Lees verder
Het onderzoek kwam in de pers als ‘je slikt een pilletje en je angst verdwijnt’. Dat klopt niet, zegt Merel Kindt, hoogleraar Experimentele Klinische Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), die het onderzoek opzette en uitvoerde. ‘De procedure om van een welomschreven angst af te komen, is veel complexer. Toch sta ik er zelf ook van te kijken als ik het zie gebeuren.’ Een gesprek met een bevlogen, geniale en soms verstrooide professor.
Geertje Kindermans

Het was een doorbraak binnen het klinische veld: een fobische angst die na een behandeling van één dag is verdwenen. Het verhaal is sterk, de filmpjes ervan zijn verbazingwekkend. Zoals twee filmpjes die op de computer van Kindt staan van een jonge vrouw met spinnenangst die in een lab met een tarantula geconfronteerd wordt. Het eerste filmpje laat zien hoe ze erop reageert. In beeld een stukje muur en een glazen kom met de grote spin. Het is de bedoeling dat ze dicht bij de spin komt. Al buiten het zicht van de camera hoor je haar puˆen en zuchten. Langzaam schuift ze in beeld. Aangemoedigd door de proefleider komt ze steeds dichterbij de glazen bak. ‘Wat is hij groot,’ jammert ze. En: ‘Hoe snel is hij?’ Als ze het beest op een halve meter is genaderd, huilt en jammert ze, haar hele lichaam drukt walging uit. Tot slot moet ze een straaltje water in de bak spuiten om de spin in beweging te laten komen en dat doet ze rillend en vol afschuw.

Het tweede filmpje is gemaakt na de behandeling een dag later. Het is ontegenzeggelijk dezelfde vrouw, ze draagt dezelfde trui. Maar verder is alles anders. Rustig komt ze de ruimte binnen, ze gaat onmiddellijk een halve meter van de bak staan. Ze zegt dat ze nog wel een beetje bang is, geeft haar angst op een schaal van tien een vijf, maar dat is amper aan haar te zien. Haar houding is rustig, haar stem lager, ze kijkt een beetje nieuwsgierig naar de spin in de glazen bak. En uiteindelijk op aanmoediging van de proefleider aait ze het beest.

De behandeling die ze kreeg, bestond eruit dat ze na de eerste sessie een pilletje kreeg, propranolol. ‘Ik geloof het zelf ook bijna niet als ik het zie,’ zegt Merel Kindt, hoogleraar Experimentele Klinische Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) erover. ‘Het kan gewoon niet dat je het ene moment zo bang bent en die angst is een dag later zo goed als verdwenen. Normaal gesproken gaan veranderingen geleidelijker.’ En dat terwijl ze het toch zelf ontdekt heeft en snapt hoe het werkt.

Dat Kindt deze procedure ontdekte, is geen toeval. Het is te danken aan het feit dat ze een experimentele opleiding combineerde met een klinische, een combinatie die niet vaak voorkomt. ‘Ideeënrijk, intellectueel gulzig en gedurfd,’ aldus collega Jan Henk Kamphuis, hoogleraar Psychodiagnostiek en Persoonlijkheid. ‘Ze is niet bang om tegen de stroom in te gaan. En dit alles combineert ze met een ongebreidelde werklust.’

‘Maar ook dan is het een kwestie van tegen iets goeds aanlopen,’ aldus Kindt. ‘En als dat dan echt blijkt te werken… ik krijg er nog kippenvel van.’

Fearless

Kindt studeerde halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw bij emotieonderzoeker Nico Frijda. Ze was graag bij hem gepromoveerd, maar er was geen promotieplek. Bij klinische psychologie kon ze wel terecht. Ook daar kon ze zich bezighouden met emoties, maar dan gericht op processen die kunnen verklaren dat emoties uit de hand lopen zoals bij angststoornissen. Ze kon er bovendien haar klinische interesse combineren met een interesse in fundamenteel onderzoek. Dat ze zich juist in angst specialiseerde, noemt haar man Daan Remarque ‘interessant’ . ‘Want zelf is ze nogal fearless.’

Kindt moet erom lachen. ‘Er wordt wel van me gezegd dat ik fearless ben, maar dat is niet zo. Ik ken wel degelijk angst, alleen ga ik er vervolgens op af. En dat is het verschil met iemand die een angststoornis ontwikkelt, want die is geneigd de situatie juist te vermijden.’

Waarom angst haar als onderwerp zo aanspreekt? Het is een functionele emotie, maar speelt ook een rol bij allerlei stoornissen. Daarbij is het fundamentele onderzoek naar angst een van de meest ontwikkelde terreinen op het gebied van emotieonderzoek, zowel bij mensen als bij dieren. Naast een onderwerp als angst, is ze gefascineerd door processen van leren en geheugen. Juist in deze emotie komt haar belangstelling voor klinische en fundamentele processen van leren en geheugen mooi bij elkaar.

Echt begrijpen

Al vrij vroeg had Kindt het idee dat stoornissen begrepen kunnen worden vanuit processen van leren en geheugen. Ze promoveerde op informatieverwerkingsprocessen die een rol spelen bij het ontstaan en in stand houden van angststoornissen. Na haar promotie kon Kindt aan de Universiteit Maastricht gaan werken als universitair docent aan de faculteit Gezondheidswetenschappen. Daar volgde ze ook de opleiding tot psychotherapeut (gz-psycholoog) en behandelde ze veel mensen met angststoornissen en ›œžž volgens de nieuwste inzichten van de cognitieve gedragstherapie. ‘Maar ik dacht toch vaak: we volgen wel de protocollen, maar we begrijpen eigenlijk niet goed wat we doen en waarom het de ene keer werkt en de andere keer niet.’

‘Merel heeft een gezonde afkeer van gezag. En ze is oneindig nieuwsgierig en niet snel tevreden met het antwoord,’ aldus haar man Daan. ‘Daarom vraagt ze zich waarschijnlijk altijd af of het wel klopt wat “ze zeggen”.’

‘Dat heeft te maken met een soort van eigenwijsheid die ik altijd heb gehad,’ zegt ze zelf. En dat draagt eraan bij dat ze nieuwe ideeën ontwikkelt. Zoals het idee dat het angstgeheugen nooit meer kan veranderen. Want angst ontstaat doordat een gebeurtenis in het geheugen gekoppeld is aan angst, bijvoorbeeld het zien van een spin. ‘We gingen er altijd vanuit dat we in therapie op zijn best een nieuw geheugenspoor kunnen aanleggen, een herinnering aan een spin zonder angst die de competitie aangaat met het angstgeheugen, maar dat het oude angstgeheugen intact blijft en altijd weer de kop op kan steken. Ik vroeg me op een gegeven moment af: is dat wel zo? Is het niet mogelijk om het brein op een of andere manier voor de gek te houden, zodat we het angstgeheugen inperken en contextafhankelijk maken?’

Ze bedacht experimenten om dit idee te testen, maar die zijn nooit uitgevoerd. Op een dag realiseerde ze zich dat het geheugen misschien wel op een veel e¢ciëntere manier kon worden gemanipuleerd. ‘Ik las twee baanbrekende artikelen over veranderbaarheid van ons geheugen.Het eerste artikel, ik weet nog precies waar ik het las, in de trein van Maastricht naar Amsterdam, het beschreef experimenten waarin bij proefdieren werd aangetoond dat als een geheugenspoor wordt opgehaald, dit spoor dan tijdelijk labiel is, waardoor het even openstaat voor verandering. Vervolgens is er eiwitsynthese nodig om het geheugenspoor opnieuw weg te schrijven. Deze labiele fase van het geheugen biedt de mogelijkheid om het geheugenspoor zelf te veranderen door de eiwitsynthese te blokkeren. Ik dacht meteen: als dit toch klopt en we dit bij mensen kunnen aantonen, dan is dat heel groot nieuws voor de klinische praktijk.’

Het was het begin van het idee dat nu voor zoveel opwinding zorgt. Toch zou het nog jaren duren voordat ze het daadwerkelijk zou gaan testen.

Perfect profiel

In 2003 kwam de leerstoel Experimentele Klinische psychologie aan de UvA vrij. Haar profiel – een experimentele achtergrond en een klinische registratie – paste precies. Ze had het nog steeds naar haar zin in Maastricht, maar het was inmiddels ook wel praktisch om over te stappen. Kindt: ‘Mensen deden wel meewarig over mijn situatie destijds en dat ik heen en weer moest reizen tussen Maastricht en Amsterdam. Ik had in Maastricht een appartement, en was ook vaak in Amsterdam bij mijn man. Voor de relatie was het in het begin wel even slikken, maar ik vond het eigenlijk wel leuk. Het heeft ook wel wat als je elkaar na een kleine week weer ziet. Afgezien daarvan: ik had een leuke baan, ik hou van treinreizen, tweeëneenhalf uur in de eerste klas is een feest, dan heb je veel leestijd.’

Ook toen hun eerste dochter Magali werd geboren, was het meer een uitdaging dan een probleem. Er was een speciale haak aan Kindts bagagedrager bevestigd, zodat ze een lichte buggy aan haar fiets kon hangen. Zo fietste ze door Maastricht, met een baby en een werktas op en neer tussen haar werkplekken aan de universiteit en de RIAGG, en de RINO, waar ze de klinische opleiding deed. Het was goed te doen, maar inmiddels was ze zwanger van een tweede. ‘Voor het gezin was het wel makkelijk als ik terugkwam naar Amsterdam.’

Verstrooide professor

Kindt wordt door haar omgeving beschreven als een ‘echte wetenschapper’: briljant, maar ze kan ook heel verstrooid zijn. Het is bijvoorbeeld vaker voorgekomen dat ze haar jurk binnenstebuiten droeg, met het was-label aan de buitenkant, zodat ze zich afvroeg: waarom kijken mensen toch zo vreemd naar me? Of dat haar kinderen het ‘s avonds opmerkten en dat ze zich realiseerde dat ze zo les had gegeven aan een collegezaal vol studenten. Zelf kan ze daar wel om lachen. ‘Best wel grappig toch?’

Maar het is niet zo dat ze continu verstrooid is. ‘Toen ik tussen Maastricht en Amsterdam heen en weer reisde, leidde ik best een complex leven: ik had twee huizen, in Maastricht had ik twee werkplekken én ik moest naar de opleiding. Dat deed ik de laatste anderhalf jaar ook met een baby. Dan moest ik zorgen dat ik voldoende voedsel meenam en nooit mijn agenda en andere spullen vergat. Het ging altijd goed, dus zo verstrooid en chaotisch ben ik niet. Ook in mijn onderzoek niet. Maar ik ben wel soms in gedachten, tijdens het hardlopen, op de fiets en onder de douche kan ik goed nadenken. En tijdens het aankleden dus. Ik vraag me weleens af hoe andere mensen het doen.’

Ze solliciteerde aan de UvA en werd aangenomen. Maar bij de overstap wilde ze niet hetzelfde soort onderzoek doen als ze tijdens haar promotie en daarna in Maastricht had gedaan. ‘Ik besloot om echt iets anders te gaan doen en wat van de leerstoel te maken. Geïnspireerd door vragen die bij mij opkwamen tijdens de behandeling van patiënten, wilde ik onderzoek gaan doen naar de mechanismes van gedragsveranderingen, om vanuit de neurowetenschappen bij de basis te beginnen en te testen of we het angstgeheugen zelf kunnen veranderen.’

Om echt te kunnen begrijpen hoe dat werkt, moest ze bij de basis beginnen. Daartoe moest ze een nieuw lab opzetten waarin ze angstconditioneringsonderzoek kon gaan doen. Dat was nieuw voor haar. Ze dook erin, zocht samenwerking met onderzoekers uit Leuven die ervaring hadden met het conditioneringsonderzoek. Ze bouwde een lab op met een conditioneringsopstelling en begon onderzoek te doen naar het aan- en afleren van angst.

Eindeloos checken

Omdat ze binnen het conditioneringsonderzoek nieuw was, pakte ze de procedure net wat anders aan dan gebruikelijk. ‘Bij het conditioneringsonderzoek werd bijvoorbeeld altijd op dezelfde dag iets aangeleerd en getest. Omdat ik geïnteresseerd was in geheugen ben ik bijvoorbeeld begonnen met het testen over verschillende dagen en zo ontwikkelde ik een nieuwe procedure.’

Ondertussen had Kindt nog steeds plannen om het angstgeheugen farmacologisch te manipuleren en misschien zelfs te neutraliseren. Ze had daarvoor al een geschikt medicijn gevonden, een bètablokker, propranolol, die in een aantal geheugenstudies was gebruikt. Ze schreef een aanvraag voor een Vici-subsidie van NWO, maar kreeg die niet. In tweede instantie, in 2007, ontving ze de subsidie wel: 1,3 miljoen euro om haar onderzoeksplannen te verwezenlijken.

Samen met promovendus Marieke Soeter voerde ze het eerste onderzoek uit. Kindt kan zich nog levendig herinneren dat ze de data binnenkreeg. ‘De laatste proefpersonen waren vrijdag geweest, Marieke zou de data vrijdagavond analyseren, dat werd nachtwerk en zaterdagochtend vond ik ze in mijn inbox. Het moment dat ik de grafieken zag… ik krijg er nog kippenvel van als ik het vertel, want zulke duidelijke en overtuigende data had ik nog nooit gezien. Ik ben het eindeloos gaan checken. Het was nog voor de Stapel-aˆaire, maar ik had in mijn promotietijd op afstand ook al eens een geval van fraude meegemaakt.’

Maar hoe ze ook checkte, de data klopten. En uiteindelijk werd het onderzoek gepubliceerd in Nature Neuroscience.1

Vervolgens heeft ze het eˆect gerepliceerd in een onafhankelijke studie. Daarna testte ze een reeks nieuwe hypothesen, zoals dat de angstreductie generaliseert naar andere stimuli binnen dezelfde categorie. Kindt: ‘Als mensen bang voor spinnen zijn en die angst neemt enorm af, dan moet het wel naar alle spinnen generaliseren. Maar we willen niet dat het zo’n sterk eˆect is dat het algemeen angst-dempend is, en dat je dan bijvoorbeeld ook niet meer bang bent om een test af te leggen waar veel van afhangt.’

Na een reeks studies waarin het eˆect herhaaldelijk werd gerepliceerd, was de cruciale stap om deze nieuwe interventie te toetsen bij een klinische populatie. ‘Dat had ik best lang uitgesteld,’ vertelt ze. ‘Ik vond dat heel spannend, want misschien zou het voor een klinische angst, die per definitie veel sterker is dan de angsten die wij in het lab aanleren, ineens ophouden.’

Ze ging het testen bij mensen met een spinnenfobie, niet omdat het klinisch de meest interessante groep is, maar omdat dat een helder omschreven angst is, waar goed een test voor te ontwerpen is. ‘Het voordeel van mijn achtergrond is dat ik enerzijds de basale literatuur volg zodat ik weet wat er nodig is en wat de grenscondities zijn bij het opwekken van reconsolidatie (het proces dat als angst wordt opgewekt, het geheugen tijdelijk in een labiele toestand verkeert, waarbij neurale verbindingen in de hersenen kunnen worden veranderd, red). Tegelijkertijd heb ik klinische ervaring, zodat ik het ook kon vertalen naar een praktijksituatie. Als de reactivatie van de angst bijvoorbeeld te lang duurt, dan werkt het niet meer, want dan wordt niet het oude spoor opgehaald en veranderd, maar dan wordt er een nieuw spoor aangelegd. De reactivatie moet dus kort zijn, maar ook weer niet te kort.’

Na wat pilots voerde ze de studie uit. Ook nu waren de resultaten spectaculair. Het werd groot nieuws. Ook de algemene pers pikte het op, zoals de New York Times, de ‚ƒ„, het Algemeen Dagblad, ze haalde zelfs het ‚†‡ journaal. Op sommige plekken is haar ontdekking soms wat al te veel vereenvoudigd tot: je krijgt een pilletje en dan verdwijnt de angst. ‘Heel irritant,’ zegt ze daarover, want dat wekt de verkeerde verwachtingen. Mensen mailen me met soms behoorlijk heftige verhalen en de vraag: geef me die pil. Maar zo eenvoudig is het dus niet. Bovendien is niet iedere angst ermee te verhelpen. Sommige angsten zijn het gevolg van een lange reeks ervaringen en die verander je niet met een enkele sessie.’

Haar meest hilarische verhaal gaat over een Italiaan die haar benaderde. Hij was vreemd gegaan, daardoor had hij relatieproblemen gekregen en nu wilde hij zo’n pil. Kindt: ‘Ik dacht nog even naïef dat hij bedoelde dat hij zijn eigen verliefde gevoelens wilde uitvlakken, maar het ging om het geheugen van zijn vrouw.’

Werkwijze

Kindt gaat het eˆect nu ook bij andere angsten onderzoeken zoals bijvoorbeeld paniekstoornis of posttraumatische stressstoornis. Angst opwekken in een gecontroleerde setting bij deze groepen is ingewikkelder dan bij spinnenangst. Er moet ook per individu een optimale angstsituatie worden ontworpen om het angstgeheugen optimaal op te roepen.’

In sommige artikelen wordt de suggestie gewekt dat haar methode ook kan helpen in geval van verslaving. Zelf is Kindt geen verslavingsonderzoeker. De situatie is ook ingewikkelder, stelt ze, omdat verslaving een ander soort proces is dan angst. Zelf gaat ze dat onderzoek niet doen. Maar ze is wel betrokken bij experimenteel onderzoek aan het University College London over ‘het verstoren van reconsolidatie bij verslavingsgeheugen’.

Collega Jan Henk Kamphuis heeft hoge verwachtingen van de methode van Kindt en zegt over haar manier van werken: ‘Ik ben onder de indruk van hoe knap ze experimenten in elkaar zet, maar ook van de consistentie ervan. Ze volgt echt een lijn en heeft een mooie deductieve manier van werken. Het lijkt wel of ze een masterplan heeft.’

‘Ik werk inderdaad wel volgens een plan,’ zegt Kindt. ‘Andere mensen werken meer hapsnap, wat niet slecht is, het is goed om verschillende soorten onderzoekers te hebben.’

Naast haar onderzoekswerk, geeft Kindt sinds 2006 ook leiding aan de onderzoeksgroep. ‘Het is niet iets waar ik per se op zat te wachten,’ zegt ze. ‘Ik doe het er een beetje bij.’ Op een universiteit kunnen mensen zich doorgaans heel goed zelf aansturen. Maar soms functioneert iemand niet en dan kan Kindt heel direct zijn. ‘Mensen schrikken daar weleens van. Het zou soms misschien handiger kunnen,’ geeft ze toe. Ze heeft verder geen bestuurlijke ambities. Wel om nog eens haar eigen behandelkliniek te beginnen, maar niet om in het afdelingsbestuur te gaan zitten. Het is niet dat ze last heeft van de bureaucratie, want dat valt wel mee. ‘In die zin heb ik geen angsten, ik ben niet bang om op het matje te worden geroepen door het College van Bestuur. Want dan doe ik mijn verhaal. Ik sta achter elke beslissing die ik genomen heb.’

Noten

  1. Nader, K., Schafe, G. E., & Le Doux, J. E. (2000). Fear memories require protein synthesis in the amygdala for reconsolidation after retrieval. Nature, 406(6797), 722-726; Nader, K. (2003). Memory traces unbound. Trends in neurosciences, 26(2), 65-72.
  2. Kindt, M. , Soeter, M., & Vervliet, B. (2009). Beyond extinction: Erasing human fear responses and preventing the return of fear. Nature Neuroscience, 12, 256-258.