Lees verder
Geertje Kindermans

Voor zelfstandig gevestigd kinder- en jeugdpsycholoog Pelle Valk (geen echte naam) was de klacht een van de meest ingrijpende ervaringen in zijn carrière. Hij wil er graag over praten, want de schaamte moet maar eens doorbroken worden, vindt hij. Liever had hij dat niet anoniem gedaan, maar het risico dat je naam via internet voor altijd met die ene klacht wordt geassocieerd, zonder dat mensen het verhaal erachter lezen, is te groot.

Negen jaar geleden kreeg hij tijdens een behandeling het idee dat de problemen van de kinderen die hij behandelde ook te maken hadden met hun thuissituatie. Met de moeder kon hij dat naar zijn mening niet goed bespreken. En omdat hij zich ernstig zorgen maakte over de kinderen, besprak hij de situatie met de huisarts van de familie. Ter bevestiging stuurde hij hem een brief. Omdat de vrouw later het dossier bij haar huisarts opvroeg, kreeg ze de brief onder ogen.
Woedend werd ze. De moeder kwam verhaal halen en tijdens dat gesprek is Valk ‘onvoldoende rustig gebleven’ moet hij achteraf toegeven. ‘Ik schoot in de verdediging, liet mijn irritatie blijken en was niet zorgvuldig in mijn antwoorden.’
Daarop verzocht ze om een gesprek met haar en haar advocaat. Dat gesprek verliep redelijk en Valk beloofde een en ander nog in een brief vast te leggen. In die brief kwam hij niet op alles terug. ‘Ik wilde geen zoethoudertjes schrijven.’
De moeder vond dat onvoldoende en diende een klacht in bij het NIP. Hoewel hij dat wel had verwacht, schrok hij flink van de brief van de tuchtcommissie. Wat hem vervolgens precies te doen stond, wist hij niet. ‘Ik was beroepsethisch onvoldoende geschoold en had in mijn omgeving geen mensen die dusdanig waren onderlegd.’
Van het NIP kreeg hij onvoldoende steun. Hij kon van de juridische afdeling advies krijgen, maar daar kon men de beroepscode alleen algemeen toelichten, zonder specifiek op zijn zaak in te gaan. Waarom had hij van de vereniging niet kunnen horen wat hem precies boven het hoofd hing, vraagt hij zich af.

Hans van Eck, directeur van het NIP, licht toe: ‘De vereniging heeft verschillende taken. We faciliteren de klachtenprocedure. En daarnaast willen we onze leden ondersteunen in alles wat ze in de beroepspraktijk meemaken. In dit geval komt het samen en het is een zoektocht naar het juiste evenwicht. Dat is niet gemakkelijk. Van de vereniging mag je verwachten dat je advies krijgt over beroepsethisch handelen en wat er van je verwacht wordt. Maar we kunnen niet specifiek op de klacht ingaan, we proberen daarin onpartijdig te zijn.’ Het steunen van leden is van belang, en dat ging in het verleden niet altijd even goed. ‘Daar willen we meer en actiever aandacht aan besteden.’
Of iedere psycholoog daarmee tevreden zal zijn, is de vraag, aldus Van Eck. ‘Want heb je het gevoel dat je niet bij ons terecht kunt? Of krijg je niet wat je wilt? Wil je bijvoorbeeld dat er iemand in de vereniging zegt: je hebt hartstikke gelijk? Want dat gaan we niet doen, dat is onze taak niet.’

Valk voelde zich in de steek gelaten door het NIP. ‘Ik heb twee jaar lang belangenbehartiging gemist, het NIP is er toch ook voor mij? Waarom scheidt het NIP de rollen niet?’

‘In de kern een ernstig signaal,’ vindt Van Eck. ‘Mij schiet als eerste te binnen, dat wanneer mensen een klacht krijgen, wij de actieve benadering moeten kiezen en hen moeten benaderen. Dit ben ik al langer van plan. In zo’n gesprek moeten we expliciet maken wat we kunnen doen; informeren en misschien ook steunen – en wat niet – juridisch advies geven. Hoe we het precies moeten doen, weet ik nog niet. Maar we moeten actiever worden, mensen hier uitnodigen, of op zijn minst telefonisch benaderen. En we kunnen niet alleen mensen van de ethische afdeling inzetten, maar ook andere bureaumedewerkers.’
En mogelijk kunnen leden die een ingediende klacht hebben meegemaakt als ervaringsdeskundigen een rol spelen en leden die in een procedure zitten, helpen met ondersteunen. Van Eck reageert enthousiast op het idee. ‘Niet om de casuïstiek te laten verharden, de inhoud beoordeelt het college, maar om het proces te begeleiden. Het gaat dan om procedurele rechtvaardigheid. En er zouden terugkombijeenkomsten georganiseerd kunnen worden.’

Juridische bijstand
Valk wilde verder ook toelichting op de uitspraak, maar hij kreeg alleen de secretaris van het college aan de telefoon. Ook op de vraag hoe hij zich moest opstellen, kreeg hij geen antwoord, er werd kortaf op hem gereageerd.

Dat is niet goed, stelt Maarten van Son, lid van het College van Toezicht, een onafhankelijk orgaan binnen het NIP. ‘Maar het college zit in een dubbelrol, en moet de belangen van de procedure behartigen. Het is aan het NIP om leden actiever te informeren over wat er komen gaat.’

Die steun van het NIP heeft Valk destijds gemist, maar hij realiseert zich achteraf wel dat de medewerkster ethiek hem in drie zinnen precies vertelde wat hij had moeten doen. ‘Ik had de brief niet mogen schrijven. Ik had geen toestemming gevraagd om de geheimhouding te doorbreken en ik heb niet aan een aantal zorgvuldigheidseisen voldaan. Dat had ik in het gesprek met de moeder en haar advocaat meteen al moeten toegeven. Ik had moeten zeggen: “Wat stom van me, ik maakte me oprecht bezorgd, maar ik had het niet mogen doen”.’
Dat hij geen rechtsbijstandverzekering had, was een groot gemis. Hij schakelde een in gezondheidsrecht gespecialiseerde advocaat in die hem voor duizend euro adviseerde. Ze schreef veertig pagina’s tekst met overwegingen, ze haalde jurisprudentie aan. Maar de tekst was geen ‘afgewogen advies’ – anders zouden de kosten nog veel hoger worden. De advocaat adviseerde onder meer: ‘geen defensieve houding, maar zo mogelijk geen erkenningen doen.’ En alleen als de fouten duidelijk waren, moest hij ze erkennen.
Het verweer op de klacht schreef Valk zelf, met hulp van een collega en met het advies van zijn advocaat in zijn achterhoofd. Wederom trok hij een aantal zaken niet in. Zijn advocaat vond het een goed verweer. Valk liep er tegenaan dat hij tegenstrijdige adviezen kreeg, onzeker was over welke te volgen en wat hij precies moest doen. Dat, in combinatie met onbegrip over wat hij precies fout had gedaan, maakte het een stressvolle en zeer verwarrende periode.

Van Son van het College van Toezicht stelt dat het inderdaad van belang is een goede advocaat te vinden. Hij ziet tijdens de zittingen veel advocaten langskomen, leest veel van hun stukken. ‘Sommigen zijn voortreffelijk, maar ik ben lang niet altijd onder de indruk van de juridische bijstand.’
Wat hij vindt van het advies om zo mogelijk geen erkenningen te doen? ‘Als je feiten ontkent, dan kom je echt in de problemen, dat wordt je kwalijk genomen. Afgezien daarvan zou ik adviseren om zo eerlijk mogelijk te zijn.’
Oplossing zou zijn als het NIP bijvoorbeeld over een lijst met gespecialiseerde advocaten beschikt. Op het moment is dat nog niet het geval, maar het is een goed idee die op te stellen, vindt directeur Van Eck. ‘We kunnen geen landelijke dekking bieden. Maar het moet mogelijk zijn om een aantal kantoren in de grote steden te vinden waarvan we weten dat ze goed op de hoogte zijn van het onderwerp en van de beroepspraktijk.’

Vijf bloemkolen
Na het uitwisselen van de stukken (de klacht, het verweer, de repliek en dupliek) vond de zitting met het College van Toezicht plaats. Die bijeenkomst vond Valk erg onprettig. ‘De leden van het college zaten mij en mijn collega als vijf bloemkolen aan te kijken. Er kon geen lachje vanaf. Ik was de domme psycholoog die moest uitleggen waarom ik zo slecht was geweest om die verwerpelijke brief te schrijven. Ik kreeg niet het gevoel dat er begrip was voor mijn kant van de zaak. Bovendien kreeg ik het idee dat ze zich niet goed in mijn zaak hadden verdiept. De voorzitter gaf een ronduit knullige samenvatting, de kern herkende ik totaal niet. Kwetsend.’ De zaak eindigde voor Valk met een berisping.

Een zitting zal nooit prettig zijn, weet Van Son. Maar zo erg hoeft het niet te worden. Hij legt de achtergrond uit. ‘We zijn een onderdeel van de beroepsorganisatie. De klager komt in het huis van de psycholoog, daarom moeten we zakelijk en zo neutraal mogelijk zijn. De psycholoog wordt niet met voorrang behandeld. We streven naar distantie, tot de psycholoog, maar ook tot de klager.’
Op het gevoel van Valk dat het college zich niet goed in de zaak verdiept zou hebben, reageert Van Son met verbazing. ‘Dat is vreemd. Persoonlijk herken ik het niet, mijn ervaring is dat men zich heel goed inleest. Misschien dat hij getroffen werd door de zakelijkheid? Je zit daar kwetsbaar, het kan intimiderend overkomen. Ik adviseer dan ook iedereen om er niet in je eentje te gaan zitten. Neem een vakgenoot mee die je vertrouwt. Om je te steunen, om achteraf stoom af te blazen en inhoudelijk door te praten.’

Maar Valk blijft erbij. ‘Het was zéér afstandelijk. Er zat geen greintje begrip aan de andere kant, ik kan dat heel goed onderscheiden van zakelijkheid.’

En dat de psycholoog er als de dommerd zit die moet komen uitleggen waarom hij het heeft gedaan, zoals Valk het heeft ervaren, daar is Van Son het nadrukkelijk mee oneens. ‘We stellen vragen die gesteld moeten worden. Je zit daar om je gedrag te verantwoorden. Maar een psycholoog krijgt bij de zitting ook de mogelijkheid om uit te leggen waarom hij heeft gedaan wat hij heeft gedaan. Hij staat dan bovendien niet meer tegenover een cliënt, maar tegenover een klager. Hij mag informatie geven – ook over zijn cliënt – die hij nodig heeft om zichzelf te verdedigen. Alleen mag hij nog steeds geen informatie over de cliënt naar buiten brengen, als het niet voor zijn verdediging nodig is. En die grens is niet voor iedereen even duidelijk.’ Tijdens de ondervraging probeert het college alle kanten in kaart te brengen van wat er gebeurd is, wat de context was en welke motivatie de psycholoog had om te doen wat hij deed. Met de kennis die hij op dat moment had. Van Son: ‘Op het moment van de zitting heeft het college nog geen positie ingenomen. We zijn soms ook streng als de zaak achteraf ongegrond blijkt te zijn.’ De vraag die het college zichzelf stelt: zou een vergelijkbare psycholoog onder dezelfde omstandigheden hetzelfde kunnen doen? Is er sprake geweest van ‘goede zorg’? En dat is nog niet per se topzorg. Van Son: ‘Maar misschien is het goed om mensen vooraf beter in te lichten over het doel van de zitting en wat er van een aangeklaagde psycholoog verwacht wordt.’

Zelfinzicht
Omdat Valk het oneens was met belangrijke delen van de uitspraak, ging hij in hoger beroep. Bij het College van Beroep, eveneens een onafhankelijk orgaan binnen het NIP, had hij wel het gevoel dat ze zich in zijn zaak hadden verdiept. ‘Ze stelden precies de goede vragen, ze zaten meteen midden in de wond te snijden. Dat deed pijn, maar dat is verder mijn probleem.’
Net als het College van Toezicht benadrukte het College van Beroep eveneens het punt van zelfinzicht. Daar heeft Valk nog altijd moeite mee. ‘Ik zou me te sterk laten leiden door de opmerkingen van anderen, ze vroegen: “Maar wat vindt u zelf?” Ik vind dat geen eerlijke vraag. Op dat moment was ik niet alleen psycholoog maar vooral ook aangeklaagde. De dynamiek verandert. Ik vroeg me af: wat is verstandig om te zeggen? Mijn beroepsuitoefening staat op het spel. Tegenover je staat een cliënt die geen inzicht hoeft te hebben. Ik durfde niet meer op mijn intuïtie en deskundigheid af te gaan.’

Van Son reageert: ‘Het lijkt me heel verstandig om niet op je intuïtie af te gaan! In je vak heb je expertise, maar op dit vlak is er nu juist iets misgegaan. Ik vind ook: je staat er niet als aangeklaagde, maar als psycholoog tegen wie een klacht is ingediend.’

Valk voelde zich niet gehoord. ‘Ik had mijn redenen om te doen wat ik heb gedaan. Het is misschien wel dom, maar het was geen kwaadwillendheid.’

Dat laatste kan Van Son zich ook niet voorstellen. ‘Ik heb nog nooit kwaadwillendheid aangetroffen. Soms tref je dommigheid aan of onattentheid, soms verscheurdheid en soms heeft iemand een beslissing genomen die verkeerd uitvalt.’

De casus van Valk werd door Casper Koene in een ethiekbijdrage in De Psycholoog (april, 2007) besproken. Valk vond het stuk op zich een correcte weergave. Wel werd hij in het intro neergezet als schoft. Ook dat zette kwaad bloed bij Valk. ‘De reactie die ik naar De Psycholoog stuurde, werd geweigerd. Koene zelf reageerde niet op een mail.’

Minitraumaatje
Alles bij elkaar was het krijgen van een klacht voor Valk een stressvolle gebeurtenis. Gedurende de periode dat de zaak speelde, meldde hij zich voor vijftig procent ziek. Daarna heeft hij er echt van moeten herstellen. ‘Het gevoel dat ik een goede kinderpsycholoog was, heeft een knauw gekregen. Je gaat twijfelen in je beroepsuitoefening, je bent sneller bezorgd over beroepsethische keuzes.’
Dat is moeilijk, aldus Valk, maar ook leerzaam. De beroepsonzekerheid is inmiddels weggeëbd. Verder heeft hij zich serieus in de ethische code verdiept, ook dat is positief. ‘Ik heb me erin vastgebeten, net zo lang tot ik alles begreep, ook wat de code voor mijn dagelijkse praktijk betekent.’
Valk werkt als zelfstandige samen met een aantal psychologen en binnen dat samenwerkingsverband is de klachtenprocedure inmiddels aangescherpt. ‘We hebben hier nu regels over hoe we met klachten moeten omgaan, van het eerste gesprek daarover tot interne bespreking en een antwoord op de klager aan toe. Dat ik in het eerste gesprek met een moeder niet rustig genoeg blijf, zal niet meer voorkomen.’
Het is verder belangrijk bijtijds te erkennen dat er een mogelijke klacht in de lucht hangt. Valk: ‘Als ik dat gevoel heb, meld ik het standaard bij collega’s. Ik laat de cliënt ook sneller aan het woord over mogelijke problemen, zonder me meteen te verdedigen. En ik neem in het vervolg de tijd om met een collega een antwoord op vragen te formuleren. Een paar weken geleden was het nog aan de orde. Na een gesprek over de moeizame samenwerking vroeg hij: “Wil je nog iets weten over de klachtenprocedure?” Maar dat was niet meer nodig, het gesprek was voldoende geweest.’
Kinder- en jeugdpsychologen lopen een grote kans op klachten, weet Valk. Want ouders en kinderen hebben lang niet altijd dezelfde belangen, soms komt daar een echtscheiding nog bij. Dan luistert het nauw wat je zegt en doet. Ouders kunnen dat in de rechtszaak tegen elkaar gebruiken. ‘
Feitelijk komt hier het juridische conflict in de hulpverleningspraktijk binnen,’ stelt Valk. ‘Ik mag me er niets van aantrekken, maar dat is soms moeilijk. Zeker als ik weet dat er een week later een rechtszaak komt en ik weet: als ik mijn rapport maandag verstuur, kan het nog worden gebruikt, verstuur ik het vrijdag, dan niet meer. Als ik dan iets in het belang van het kind vind, is het moeilijk om daar als psycholoog geen rekening mee te houden.’
Bij een aantal dossiers heeft hij een ‘K.’ staan, van koppijndossier. ‘We hebben in onze praktijk de afspraak dat we het aantal koppijndossiers beperken, want die zuigen energie. Ik weet dat sommige kinderen jeugdpsychologen die uit de weg gaan: dossiers met mogelijke mishandeling, verwaarlozing, echtscheiding, rechtszaken.’ Dat wil Valk niet. ‘De berisping naar aanleiding van de ingediende klacht blijft nog steeds een zwakke plek, een minitraumaatje. Ik kan er heftig op reageren als er een cliënt tegenover me zit die met een klacht dreigt, dan krijg ik van die angstbeelden. Maar dat leidt er niet toe dat ik sommige dossiers niet doe. Als het zover komt, stop ik liever met mijn beroep.’

Dat een klacht een ingrijpende gebeurtenis is, hoort Van Son vaker. Dat is niet de bedoeling, verzekert hij. Verder erkent hij de lastige positie van kinder- en jeugdpsychologen. ‘Zij werken in een mijnenveld van problemen. Vooral omdat betrokkenen, vooral de ouders, vaak vooraf hun hakken in het zand zetten, als er dingen komen uit de bemoeienis van de psycholoog die hen niet zinnen of die slecht zijn voor de bedoeling die zij hebben met de echtscheiding. Of als ze andere problemen willen toedekken.’
In deze case, waar Van Son verder niet bij betrokken was, draait het ook om een prototypisch probleem van een kinder- en jeugdpsycholoog. ‘Ik kan er me van alles bij voorstellen: je voelt je verantwoordelijk voor je cliënt, maar je meent geen mogelijkheden te hebben en je wordt beteugeld door ouderlijke gezagsproblemen.’
Een lastige positie, maar toch: ‘We moeten ons aan de wet houden, dat staat ook in de code en daar toetsen we op. Je mag ongevraagd geen informatie over iemand aan derden geven, want dat botst met het grondrecht waarin is vastgelegd dat informatie over onszelf van onszelf is. En dat kan botsen met de verantwoordelijkheid die een psycholoog voelt voor zijn jonge cliënt. Maar juristen zeggen vaak tegen mij: jullie psychologen voelen je te veel verantwoordelijk voor dingen waar je niet verantwoordelijk voor bent. Zeker als er kinderen in het spel zijn, kan ik me dat goed voorstellen. Toch moet je het als tuchtcollege vaststellen als er wettelijke normen zijn overschreden.’
Van Son heeft echter bewondering voor psychologen die zich in het mijnenveld blijven bewegen, ook al weten ze dat ze kwetsbaar zijn. ‘Want anders krijg je defensieve praktijken. Maar dat betekent wel dat je je heel goed moet oriënteren op alle regelingen die er zijn. Hoe vervelend ook, als dat je missie is, moet je zorgen dat je de wet kent, dat je je aan die wet houdt en dat je je omringt met mensen die er verstand van hebben.’

Daar komt bij dat er soms reden is om je ernstig zorgen te maken. Je moet soms met vreselijke dingen rekening houden, stelt Valk. ‘In de jeugdzorg wordt dat wel het Savanna-syndroom genoemd, naar het meisje Savanna dat in 2004 vermoord is en de gezinsvoogd die hier gerechtelijk voor is vervolgd (en werd vrijgesproken). De angst dat je iets onvoldoende doorziet en het dan uitmondt in een gezinsdrama. Je mocht nooit iemand waarschuwen, behalve als er sprake is van “onmiddellijk, niet op andere manieren afwendbaar gevaar”. Maar hoe weet je dat?’
Gelukkig is dat dilemma inmiddels uit de wereld. ‘Tegenwoordig hebben we meldrecht bij het Adviesen Meldpunt Kindermishandeling (AMK),’ legt Valk uit. ‘Als je het duidelijke vermoeden hebt dat er iets niet klopt, mag je het AMK inlichten. Dat is een grote verbetering. Want vroeger wist je pas echt zeker dat je mocht ingrijpen als het te laat was.’