Aanvankelijk twijfelde Menno Oosterhoff erover of hij met zijn dwangstoornis wel psychiater kon worden. Nu is hij psychiater. Tijdens zijn werk kan hij zijn eigen dwang goed loslaten, in gesprekken met patiënten hindert de dwang hem niet. ‘Bij mijn eigen dwang gaat het vooral om een onbestemd rotgevoel dat ik iets kwijt ben. Ik weet dat het op geen enkele manier belangrijk is en toch voelt het alsof mijn leven ervan afhangt.’
Menno Oosterhoff is psychiater en kinderen jeugdpsychiater bij Lentis en heeft een dwangstoornis. Als hij met patiënten praat, kan hij zijn dwang loslaten en functioneert hij goed, maar in zijn eigen leven heeft hij er last van. Nu wil hij ermee naar buiten treden. Hij schreef er het boek Vals alarm over, dat half mei verschijnt bij uitgeverij Lucht. Openhartig en met veel humor vertelt hij over zijn ervaringen als patiënt, maar ook over zijn patiënten en wat die hem leerden over zijn eigen dwangstoornis. In een apart hoofdstuk doet zijn vrouw haar verhaal, zodat we het ook zien vanuit een ander perspectief. Hoe voelt dwang? Hoe kun je ermee leren leven? En hoe is het om psychiater én patiënt te zijn?
Dwangmatig tuinieren
Psychiater Menno Oosterhoff groeide op in een streng christelijk milieu. Op zijn zeventiende werd zijn vader ongeneeslijk ziek en overleed. In die tijd begon Oosterhoffs dwang zich te manifesteren. Hij voelde een grote onrust als hij niet alles wat hij voelde en dacht in zijn dagboeken noteerde. Als er iets veranderde in zijn gevoel of in de manier waarop hij over iets dacht, moest dat ook worden vastgelegd. Hij schreef het niet alleen chronologisch op, maar noteerde het ook bij de oorspronkelijke passage. ‘De dagboeken moesten een perfecte afspiegeling zijn van wat er in mij omging. Ik merkte zelf ook wel dat het vreemd was, het was nooit goed genoeg. Maar dat maakte de drang om compleet te zijn niet minder.’
Vervolgens begon hij zich zorgen te maken dat hij de dagboeken bijvoorbeeld door brand kwijt zou kunnen raken. Daarom begon hij ze over te schrijven. De kopieën moesten ergens worden bewaard waar ze veilig lagen, voor brand, maar ook voor vreemde ogen. Het werd voor hemzelf steeds duidelijker dat hij meer last had van de dagboeken dan dat hij er plezier aan had. Hoewel het hem erg aan het hart ging, begreep hij dat er maar één manier was dit te doorbreken en dat was het vernietigen van die dagboeken. Hij scheurde ze in kleine snippers en dat hielp even. Een deel was verloren, hij zou nooit meer echt compleet kunnen zijn. Toch bleef hij schrijven en was hij later voor de tweede keer en om dezelfde reden genoodzaakt de dagboeken te vernietigen.
Daarnaast had hij compleetheidsdrang. Als hij iets vergeten of kwijt was, kon hij daar uren over blijven nadenken of naar blijven zoeken. Het kon om heel kleine dingen gaan, een boodschap die hij nog moest doen, een briefje dat hij kwijt was of een plakbandje.
Later stak de dwang ook op andere manieren de kop op. Via tuinieren bijvoorbeeld. Hij woonde inmiddels met zijn vrouw in een dorp nabij Groningen en legde daar een grote natuurtuin aan. Het werd een waar paradijs, maar ook daarin was hij dwangmatig. Zijn vrouw schrijft daarover in haar hoofdstuk in het boek: ‘Menno in de zon, tussen bloeiende planten, fluitende vogels, kwakende kikkers, de poes er gezellig naast en dan vroeg ik hoopvol: “Ben je lekker bezig?” Vaak was het antwoord: “Nee, ik ben zo dwangmatig.”’ Zelf schrijft hij: ‘Bezoek zegt vaak: “Wat moet dat heerlijk zijn ’s avonds in deze tuin te zitten.” “Nou,” zeg ik dan, “ik zit nooit, ik maak zitjes.”’
Inmiddels komt hij aan het tuinieren nauwelijks meer toe, zegt hij in de keuken van zijn huis. De tuin is daarom verwilderd, maar nog altijd mooi en vol bijzondere planten. Op het moment van dit interview, is zijn vrouw in de tuin aan het werk. Hij laat haar haar gang gaan, zegt hij. Hij probeert het los te laten wat er met de tuin gebeurt. Als ze even binnenloopt, geeft ze haar visie op de zaak. ‘Ik vind het knap van hem dat hij mij mijn gang laat gaan als ik in de tuin bezig ben, maar hij vindt het vreselijk moeilijk. Hij komt er zelf niet meer aan toe, maar kan het moeilijk overlaten. Ik mag dus al blij zijn dat hij niks zegt, laat staan dat hij een complimentje kan geven.’
Na de tuin was het huis aan de beurt, ook daarin werd hij dwangmatig. Het resulteerde in een prachtig, kleurrijk en bijzonder huis. Zelfs het toilet is een belevenis, in de muur is er een minigarage verwerkt. Wat begint als een goed idee, als een passie die leidt tot iets moois, ontaardt gemakkelijk in een dwang.
Kan dat wel?
Bij sommige dwangpatiënten is de stoornis zo ernstig, dat ze er niet bij kunnen werken. Oosterhoff wel, hij ging geneeskunde studeren. Als specialisme koos hij uiteindelijk voor de psychiatrie. Dat heeft niet alleen met zijn eigen dwang te maken, benadrukt hij. ‘Ik wilde al psychiater worden voordat ik een dwangprobleem had. Mijn belangstelling is zeker niet beperkt tot mijn eigen problematiek. Ik heb tijdens mijn studie ook nog allerlei andere specialismen overwogen, maar voelde me uiteindelijk toch het meeste thuis bij de psychiatrie.’
Hij kan zijn eigen dwang tijdens zijn werk gelukkig goed loslaten. In gesprekken met patiënten gaat het altijd goed, dan hindert de dwang hem niet en kan hij in het gesprek opgaan.
Aanvankelijk twijfelde hij erover of hij wel een geschikte psychiater kon worden. ‘In het begin dacht ik: kan dat wel, mag dat wel? Ze moesten eens weten dat ik zelf ook iets heb. Maar al snel begreep ik dat ik niet de enige was. Ik denk toch dat als je zelf enorm gezond in elkaar zit, je wat minder snel iets met zo’n vakgebied hebt. Ik vind het ook wel belangrijk dat ik me enige voorstelling kan maken van hoe belemmerend en ingrijpend psychische problemen kunnen zijn. Eigen ervaringen zijn daarbij niet noodzakelijk, maar kunnen wel helpen.’
Zoals elke psychiater in opleiding ging hij in leertherapie. Tijdens die psychotherapie leerde hij niet specifiek om te gaan met zijn dwang, maar wel met andere problemen waarmee hij worstelde. ‘Er waren nog andere dingen waar ik mij toe moest verhouden, zoals mijn streng christelijke opvoeding, het overlijden van mijn vader toen ik zeventien was en de dood van mijn broer een paar jaar later.’
Volledigheid en perfectie
De Rogeriaanse client centered psychotherapie heeft hem geholpen te praten over zijn dwang, maar om dwang te behandelen, is deze therapievorm niet de beste weg. Op dat gebied had hij meer aan zijn studie, de cognitieve gedragstherapie en de patiënten die hij in zijn spreekkamer zag. ‘Ik leerde de hele psychopathologie kennen en ondertussen ontrafelde ik ook mijn eigen problematiek.’
Hoewel hij aanvankelijk vooral veel hoorde over dwang als angststoornis, herkende hij zich daar niet helemaal in. Hij had vaak last van een andere vorm, die hij ook in de spreekkamer terugzag: dwang die te maken heeft met een behoefte aan volledigheid en perfectie. Die vorm van dwang kwam in de literatuur veel minder aan bod. Bij die dwang spelen niet zozeer angstgevoelens een rol, maar een gevoel dat ‘het niet klopt’, dat iets niet compleet en volmaakt is. Oosterhoff: ‘Mijn eigen dwang was soms beslist niet te begrijpen als angst. Het was vaak vooral een onbestemd rotgevoel dat ik iets kwijt ben. Ik weet dat het op geen enkele manier belangrijk is. En tóch voelt het alsof mijn leven ervan afhangt.’
Hij raakte er steeds meer van overtuigd dat dwang niet te begrijpen valt vanuit zijn achtergrond, maar dat het meer een biologische rariteit is, een chemische breinfout. In die tijd begonnen de ideeën over psychische stoornissen wat te kantelen. Niet alles kwam door de omgeving. Men ging steeds meer open staan voor het idee dat biologische en erfelijke factoren ook een rol zouden kunnen spelen.
Om die reden had hij ook meer aan de gedragstherapeutische principes die hij tijdens zijn studie leerde, dan aan pogingen te proberen zijn dwang te begrijpen vanuit zijn (strenge) opvoeding. Hij leerde wat hij beter wel en beter niet kon doen. ‘Net als andere dwangpatiënten heb ik lang de oplossing gezocht in de verkeerde hoek. Ik zocht naar zekerheid, volledigheid, perfectie en controle. Dat je een keer extra controleert of het gas is uitgedraaid, is normaal gesproken geen probleem. Maar voor mensen met dwang werkt het averechts. Nog een keer controleren, maakt je niet zekerder. Integendeel, je stompt eerder af voor de geruststelling. De oplossing is niet dat je het gas nogmaals controleert, maar dat je de onrust leert verdragen.’
Het basisprobleem is niet dat het een stoornis in het denken is, maar meer in de gevoelsmatige taxatie ervan, stelt Oosterhoff. Een kleinigheid wordt beleefd als iets onoverkomelijks. Dat vervolgens proberen te herstellen, werkt niet. ‘In het meest extreme geval wordt het bijna psychotisch. Dan ben je als muzikant bang dat je je viool vergeet als je een concert moet geven. En zelfs zintuigelijke informatie kan dat gevoel niet wegnemen. Dus je ziet de viool liggen, maar het voelt nog steeds of je hem bent vergeten.’
Exposure
Exposure is een ander verhaal. Het kan wel bij angstige dwang werken, want door exposure kan de angst uitdoven. Maar bij de vorm van dwang die te maken heeft met just not right feelings, zijn zijn ervaringen minder positief. Oosterhoff: ‘Dan moet ik dat gevoel opzoeken, me eraan blootstellen, in de hoop dat het gevoel uitdooft. Dat werkt niet, want op die momenten heb ik het gevoel dat mijn wereld uit elkaar valt. Het is een gevoel van totale desintegratie: ik verlies de grond onder mijn voeten, dus ook het standpunt van waaruit ik me zou kunnen blootstellen. Ik kan het nauwelijks uitleggen. Het is gênant om de vergelijking te maken, maar het voelt als een onherstelbaar verlies, alsof alles voor niets is geweest, het vereist een soort bereidheid om te sterven. Ik wéét dat het niet klopt, dat het om een kleinigheidje gaat, een verloren schepje, een vergeten gedachte, een envelop met een aantekening erop, maar het voelt als iets rampzaligs. Het is duidelijk dat mijn brein een volstrekt verkeerd signaal afgeeft.’
Responspreventie is de passieve manier en dat werkt wel, zegt hij. ‘Dan laat je de dwanghandeling achterwege en probeer je afleiding te zoeken.’
Medicijnen
Verder heeft hij veel baat bij medicijnen. Aanvankelijk adviseerde hij zijn patiënten wel om medicijnen te gaan gebruiken, maar zelf wilde hij er niet aan. Uiteindelijk ging hij toch overstag, nadat zijn vrouw al heel vaak gezegd had ‘Probeer het gewoon eens.’ In het begin was zijn schaamte daarover nog zo groot dat hij de medicatie aanvankelijk niet op zijn eigen naam uitschreef, maar op die van zijn vrouw. Hij merkte een grote verbetering. Juist de just not right feelings zwakten af. ‘Die focus op wat ik ook alweer wilde zeggen, de enorme onrust over een verdwenen plakbandje, dat is allemaal veel minder geworden. Alleen mijn gedrevenheid kan ik nog niet zo goed loslaten.’
Dwang of persoon?
De dwang heeft hij al zo lang en is zo verweven met zijn persoonlijkheid, dat hij geen goed antwoord heeft op de vraag wanneer iets dwangmatig is en wanneer gewoon passie. Ook in Vals Alarm gaat hij daarop in. Wil hij gewoon een boek schrijven of is het toch zijn dwang en probeert hij zo via een achterdeur alsnog een compleet verslag te doen van zijn leven? Want telkens trapt hij toch weer in de valkuil. ‘Door er vanwege mijn boek zo mee bezig te zijn, kreeg ik weer nieuwe inzichten. Over mijn relatie bijvoorbeeld. Ik merkte opeens dat het allemaal wel erg nauw luistert, dat ik alles tot op de millimeter uitgesproken wil hebben, dat ik moeilijk kan denken: ach, laat ook maar.’
Dat gedrevene, dat perfectionisische komt ook op andere terreinen tot uiting. Hij vertelt over die keer dat hij met zijn vrouw over het Wad liep. ‘Ik dacht: het is prachtig, waarom doen we dit niet vaker? Ik wil het Wad leren kennen in alle seizoenen, ik wil er boeken over lezen, en ik wil er een boek over schrijven. “We moeten veel vaker naar het Wad!” zei ik tegen mijn vrouw. Zij reageerde droogjes met: “Maar we zijn nu op het Wad.” Ik moet mezelf dwingen om te denken: dit ís het leven! Ik ben heel goed in het worden, maar niet in het zijn.’
Voor een deel is het passie, want hij wíl altijd van alles. En is zelfs bang voor de leegte. Zo maar voor zich uit zitten mijmeren kan hij niet en vakanties zijn een drama. ‘Ik moet iets om handen hebben, anders word ik somber. Dan kijkt mijn vrouw om en ziet mij hologig achter zich lopen en dan zegt ze: “Is het geen tijd om terug te gaan?”’ In de tijd dat hij nog fanatiek met zijn tuin bezig was, had hij op vakanties in ieder geval een project en zocht hij plantjes, die hij dan mee naar Nederland wilde nemen. Maar omdat de meeste plantjes het toch niet redden, is hij daarmee gestopt.
Dwang zit dus in de persoonlijkheid, hij weet niet waar zijn persoonlijkheid begint en zijn dwang eindigt. ‘Mijn gedrevenheid maakt een groot onderdeel van me uit. Het is niet alleen maar negatief. Ik weet niet hoe ik geweest zou zijn zonder dwang.’ Dan opeens tegen zijn vrouw die bij het aanrecht staat: ‘Dineke, zeg jij er eens iets over.’
Die antwoordt nuchter: ‘Zolang je het leuk vindt, vind ik alles best. Maar zodra je slecht gaat slapen, bijna in paniek raakt, zodra wij en de kinderen je amper meer zien, dan is het gewoon niet leuk meer.’ Misschien staat de rem die hij niet in zichzelf voelt, nu wel tegen het aanrecht geleund.
Psychiater en patiënt
Hij is dus psychiater én patiënt. Ook dat is complex. Maar het kan wel. En de combinatie is niet alleen nadelig, stelt hij, er zijn ook voordelen. ‘Ik weet zelf hoe het is, het houdt je bescheiden en maakt het misschien net wat makkelijker om mensen serieus te nemen in hun problematiek.’
De meerwaarde voor zijn werk moet overigens meer blijken uit wát hij zegt dan dát hij het zegt. ‘Ik ben altijd heel terughoudend geweest om iets te vertellen over mijn eigen problematiek. Nu ik er publiekelijk open over bent, heeft dat natuurlijk wel invloed op de behandelrelatie. Ik ben er ook anders over gaan denken. Misschien zijn we, psychiaters en psychologen, wel te bang geweest voor de nabijheid en te weinig bang voor de afstand. Maar dan nog moet je je persoonlijke ervaringen prudent hanteren. Want hulpverleningsgesprekken moeten immers gaan over de patiënts problematiek. Als ik al iets over mezelf naar voren breng, moet het met dat doel zijn.’
Om tegen je dwang in te willen gaan, moet iemand ‘de geest krijgen’. Een verbod opgelegd krijgen door anderen helpt niet. Iemand moet zelf ergens de moed vandaan halen om de angst en de onrust te verdragen, hij moet het zelf doen. Oosterhoff: ‘Misschien dat mijn persoonlijke betrokkenheid me tot een enthousiaste trainer maakt. Ik ken als ervaringsdeskundige de ins en outs van dwang, net als een exschaatser de ins en outs kent van schaatsen. Misschien omdat je jezelf zo vaak hebt moeten oppeppen.’ Maar daarmee wil hij absoluut niet zeggen dat het lijden aan een stoornis een voorwaarde is om een goed hulpverlener te zijn – hij benadrukt het nog maar een keer.
Publiekelijk open zijn werkt het beste tegen vooroordelen, weet hij. ‘Ik zit als geen ander in een positie waarbij het nuttig kan zijn als ik er open over ben. Ik vond het nog wel eng, het blijft iets kwetsbaars. Maar nu na tweeënhalf jaar merk ik dat het ook went. Ik ben me er minder voor gaan schamen. Ik besef overigens dat ik makkelijk praten heb. Ik sta aan het einde van mijn carrière, dus ik kan het me iets beter permitteren dan iemand die net begint.’
Lotgenoot
Een ander effect van zijn openheid is dat patiënten het nu weten. En die vinden het heel waardevol. ‘Ooit zei een patiënt tegen me: je weet niet hoe ongelofelijk steunend het is dat jij ook intrusies hebt – intrusies zijn indringende en zich te vaak opdringende gedachten aan dingen die weerzin oproepen. Daardoor durven patiënten meer tegen hem te zeggen. Ze durven me soms dingen te vertellen die ze niet eerder hebben verteld. Patiënten zeggen dat ze begrepen worden. Aan de andere kant moet ik wel blijven beoordelen in hoeverre openheid in het belang is van de patiënt. Bovendien ben ik geen wonderdokter, ik kan geen dingen die anderen niet ook kunnen.’
Los daarvan heeft openheid effecten waarvan hij nog niet weet wat hij ervan moet vinden. ‘Het geeft namelijk een gevoel van saamhorigheid. Ik betrap me erop dat ik soms in de wijvorm spreek. Maar hoe zorg ik ervoor dat het niet helemaal een lotgenotencontact wordt? Het appelleert ook een beetje aan mijn eigen behoefte erover te praten en dat is niet de bedoeling van een hulpverleningscontact. Hoe ik lotgenoot zijn moet combineren met hulpverlener zijn moet ik nog uitvinden. Ik kan niet helemaal afgaan op wat patiënten willen, want die vinden het niet snel te veel. Alles bij elkaar is het wel positief. Maar er is een grens. En waar die precies ligt, weet ik nog niet goed.’