LeDoux ziet angst en vrees als bewuste, cognitief samengestelde gevoelens die te maken hebben met het zelf. Als metafoor gebruikt LeDoux kippensoep. Zoals de smaak van soep ontstaat uit een bepaalde combinatie van ingrediënten die niet per se soepingrediënten zijn (water, uien, kip, wortel, zout, laurierblad etc.), zo ontstaat een specifieke emotie zoals bezorgdheid of paniek uit een combinatie van niet-emotionele ingrediënten. De pan waarin de ingrediënten van bewuste gevoelens worden bereid, is het werkgeheugen. Activiteit van het aangeboren defensieve overlevingscircuit is een belangrijk ingrediënt, maar zeker niet het enige. Ook persoonlijke herinneringen (‘Waar is het baasje van die enge hond? Ik moet niet laten merken dat ik bang ben.’) vormen een noodzakelijk ingrediënt, net als het labelen van de ervaring als een specifieke emotie op basis van een aangeleerd emotieschema. Deze laatste ingrediënten hebben dieren niet. In tegenstelling tot wat onze intuïtie ons vertelt, is het volgens LeDoux dus niet waarschijnlijk dat dieren net als wij bewuste emoties als vrees en angst ervaren. Als wetenschapper vindt LeDoux het onwenselijk om bewustzijn aan dieren toe te schrijven zolang je het gedrag van dieren helemaal kunt verklaren uit onbewuste processen. Hier verschilt LeDoux van mening met bekende primatologen als Jane Goodall en Frans de Waal, die beiden wel voorzichtig concluderen dat dieren – net als wij – bewuste gevoelens hebben.
Doorzettingsvermogen
Goodall en De Waal blijken niet de enige met wie LeDoux het oneens is. In zijn voorwoord had LeDoux de lezer daarvoor al gewaarschuwd. Omdat een leerboek altijd uitgebreid door vakgenoten wordt gereviseerd, koos LeDoux ervoor een populairwetenschappelijk boek te schrijven waarin hij ongehinderd zijn eigen visie uiteen kon zetten. Daarbij is LeDoux bepaald niet over één nacht ijs gegaan. Om te onderbouwen dat angst en vrees bewuste gevoelens met het zelf als object zijn, wijdt LeDoux afzonderlijke hoofdstukken aan het bewustzijn van neutrale stimuli, het bewustzijn van bedreigende stimuli, en het geheugen. Het zijn hoofdstukken die een groot beroep doen op het doorzettingsvermogen van de lezer. LeDoux neemt uitgebreid de ruimte om aan te geven waarin hij van mening verschilt met andere topwetenschappers op dit terrein, waaronder Jaap Panksepp en Antonio Damasio. Ook benadrukt LeDoux steeds de verschillen tussen mensen en dieren. Zo beschikken mensen over episodische herinneringen: wat-, waar- en wanneer-representatiesdie mentaal tijdreizen omvatten. Dieren hebben daarentegen hooguit episodisch-achtige herinneringen. Ze kunnen feiten onthouden, maar alleen feiten die gerepresenteerd worden zonder taal, bijvoorbeeld de vindplaats van voedsel. Door hun taalvermogen zijn alleen mensen in staat om zichzelf bewust te ervaren als een entiteit met een verleden, heden en toekomst. Dit zogeheten autonoëtische bewustzijn noemt LeDoux tegelijkertijd onze beste vriend en onze ergste vijand. We betalen er namelijk een prijs voor: angst.
Hoewel dieren dus volgens LeDoux geen bewuste emoties ervaren, is dieronderzoek toch nuttig om de onbewuste aspecten van menselijke angst te begrijpen. Op basis van laboratoriumstudies weten we hoe ratten door middel van pavloviaanse bedreigingsconditionering een verdedigingsrespons (bevriezing) aanleren, en hoe ratten via instrumentele conditionering leren om aan bedreigende prikkels te ontsnappen of deze te vermijden. Deze processen, die bij mensen en dieren hetzelfde verlopen, kunnen verstoord raken. Zo is bij veel mensen met een angststoornis vermijding habitueel geworden. Zij blijven bepaalde angstwekkende situaties vermijden ook als de omstandigheden al veranderd zijn, en zelfs als dat ten koste gaat van andere levensdoelen. Gelukkig is ook bekend hoe via extinctie een automatische verdedigingsrespons kan worden afgeleerd. Wanneer een toon niet langer wordt gevolgd door een elektrische schok, leert de rat dat de toon veilig is. Exposuretherapie, de meest succesvolle therapie bij angststoornissen die circa 70% van de mensen soelaas biedt, berust op dit principe. De neurale mechanismen van al deze processen zijn inmiddels ook grotendeels bekend en worden door LeDoux gedetailleerd beschreven.
Kluif
Op basis van zijn onderzoek doet LeDoux een aantal interessante suggesties om de behandeling van angststoornissen te verbeteren. Zo pleit hij ervoor om onbewuste (impliciete) en bewuste (expliciete) aspecten van menselijke angst afzonderlijk te behandelen. In exposuretherapie is het nu gebruikelijk dat patiënten, terwijl zij worden blootgesteld aan bedreigingen, instructies ontvangen en samen met de therapeut proberen om hun maladaptieve kernovertuigingen te identificeren en uit te dagen. Het brein moet dan tegelijkertijd twee taken uitvoeren die gebruik maken van dezelfde hersengebieden: de amygdala en de mediale prefrontale cortex. Daardoor zullen beide taken, de impliciete gedragsverandering én de cognitieve verandering, minder eectief worden uitgevoerd. LeDoux adviseert therapeuten dan ook om tijdens de extinctie zo min mogelijk te praten. Om de scheiding tussen extinctie en cognitieve processen te optimaliseren onderzoekt LeDoux de mogelijkheid van niet-bewuste extinctie, waarbij de bedreigende stimuli zo kort worden aangeboden dat ze niet bewust worden waargenomen.
Angstig is een fascinerend boek, maar het is duidelijk dat het is geschreven door een dieronderzoeker zonder ervaring als psychotherapeut. Het boek gaat hoofdzakelijk over dieren, over verschillen tussen dieren en mensen, en over hersenen. De lezer moet de vertaalslag van het laboratorium naar menselijk gedrag vaak zelf maken. Meer voorbeelden uit het dagelijkse leven en uit de klinische praktijk hadden het boek wat toegankelijker gemaakt. Voor onderzoekers die zijn ingewijd in de leertheorie is Angstig een geweldig naslagwerk, voor lezers die dat niet zijn is het beslist een hele kluif. LeDoux wilde een boek schrijven voor een algemeen publiek, maar stiekem is het toch een boek voor vakgenoten geworden.
Door J. LeDoux, (2018).
Amsterdam: Nieuwezijds, 464 p.