‘De inspiratie voor haar boektitel Humeurkanker deed ze op toen ze naar het televisieprogramma Taboe (2018) van de Belgische komiek Philippe Geubels keek. Daarin spreekt hij met mensen om wie je eigenlijk niet mag lachen, zo ook met een groep mensen met psychische klachten. Toen Vroon Bouter (nu 18), die toen al kampte met depressieve gevoelens, de desbetreffende aflevering bekeek, werd ze geraakt door het woord dat hij gebruikte om een depressie te beschrijven: humeurkanker. ‘Het is meteen duidelijk dat er iets heftigs mee bedoeld wordt, en dat je het serieus moet nemen,’ vertelt ze in een koffietentje in Haarlem. Bouter heeft gemerkt dat dat niet altijd het geval is en mensen vaak niet begrijpen wat een depressie is. ‘Tegelijk vind ik het ook belangrijk te lachen om serieuze onderwerpen.’

En zo is Geubels, zonder dat hij het weet, bedenker van Humeurkanker, een boek over de sombere gedachten van Vroon Bouter. Of hij haar boek inmiddels gelezen heeft, weet ze niet. Wel hebben ze kort mailcontact gehad en wil ze het boek binnenkort naar hem opsturen.
Humeurkanker bestaat uit een bundeling korte dagboekfragmenten die Bouter schreef van haar veertiende tot haar zeventiende. Ze deelt eerlijk haar gedachten over haar leven en ongelukkig zijn. Ze beschrijft de psychische pijn die ze regelmatig voelt, de eenzaamheid, het verdriet, waarvoor ze geen duidelijke oorzaak kan vinden.
Ook vertelt ze waarom ze zich aangetrokken voelt tot automutilatie en dat duistere zaken, zoals pijn en bloed, haar interesseren. Het verschil tussen hoe leuk haar leven er voor anderen uit moet zien en wat er zich daadwerkelijk in haar hoofd afspeelt, is groot. Ze komt uit een liefdevol gezin met begripvolle en ondersteunende ouders, heeft een bijzondere band met haar jongere zusje Pleun, reist samen met haar ouders en zusje de wereld over en ze kan goed leren. Toch wordt een overdosis pillen haar bijna fataal als ze vijftien is. Haar zusje vindt haar uiteindelijk, nadat die van haar zus een berichtje heeft gekregen dat ze nu naar huis moet komen, waardoor ze naar het ziekenhuis gebracht wordt.
‘Schrijven luchtte op, echt alsof ik een paar kilo verloren was’
‘Ik hield een dagboek bij omdat ik merkte dat ik mijn gevoel zo van me af kon schrijven,’ vertelt Bouter. ‘Het gaf rust en ik kon een beetje afstand nemen van mijn emoties.’ Bouter vertelt dat ze de zoektocht naar het vinden van de juiste omschrijving van haar gevoelens eigenlijk ook best leuk vond. ‘Ik voelde me dan niet zomaar verdrietig of boos, maar had een gevoel dat ik niet zo makkelijk kon verwoorden. Bovendien luchtte het schrijven op, echt alsof ik een paar kilo verloren was. Het schrijven hielp me om beter te weten wat er in me omging.’
‘Wat ook prettig is,’ vervolgt Bouter, ‘is dat anderen mij nu makkelijker lijken te begrijpen dan in gesprekken. Mijn geschreven stukken zijn een soort kunstvorm, dat vind ik er mooi aan en daardoor voelt het alsof anderen makkelijker accepteren hoe het zit.’ Bouter voelt zich bovendien gehoord als ze de fragmenten terugleest, ondanks dat ze weet dat die van haar eigen hand zijn.
Vindt ze het niet akelig terug te lezen hoe erg ze worstelde met het leven? ‘Ook,’ zegt Bouter, ‘maar ik ervaar nu vooral positieve dingen. Ik heb erg lang gedacht dat ik raar of gek was, maar door het uitkomen van mijn boek niet één keer, ik voel me veel meer begrepen.’
Ander soort mens
Niet iedereen die kampt met depressieve gevoelens ervaart hetzelfde. Voor Bouter overheersten vooral gevoelens van eenzaamheid. ‘Ondanks dat ik zag dat mensen in mijn omgeving hun best deden, bleef die hulp in mijn ogen gedoemd te mislukken, niemand zou ooit begrijpen hoe ik me voelde. Ik schaamde me voor veel gevoelens, durfde ze amper te denken, laat staan te delen.’ Nu weet ze dat praten met anderen een goede eerste stap is, maar in het begon kon Bouter dat niet. ‘Ik voelde me zo’n ander soort mens dan wat van mij verwacht werd en voelde me niet thuis in het leven dat ik zou moeten leven. Vroeger zou ik de sombere gevoelens als “problemen met gelukkig zijn” hebben omschreven.’
Het idee om de dagboekfragmenten in een boek te bundelen, kwam niet van haarzelf, maar van haar huidige psychiater, Bram Bakker [zie ook kader, red.]. ‘Ik was niet meteen overtuigd, want iets voor jezelf van je af schrijven is heel wat anders dan je ziel bewust delen met iedereen.’ Toch deed ze het. Ze vond ook een doel: meer aandacht voor psychisch welzijn en zorgen dat depressies echt als ziektes gezien gaan worden. ‘Een depressie is niet hetzelfde als met je verkeerde been uit bed gestapt zijn.’

Op school merkt ze helaas dat klasgenoten en ook docenten daar soms wel zo over denken. Ze hoort dat er over haar geroddeld wordt dat het haar om de aandacht gaat. ‘Nooit heeft iemand recht in mijn gezicht gezegd dat ik me aanstelde, of dat ik me moest vermannen, maar ik merkte aan allerlei kleine dingen dat ze dat wel dachten.’ Als het haar niet lukt een opdracht op tijd in de leveren, is daar bijvoorbeeld niet altijd begrip voor. Ook vertelt ze dat een vriend haar via WhatsApp in de maling neemt door te doen alsof hij ieder moment door een kogel om het leven gebracht kan worden omdat hij Russische roulette speelt. ‘Dat soort dingen gaven me het idee dat ik me inderdaad aanstelde. Het idee dat een depressie aanstellerij is, heb ik sowieso aangeleerd. Hulp zoeken wordt gezien als zwak, en omdat er verder niets in mijn leven lastig leek, voelde ik me als een mislukkeling omdat het me niet lukte gelukkig te zijn. Mensen verwachten vaak dat er een oorzaak is voor mijn depressiviteit, maar die is er niet.’
Bouter vindt dat er op middelbare scholen eigenlijk voorlichting gegeven zou moeten worden over psychische problematiek. ‘Net als dat je tijdens biologie leert over allerlei lichamelijke ziektes, moeten we ook leren over psychische stoornissen. Toen mijn klachten begonnen, wisten we amper iets van een depressie af en was het dus ook moeilijk de juiste hulp te zoeken.’
Ook had het haar geholpen als klasgenoten wat vaker op haar waren afgestapt om te vragen hoe het nu ging. Die wisten immers van de overdosis. ‘Maar als je niet weet wat een depressie is, snap ik dat het ongemakkelijk voelt op iemand af te stappen.’
Ziekte accepteren
Leren omgaan met een depressie is accepteren dat je ziek bent, weet Bouter inmiddels. En omdat het om een ziekte gaat die je niet ziet, is dat niet heel makkelijk. ‘Tijd en therapie helpen bij dat proces,’ legt ze lachend uit. ‘Mijn jongere ik zou het daar niet mee eens zijn geweest. Want als je jong bent, heb je niets aan de boodschap dat het wel beter wordt met de jaren. Je kunt er niets mee. Net zoiets als “het komt wel goed”.’
In Humeurkanker beschrijft Bouter ook haar ervaringen met de jeugdzorg. Hulp krijgen verloopt moeizaam. Ze vertelt dat ze het lastig vindt een psycholoog te vinden met wie het klikt. Van die tientallen therapeuten die ze inmiddels ontmoet heeft, voelde ze zich bij slechts een enkeling op haar gemak. Ze had er moeite mee dat ze op de klok keken, of aantekeningen maakten. ‘Als het ze zou interesseren, zouden ze het wel onthouden, toch?’ En omdat de psychologen er ook nog voor betaald kregen naar haar te luisteren, had ze het gevoel dat niemand het iets kon schelen hoe het met haar ging.
Bouter: ‘Ik voelde me een soort product in een fabriek, dat afgewerkt moest worden, als een nummertje. En ik was me heel bewust van de machtsverhouding waardoor ik me niet op mijn gemak voelde. Ik voelde me niet gezien.’
Omdat ze nog zo jong is, krijgt ze vaak te horen dat de band met de psycholoog moet groeien en dat ze nu nog niet goed kan aangeven wat ze wil. Als ze uiteindelijk andere hulpverleners spreekt, krijgt ze te horen dat ze niet alleen kampt met depressies, maar ook dat ze onder meer adhd en een bipolaire stoornis heeft, hoogbegaafd is, of ‘verbaal te sterk’ voor bepaalde behandelingen of therapeuten. De communicatie tussen de verschillende behandelaren loopt stroef en als ze tussen verschillende behandelingen op een wachtlijst staat, lukt het amper om contact te leggen met de psycholoog bij wie ze in de tussentijd terecht had moeten kunnen. Terwijl het dan juist erg slecht met haar gaat.
Bouter beschrijft ook hoe ze spelletjes met de therapeuten kon spelen door ze om de tuin te leiden, en dat ze daar soms van genoot. Eerst een uur lang antwoord geven alsof er niets aan de hand is, en vlak voor het uur om is iets heftigs zeggen waardoor de psycholoog het niet kan maken het gesprek te beëindigen.
Tot slot vertelt ze dat ze het moeilijk vindt dat toen ze in het ziekenhuis lag na haar overdosis haar toenmalige psycholoog niet langs wilde komen. Na een reeks vervelende ervaringen binnen de jeugdzorg, vond ze uiteindelijk wel heil bij Bakker, die ze nog altijd regelmatig ziet.
Bouter wil straks graag geneeskunde studeren en uiteindelijk zelf psychiater worden. Ze wil het anders doen. ‘Ik zou soepeler met de protocollen om willen gaan, dat had mij geholpen.’ Al ziet ze ook dat sommige regels en afspraken een duidelijke reden hebben. ‘Ik wil sessies langer laten duren, bijvoorbeeld anderhalf uur, ik ga niet steeds op de klok kijken, en ik ga mijn kladblok weggooien. En als mensen geen geld hebben om mij te betalen en ik rond kan komen, wil ik ook best een aantal sessies onbetaald geven.’
Of ze haar eigen ervaringen expliciet gaat benoemen straks, weet ze nog niet. ‘Het gaat niet om mij, maar ik kan me wel voorstellen dat als een hulpverlener dat bij mij had gedaan, ik me minder gek gevoeld had.’
En lijkt het haar niet zwaar straks op deze manier zoveel nare verhalen te horen? ‘Nee. Het is een wisselwerking, ik zal me vereerd voelen dat mensen dit willen delen met mij. En natuurlijk is het ook prettig te horen dat iedereen wel íets heeft. Juist het abnormale intrigeert me. Misschien ga ik me daardoor nog wel normaal voelen, haha.’ Ze kan zich wel voorstellen dat ze haar werk niet goed kan doen als ze de sombere emoties of neerslachtigheid van haar patiënten te veel zal meevoelen of overnemen. ‘Ik hoop dat ik daar op een gegeven moment boven kan staan.’
Inmiddels gaat het redelijk met Bouter: ‘Met ups en downs. Ik blijf het moeilijk en soms zwak van mezelf vinden dagelijks antidepressiva te moeten slikken en dat ik het dus niet zelf kan. Maar ik ben ziek en moet medicijnen slikken om te blijven leven, net als andere mensen met een ernstige lichamelijke ziekte. Aan de andere kant ben ik ook trots dat ik mijn kwetsbare kant durf te tonen en ik straks hopelijk ga studeren.’
Toen iemand haar laatst vroeg of ze gelukkig was, kon ze daar nog geen volmondig ‘ja’ op antwoorden. ‘Dat kan pas als ik van de middelbare school verlost ben.’ Ze heeft bovendien altijd al het gevoel gehad dat hoe ouder ze wordt, hoe gelukkiger ze zal worden. ‘Nu ben ik nog zoekende naar de dingen die mij gelukkig maken, en straks heb ik die gevonden, daar heb ik wel vertrouwen in. En misschien klinkt het puberaal, maar ik ben gewoon echt klaar met school en toe aan de volgende stap in mijn leven.’
Reactie Jan Meerdinkveldboom
‘Het is opvallend dat Vroon Bouter depressieve gevoelens en stemmingen ervaart zonder dat er op dat moment in haar leven iets niet goed verloopt. Daardoor gaat ze wel anders en slechter functioneren. Daar komt verder bij dat klachten en symptomen die kunnen optreden bij een jong iemand, onder de 16 jaar, niet altijd specifiek zijn voor een depressie zoals die bij volwassen (ouder dan 24 jaar) worden gezien. Als gevolg daarvan hebben depressieve jongeren, samenhangend met hun fase in de beginnende puberteit, niet altijd snel vertrouwen in volwassenen, of dat nu bekenden zijn of behandelaren. Bovendien is niet altijd duidelijk voor hen wat ze nu hebben en waarom ze welke therapie moeten krijgen.
Als ze starten met contacten met psychologen komen ze in een niemandsland: wat moeten ze met diegene? Wat wordt er van hen verwacht? Waar moet het toe leiden? Daar komt nog bij dat psychologen opgeleid worden klachten te behandelen volgens uitgeschreven protocollen. Die kunnen, goed toegepast, effectief zijn, mits er een basis van vertrouwen in de therapeut is. Zo niet, dan is de kans groot dat de behandeling mislukt. Primair moet de cliënt zich gezien en gehoord voelen, onafhankelijk van diens klachten. De persoon moet dus worden behandeld, en niet zozeer diens klachten! Als de focus ligt op het behandelen van de klachten, kan dat leiden tot contactproblemen, met name als het jongeren betreft die van zichzelf al wat allergisch kunnen zijn voor iemand die zich met hem of haar gaat bemoeien.
Als zo’n contact van vertrouwen niet makkelijk tot stand komt heeft het uitvoeren van de therapie helemaal geen zin. De aandacht zou moeten gaan naar de vraag: hoe krijgen wij een contact waarbij jij je aan mij durft toe te vertrouwen? Daarná kan de therapie starten. Therapeuten moeten voor deze leeftijdsgroep speciaal getraind zijn, omdat het echt, in die zin, de moeilijkste groep is. Als je als puber aangeeft dat je een andere behandelaar wilt, lijkt dat mij een duidelijk teken dat de betreffende therapeut anders te werk had moeten gaan. Als het goed is, wordt daar dan een intervisie over belegd, want het is van groot belang dat de therapie wél slaagt.
In de opleiding komt dit aspect vermoedelijk te weinig aan bod: daar leert men hoe een therapie moet slagen en dat is het dan. Als cliënten proberen de behandelaar om de tuin te leiden, zit daar altijd een motivatie achter. Het is de kunst deze boven tafel te krijgen om te voorkomen dat er zittingen voorbij gaan met aan beide kanten onvrede over het proces. Hulp nodig als behandelaar? Vraag supervisie aan!
Als iemand verbaal sterk is, kun je de fout maken in discussie te gaan terwijl er betere strategieën zijn daarmee om te gaan. Verder kunnen therapeuten natuurlijk niet alles onthouden, maar veel schrijven tijdens een zitting is uit den boze. Het gaat om absolute, onverdeelde aandacht en interesse in de persoon.
Een therapie kan bij een jongere, van welke leeftijd dan ook, nooit geforceerd worden. Als de cliënt niet wil, moet er samen met de ouders gesproken worden over manieren om alsnog enige motivatie op te brengen. Ouders kennen hun kind immers het beste en kunnen helpen het proces op gang te brengen.
Tot slot lijkt het me prima dat haar psychiater haar stimuleert en helpt om haar gedachten en gevoelens en ervaringen op te schrijven. Dat kan zeer helpend zijn.’
Jan Meerdinkveldboom is gepensioneerd jeugdpsychiater, docent, auteur en consulent betreffende suïcidaal gedrag bij jongeren en systeemtherapeut.
Reactie Romy Mulder
‘Binnen elke doelgroep kan het voorkomen dat er geen klik is met een psycholoog. Het is lastig als je als adolescent door een fase gaat waarbij je vooral gehoord en gezien wil worden. Zeker als je depressieve klachten hebt en je eenzaam voelt, ben je extra gevoelig voor elke vorm van afwijzing (zoals op de klok kijken, niet alles hebben onthouden van het vorige gesprek).
Als behandelaar is het dan de kunst om te schipperen tussen het behouden van de therapeutische relatie en te blijven voldoen aan de eisen van de ggz. Helaas zitten we als psychologen ook vast aan een vast aantal minuten per gesprek en/of behandeling en bij sommige instellingen ook aan een minimaal aantal gesprekken per dag. Daarom is het belangrijk om samen met je cliënt ruimte te maken om het proces te bespreken, zodat de cliënt er het meeste uit kan halen. Er bestaan vragenlijsten voor de ervaring van de cliënt (zogenaamde ROM-metingen), maar het kan natuurlijk ook mondeling. Zo kan een cliënt aangeven wat hij of zij fijn vindt aan de gesprekken en tegelijkertijd kan de psycholoog ook aangeven wat er werkt of niet, bijvoorbeeld wanneer iemand altijd tot het laatste moment wacht met het belangrijkste te vertellen. Dit is een bekend fenomeen: het doorknob syndrome (deurknopfenomeen, red.). Het is nodig dit soort patronen aan te kaarten, met het begrip dat het spannend is voor de cliënt om eerder de moeilijke onderwerpen aan te kaarten.
Uiteindelijk is de cliënt ook zelf verantwoordelijk voor het behandelproces en het is aan de psycholoog om de cliënt daarin te ondersteunen. We worden opgeleid om cliënten op hun eigen valkuilen en patronen te wijzen en hen daarmee te durven confronteren. De weerstand gebruiken we vervolgens door te erkennen dat het lastig is om je behandelaar te vertrouwen en iets te veranderen in je gedrag. Dit zijn de moeilijkere kanten van het vak als psycholoog: het opmerken waar de weerstand zit, hoe de cliënt daarmee omgaat en dat vervolgens bespreekbaar maken. In intervisiegroepen bespreken we als psychologen dit soort moeilijke interacties met elkaar.
Gelukkig willen de meeste cliënten gewoon vooral graag geholpen worden en zijn ze blij dat ze na alle lange wachtlijsten ergens terechtkunnen. Het is dan zonde dat er veel gewisseld wordt van psycholoog of instelling. Helaas duurt het soms toch een tijd voor je op de goede plek zit. Uiteindelijk willen psycholoog en cliënt allebei hetzelfde bereiken: dat de cliënt het uiteindelijk weer zelf aan kan. Dus het is de kunst naast elkaar te blijven staan en hetzelfde doel voor ogen te houden. Gelukkig lijkt het taboe om hulp te zoeken bij een psycholoog steeds meer te verdwijnen en wordt kwetsbaarheid steeds vaker gezien als een kracht. Een boek zoals Humeurkanker van Vroon Bouter kan anderen zich weer gezien en erkend laten voelen. Niet iedereen die hier doorheen gaat hoeft dit met de buitenwereld te delen, maar ik denk dat het verwerken en tastbaar maken van je eigen therapieproces in een vorm van kunst een heel waardevolle stap is.’
Romy Mulder is psycholoog bij Invivo Clinics, systeemtherapeut in opleiding en werkt met jongeren.
Vragen aan Bram Bakker
Vroon Bouter vertelt dat het oorspronkelijk uw idee was dat zij een boek zou schrijven. Hoe is dat idee ontstaan?
‘Ik merkte in mijn werk al langer dat er veel leeft onder jonge mensen, maar dat ze dat niet makkelijk met elkaar delen. Vroon was altijd nietsontziend eerlijk en open over alles en wilde er graag over praten. Juist ook op school, maar die hield het af. Ook nadat een van haar klasgenoten suïcide gepleegd had. Ik was daar verbaasd over. Daarnaast schreef ze al. Ik heb fragmenten uit haar dagboek gelezen en vond dat ze goed kon schrijven. Bovendien gaat het echt ergens over. En er komt nog iets bij. Ik heb goed contact met haar ouders en zus en we dachten dat ongeacht hoe het met Vroon zou aflopen, haar verhaal meerwaarde zou krijgen als we er een boek van zouden maken. Er zijn heel veel mensen die zich er mogelijk in herkennen. En omdat ik mede-eigenaar ben van uitgeverij Lucht hebben we samen dit project opgezet.’
Hoe ging het toen verder?
‘Uiteindelijk hebben we samen dagenlang zitten schrijven. Op Ameland, op mijn kantoor. Haar vader en ik hebben alles meegelezen en feedback gegeven. Soms hadden we ook juist het gevoel dat het iets minder expliciet zou kunnen, of iets voorzichtiger. Bijvoorbeeld of ze de ggz-instellingen waar ze geweest is wel zo herkenbaar in beeld moest brengen. Dat hoeft niet bij te dragen aan de kracht van het verhaal en kan vervelende gevolgen hebben. Maar het is natuurlijk haar boek, dus ze besloot zelf wat ze daarmee deed nadat ze naar ons geluisterd had.’
Zag u die betrokkenheid als uw taak als hulpverlener?
‘Een redacteur van de uitgeverij heeft alles natuurlijk ook meegelezen, want dat is niet mijn taak. Maar een boek schrijven is een kwetsbaar proces en daarom was het voor Vroon van belang om van haar vader en mij terug te horen wat we goed vonden.’ Was het ook een soort schrijftherapie? ‘Ja. Ik vraag wel vaker aan de mensen die ik spreek om te schrijven. Schrijven creëert afstand tussen de gebeurtenissen waar je last van hebt en jezelf en kan daarom een therapeutisch effect hebben.’
Was het voor u spannend haar aan te moedigen een boek te gaan schrijven?
‘Nee. Ik weet waar haar zwakke plekken zitten, en die zitten niet hier. Ze kan veel hebben.’ Wat als er veel negatieve reacties zouden komen? ‘Tot nu toe zijn er alleen maar ondersteunende reacties gekomen. Dat sluit ook aan bij mijn eigen overtuiging dat als je je kwetsbaar opstelt, anderen daar doorgaans niet lullig op reageren. Als er vervelende reacties waren gekomen, dan hadden we dat dan wel gezien. Ik was niet zo bezorgd. We hebben ook samen goed van tevoren besproken of we het aan zouden gaan.’
Hoe vond u het om te lezen dat ze veel aan u heeft gehad?
‘Dat had er van mij niet in gehoeven. Ik hoop dat lezers dat ook niet het meest interessante of het belangrijkste vinden aan dit boek. Vroon is niet de enige met deze ervaringen, ook niet de enige die na dit soort ervaringen in de jeugdzorg bij mij terechtkomt. De jeugdzorg disfunctioneert ernstig, in ieder geval in de regio Haarlem. Dat ligt niet aan haar en ook niet aan mij.’ Ze wil het straks als psychiater anders aanpakken.
Kan dit boek haar tegenwerken?
‘Vroon heeft juist de energie en ervaringen om onafhankelijk te durven denken over hoe het beter kan in de jeugdzorg. En als er in de opleiding iets aan de orde komt waar ze nu anders tegenaan kijkt, dan kan ze daar toch van leren? Daarom volg je ook een opleiding.’
Hoe zorgt u dat u én een goede psychiater bent én haar boek tot een succes maakt?
‘Ik ben mede-eigenaar van uitgeverij Lucht, en kan dus niets in mijn eentje beslissen. En er komen vaker auteurs via mij binnen, dus daar let ik altijd wel op. Daarnaast hebben we vooralsnog geld toegelegd om het boek uit te geven. We wilden vooral een goed boek maken. Als alleen al een paar mensen iets aan het boek hebben, is dat voldoende en voor ons een succes. We hoeven er niet rijk van te worden.’
Bram Bakker is ex-psychiater, schrijver, eigenaar van praktijk De Balanskliniek en uitgever bij Uitgeverij Lucht.
Beeld: Peter Valckx
Heeft gereageerd op:
De uitspraken van Bakker over de ‘disfunktionerende jeugdzorg in de regio Haarlem’ zijn tenenkrommend.
Bert Vendrik
Kinder- en jeugdpsycholoog regio Nijmegen