vroeg aan een vriend die klinisch psycholoog is: wanneer is iets nou een probleem? Hij zei: “Als de cliënt vindt dat het een probleem is.” Ik begrijp dat dat het goede antwoord is, maar als ik het geen probleem vind, zou ik er moeite mee hebben me ervoor in te zetten. Ik zou denken: kunnen we hier niet allebei overheen stappen en iets echt nuttigs gaan doen?’
Hij studeerde af in de sociale psychologie en werd aangesteld als aio aan de Universiteit Utrecht. In het project waaraan hij werkte, deed hij zowel sociaal als meer cognitief onderzoek. ‘Ik ben begonnen met een sociaal onderzoek over hoe mensen bewegingsritmes op elkaar af kunnen stemmen.’
Daar bleef het niet bij, hij deed uiteenlopend onderzoek. ‘Ik maakte er een gewoonte van om er altijd een kleine studie naast te doen over een heel ander onderwerp, met taakjes die niet meer dan een paar minuten in beslag namen. Mensen zaten daar toch. Ook daarin probeerde ik zo efficiënt mogelijk te zijn.’
Uiteindelijk lieten die kleine studies die hij erbij deed veel leuke dingen zien. Onder andere deed hij een reeks experimenten met kleur. ‘Heel relevant, want alles heeft een kleur. Ik heb een paper geschreven over de associatie tussen de kleur oranje en nationalistische gevoelens van Nederlanders. Ik was toevallig aan het meten wat mensen vonden van verschillende kleuren. En omdat ik een enorme piek bij de kleur oranje zag, ben ik daarop doorgegaan.’
Niet dat het wereldschokkend onderzoek was, maar het was interessant en hij kreeg er veel persaandacht mee. ‘Het gekke is dat het paper in de wetenschappelijke wereld veel minder aansloeg. Het is nooit geciteerd. Waarschijnlijk is de wetenschap huiverig voor kleuronderzoek, want het klinkt al snel zo “Margrieterig”.’
Na twee jaar adviseerde zijn begeleider om te kiezen waarop hij zich voor zijn proefschrift wilde focussen: sociaal of cognitief onderzoek. Hij koos voor het cognitieve onderzoek. ‘Daar ging het om wat meer schone puzzeltjes. Het sociale onderzoek is wat diffuser.’
Opeens begint zijn computer erg te flikkeren. Hij lacht. Ook dat is een vorm van efficiëntie. ‘Mijn computer staat altijd aan en als ik er niet op werk, wordt die overgenomen door een groot rekenonderzoeksprogramma waarvoor ze rekenkracht nodig hebben.’
Statistiek
Sinds een jaar of vier is zijn belangstelling verschoven. Tegenwoordig doet hij minder empirisch werk, en houdt hij zich meer bezig met statistische onderwerpen en hoe de kwaliteit van onderzoek verbeterd kan worden. Daarvoor waren een paar aanleidingen. De eerste was een paper waarin Daryl Bem 1 (een Amerikaans sociaal psycholoog en emeritus hoogleraar aan de Cornell University) liet zien dat mensen konden voorspellen wat er in de toekomst gaat gebeuren en dat ze dit beter doen dan je op basis van kansberekening zou verwachten. Hij zei: precognitie bestaat, we weten alleen niet hoe. ‘Iedereen binnen de wetenschap zei: dat kan niet, daar bestaat geen mechanisme voor. Ik – en velen met mij – dachten dat hij dit onderzoek gebruikte om een punt te maken: als je het wetenschappelijk niet zo nauw neemt, kun je heel veel aantonen. Ik dacht dat hij bedoelde: we moeten beter gaan werken. Inmiddels weet ik dat hij echt gelooft in precognitie. Voor mij was het echter een aansporing voor onderzoekers om zich beter te houden aan goede onderzoeksmethoden.’
Kort daarna kwam Diederik Stapel in opspraak. ‘En dat was voor mij emotioneel: hoe kan het dat iemand die je kent zoiets doet?’
Vervolgens begon hij mee te werken aan een replicatieonderzoek. ‘Ik moest daarvoor een paar simpele dingen doen. Zo moest ik een effectgrootte weten om een samplegrootte te kunnen bepalen. Dat heb je nodig om te gokken: hoeveel mensen moet ik verzamelen om een goede kans te hebben een effect te vinden als dat effect er echt is? Dat is echt heel basaal en eigenlijk moet je dat altijd doen. Maar ik wist niet hoe. Dat zette me aan het denken: als ik deze basis niet snap, hoe kan ik dan goed onderzoek doen? En dat geldt niet alleen voor mij, maar voor veel onderzoekers. Het duurde een tijd voordat ik ergens las hoe het precies zat. Naar aanleiding daarvan realiseerde ik me dat er een groot gat zit tussen wat statistici snappen en waar onderzoekers mee bezig zijn. Dat gat is zo groot, dat een statisticus niet meer goed kan uitleggen wat wij onderzoekers echt nodig hebben. Het werk van statistici is veel minder toegepast dan je zou willen, ze zoeken dingen uit die voor hen uitdagend zijn.’
Eigenlijk moet er dus iemand zijn die tussen de statisticus en de ‘gewone wetenschapper’ zit en die de benodigde statistiek toegankelijk maakt. Dat is overigens niet de rol die hij op voorhand voor zichzelf zag weggelegd. Hij wilde het aanvankelijk vooral zelf snappen. ‘Ik heb me erop gestort en ben toen even gestopt met zelf onderzoek doen. Nadat ik het had uitzocht, heb ik het opgeschreven, in eerste instantie vooral voor mezelf.’
Hij houdt een blog bij en schreef er artikelen over. ‘Ik heb bijvoorbeeld een artikel geschreven over effectgroottes. Daarin staat niet veel nieuws, ik leg er vooral de basis zo simpel mogelijk uit, inclusief een Excel spreadsheet waarmee je zelf kunt rekenen. Dat paper was een succes, het is zo’n tweehonderd keer geciteerd. Het ligt voor de hand dat dit in de toekomst in het curriculum van de onderzoeksopleiding wordt opgenomen, want dit was “wat we allemaal al moeten weten”.’
Het was geen vooropgezet idee om de rol op zich te nemen van degene die de statistische kennis voor de praktijk van onderzoekers toegankelijk maakt, maar dat is hij wel een beetje gaan doen. Vooral veel jonge onderzoekers zijn er blij mee, maar hij maakt er niet alleen vrienden mee. Lakens: ‘Als je zegt dat onderzoekers zaken niet goed genoeg snappen en als je onderzoek bekritiseert, dan vinden de betreffende onderzoekers dat natuurlijk niet leuk. Zelf vind ik het aanvankelijk ook niet leuk als ik kritiek krijg, maar uiteindelijk ben ik er toch wel blij mee.’
Hij is dus altijd bezig, altijd aan het werk, maar met plezier. Zit hij nooit even leeg uit het raam te kijken? ‘Niet vaak.’
Hij heeft wel eens een meditatiecursus gedaan. Omdat het hem ook wel interessant leek. En omdat het goed zou zijn om af en toe zijn hoofd leeg te maken. Het werkte niet bij hem. ‘Als je met mediteren te veel je best doet, krijg je hoofdpijn. Ik kreeg dus hoofdpijn.’
Columns heeft hij nooit eerder geschreven, niet echt. Waarover hij gaat schrijven, weet hij op het moment van dit gesprek nog niet. Maar hij zal zich er zeker niet makkelijk vanaf maken.’
Foto’s: Vincent van den Hoogen
Bem, D.J. (2011). Feeling the future: Experimental evidence for anomalous retroactive influences on cognition and affect. Journal of Personality and Social Psychology, 100(3), 407-425. http://dx.doi.org/10.1037/a0021524